U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De verdachte heeft als raadslid van de gemeente Delft en tevens als lid van een raadscommissie geheime informatie uit een commissievergadering openbaar gemaakt. De verdachte heeft er doelbewust voor gekozen om met deze informatie door middel van een persbericht naar buiten te treden. De achterliggende reden hiervan was dat hij het niet eens was met het besluit tot geheimhouding. Door op deze wijze te handelen konden ook de financiële belangen van de gemeente, worden geschaad. Het hof rekent dit de verdachte aan.

Het hof veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis en bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



Rolnummer: 22-001627-14

Parketnummer: 09-852001-14

Datum uitspraak: 2 juni 2015

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 april 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1947,

[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 19 mei 2015.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij in of omstreeks de periode van 31 oktober 2013 tot en met 6 november 2013 te Delft, althans in Nederland, een geheim waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep, te weten raadslid van de gemeente Delft en/of lid van de Commissie Spoorzone, Verkeer en Ruimte van de gemeente Delft, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte vertrouwelijke/geheime informatie, te weten informatie over de aanbesteding/het ontwerp van de Sebastiaansbrug te Delft afkomstig uit de besloten overlegvergaderingen van de Commissie Spoorzone, Verkeer en Ruimte van 29 oktober 2013 en 31 oktober 2013 door middel van een door hem, verdachte, uitgegeven persbericht aan derden verstrekt.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2015 op het standpunt gesteld dat de beslissing om de verdachte te vervolgen, terwijl twee vergelijkbare zaken in een sepot zijn geëindigd, een zodanig ernstige schending van het - naar het hof begrijpt - gelijkheidsbeginsel oplevert dat zulks dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

Het hof overweegt hiertoe als volgt.

Het hof stelt voorop dat de bevoegdheid om zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden is toegekend aan de officier van justitie, die daarbij een ruime discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering toekomt. Deze discretionaire bevoegdheid kan evenwel worden beperkt door de werking van de beginselen van een goede procesorde, het gelijkheidsbeginsel daaronder begrepen.

Naar het oordeel van het hof heeft de raadsman zijn standpunt onvoldoende feitelijk onderbouwd. Gedetailleerde informatie omtrent de twee gesteld vergelijkbare zaken is niet overgelegd. Derhalve valt niet vast te stellen of in de twee door de raadsman aangehaalde zaken sprake is geweest van relevante feiten en omstandigheden die gelijk waren aan die in de onderhavige zaak.

Het hof acht het Openbaar Ministerie dan ook ontvankelijk en verwerpt mitsdien het tot een andere conclusie leidende verweer van de verdediging.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij in of omstreeks de periode van 31 oktober 2013 tot en met 6 november 2013 op 1 november 2013 te Delft, althans in Nederland, een geheim waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep, te weten raadslid van de gemeente Delft en/of lid van de Commissie Spoorzone, Verkeer en Ruimte van de gemeente Delft, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte vertrouwelijke/geheime informatie, te weten informatie over de aanbesteding/het ontwerp van de Sebastiaansbrug te Delft afkomstig uit de besloten overlegvergaderingen van de Commissie Spoorzone, Verkeer en Ruimte van 29 oktober 2013 en 31 oktober 2013 door middel van een door hem, verdachte, uitgegeven persbericht aan derden verstrekt.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen

Standpunt van de verdediging

Namens de verdachte heeft de raadsman zich ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe – zakelijk weergegeven – betoogd dat de informatie in het door de verdachte uitgebrachte persbericht niet onder de geheimhouding viel, omdat de geheimhouding niet rechtsgeldig tot stand was gekomen en voor zover dit anders zou zijn, kon de verdachte dit niet weten.

Allereerst dient volgens de verdediging bij afwezigheid van regels omtrent de stemming in raadscommissies, uit te worden gegaan van unanimiteit. Artikel 30, eerste lid van de Gemeentewet ziet immers op stemmingen in vergaderingen van de raad en niet van commissies. De verdachte heeft ten tijde van de commissievergadering op 31 oktober 2013 tegen de geheimhouding gestemd. Voorts was in de vergadering geheimhouding verzocht ter bescherming van de financiële belangen van de gemeente en zag de informatie die de verdachte naar buiten heeft gebracht niet op zaken die de financiële belangen van de gemeente zouden kunnen schaden. Daar komt nog bij dat het college van Burgemeesters en Wethouders diezelfde informatie op 14 februari 2014 ook naar buiten heeft gebracht en daarbij bovendien, anders dan de verdachte, ook bedragen heeft genoemd. Voor zover wel bewezen kan worden verklaard dat er sprake was van geheime informatie, ontbreekt de opzet op het naar buiten brengen van die informatie. De verdachte wist niet en kon ook niet weten dat de informatie geheim was, aldus de raadsman.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte opzettelijk zijn ambtsgeheim heeft geschonden.

Beoordeling door het hof

Inleiding

Eind 2013 was de verdachte namens de SP gemeenteraadslid van de gemeente Delft. Hij heeft op 31 oktober 2013 als lid van de Commissie Spoorzone, Verkeer en Ruimte van de gemeente Delft deelgenomen aan een besloten vergadering van die commissie. Tijdens die vergadering is gesproken over de aanbesteding/het ontwerp van de Sebastiaansbrug te Delft. Aan het einde van deze besloten vergadering stemden alle aanwezigen ermee in om de beslotenheid te handhaven, met uitzondering van de verdachte. De verdachte wordt thans verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan schending van zijn geheimhoudingsplicht door als geheim bestempelde informatie uit deze besloten vergadering aan derden te verstrekken door middel van een door hem uitgegeven persbericht.

Ter beantwoording van de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte opzettelijk zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, zoals ten laste gelegd, dient het hof achtereenvolgens de volgende deelvragen te beantwoorden:

1. Heeft de verdachte informatie uit de vergadering van de commissie naar buiten gebracht?

2. Dient de naar buiten gebrachte informatie uit de vergadering van de commissie als een geheim in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht te worden

aangemerkt?

3. Had de verdachte opzet op het naar buiten brengen van die geheime informatie?

Beoordeling van de tenlastelegging

Het hof overweegt als volgt.

Ad 1: heeft de verdachte informatie uit de vergadering van de commissie naar buiten gebracht?

Dat de verdachte informatie uit de vergadering van de commissie naar buiten heeft gebracht, staat vast. In het dossier bevindt zich een aangifte tegen de verdachte, met als bijlage een mailwisseling tussen de verdachte en de aangever, startende op 1 november 2013, waarin de verdachte het door hem uit te geven persbericht heeft bijgevoegd. In dit persbericht maakt de verdachte melding van een conflict van de gemeente Delft met de provincie Zuid-Holland over de aanbesteding van de Sebastiaansbrug, van de inhoud daarvan en van de politieke discussie daarover. In het persbericht is aangegeven dat de meerderheid van de commissie heeft bepaald dat de hele discussie vertrouwelijk is, maar dat de partij van de verdachte het daar niet mee eens is. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2015 verklaard dat hij dit persbericht inderdaad heeft uitgegeven.

Ad 2: dient de informatie uit de vergadering van de commissie als een geheim in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht te worden aangemerkt ?

Het hof stelt voorop dat het niet aan de strafrechter is om zelfstandig te beoordelen of de in artikel 227, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde en beweerdelijk door de verdachte geschonden geheimhoudingsplicht terecht aan de verdachte is opgelegd. Het is echter wel de taak van de strafrechter om de vraag te onderzoeken of de aan de verdachte

opgelegde geheimhoudingsplicht formeel in overeenstemming is met de wettelijke regeling waarop deze is gebaseerd (HR 17 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4610).

In het onderhavige geval is de geheimhouding gebaseerd op de Gemeentewet in samenhang met de Wet openbaarheid van bestuur. Ingevolge artikel 86, eerste lid, van

de Gemeentewet kan een commissie in een besloten vergadering, op grond van een belang genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de commissie worden overgelegd, geheimhouding opleggen. De geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde, dient volgens datzelfde artikel tijdens die vergadering te worden opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen tot de commissie haar opheft.

In de concept-besluitenlijst van de besloten vergadering van de commissie Spoorzone, Verkeer en Ruimte van

31 oktober 2013 staat vermeld dat het college de vergadering in beslotenheid houdt omdat anders het financiële belang van de gemeente, zoals vermeld in artikel 10, tweede lid, sub b, van de Wet openbaarheid van bestuur geschaad zou kunnen worden. De voorzitter van de commissie heeft op 31 oktober 2013 aan het einde van de besloten vergadering voorgesteld om de beslotenheid te handhaven met betrekking tot hetgeen er was gezegd. Alle aanwezigen zijn hiermee akkoord gegaan, met uitzondering van de verdachte. De voorzitter heeft aangegeven dat de meerderheid het eens was met de beslotenheid van de vergadering.

Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Gemeentewet is voor een besluit tot geheimhouding geen unanimiteit van stemmen vereist, maar is een volstrekte meerderheid voldoende. Niet valt in te zien waarom er binnen een raadscommissie op andere wijze omtrent geheimhouding moet worden gestemd dan binnen de raad; de raadscommissie wordt immers door de raad ingesteld. Dat voor de onderhavige raadscommissie een specifieke, van het algemene stemregime afwijkende regeling zou gelden is niet gebleken.

Uit het voorgaande volgt dat nu de raadscommissie bij meerderheid tot geheimhouding had besloten, en daartoe ook mocht besluiten, ook de verdachte aan dat besluit gebonden was.

Het hof beantwoordt de vraag of de informatie uit de vergadering als geheim diende te worden beschouwd eveneens bevestigend, nu de commissie in de besloten vergadering en op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, heeft besloten dat omtrent al hetgeen in die vergadering is behandeld en besproken geheimhouding werd opgelegd. Het betreffende belang is in dit geval gelegen in de financiële belangen van de gemeente.

Zoals hiervoor reeds overwogen kan het hof de vraag of er in casu sprake was c.q. kon zijn van financiële belangen van de gemeente niet, dan wel hooguit zeer beperkt, onderzoeken. Naar het oordeel van het hof zijn er echter gezien het onderwerp en inhoud van het in de commissie besprokene geen gronden om aan te nemen dat dit niet zou (kunnen) vallen onder de financiële belangen van de gemeente als hiervoor bedoeld.

Het hof stelt voorts vast, dat de informatie die verdachte in zijn persbericht naar buiten heeft gebracht onmiskenbaar afkomstig was uit hetgeen – na het besluit tot geheimhouding - tijdens de betreffende commissievergadering is besproken. Dat verdachte daarbij geen specifieke bedragen heeft genoemd, is daarbij, anders dan door de raadsman is gesteld, naar het oordeel van het hof niet van belang. Voormelde belangen kunnen immers ook worden geschaad door het enkele naar buiten brengen van de tijdens de commissievergadering besproken standpunten van de betrokken bestuursorganen en de daarmee samenhangende keuzemogelijkheden en eventuele kostenverdelingen en -gevolgen.

De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de gemeenteraad op 14 februari 2014 de informatie zelf naar buiten heeft gebracht, en die informatie mitsdien niet onder de geheimhouding zou vallen. Wat daar van zij, dit laat onverlet dat die informatie op het moment dat verdachte deze naar buiten bracht wel geheim was.

Ad 3: Had de verdachte opzet op het naar buiten brengen van die geheime informatie?

Het hof beantwoordt ook de vraag of de verdachte opzet had op het naar buiten brengen van die geheime informatie bevestigend. De verdachte heeft verklaard dat hij direct tijdens de vergadering heeft aangegeven dat hij het niet eens was met de beslissing tot geheimhouding. Voorts valt uit de tekst van het persbericht op te maken dat de verdachte zich bewust was van de opgelegde geheimhoudingsplicht en dat hij er desondanks bewust voor heeft gekozen informatie uit de vergadering naar buiten te brengen. Hij heeft daarmee opzettelijk zijn plicht tot geheimhouding als bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht geschonden.

Op grond van het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft gepleegd.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Opzettelijk een geheim schenden, waarvan hij weet dat hij uit hoofde van zijn ambt en/of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Standpunt van de verdediging

Namens de verdachte heeft de raadsman zich ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand. De raadsman heeft hiertoe – zakelijk weergegeven – betoogd dat de verdachte niet anders kon dan de informatie naar buiten te brengen. Anders had de oppositie haar werk niet kunnen uitvoeren. Bovendien was het democratisch besluitvormingsproces in het geding, nu een eerder gesloten contract met de Provinciale Staten waarin de bijdrage werd genoemd openlijk met de burgers was gedeeld. Bij zijn handelen heeft de verdachte de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht genomen door louter datgene naar buiten te brengen wat noodzakelijk was en geen informatie naar buiten te brengen dat de gemeente mogelijk kon schaden, aldus de raadsman.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op overmacht in de zin van noodtoestand toekomt.

Het oordeel van het hof

Voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand is vereist dat de gedraging van de verdachte is voortgevloeid uit een actuele en concrete nood (bestaande uit een belangenconflict) en dat die gedraging was geëigend om aan die nood een einde te maken.

Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat de verdachte alternatieve wegen heeft overwogen om het door hem beoogde doel te bereiken, zoals het indienen van een verzoek tot opheffing of heroverweging van het besluit tot het opleggen van geheimhouding. Daarentegen heeft de verdachte de dag na de besloten vergadering en het besluit tot geheimhouding een persbericht uitgegeven. Niet gebleken is daarbij dat sprake was van een zodanige actuele en concrete noodsituatie, dat de openbaarmaking reeds toen moest plaatsvinden. Aldus heeft de verdachte niet voldaan aan de op hem rustende verplichting te handelen naar de eisen van subsidiariteit. Het beroep op overmacht wordt daarom verworpen.

Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft als raadslid van de gemeente Delft en tevens als lid van een raadscommissie geheime informatie uit een commissievergadering openbaar gemaakt. De verdachte heeft er doelbewust voor gekozen om met deze informatie door middel van een persbericht naar buiten te treden. De achterliggende reden hiervan was dat hij het niet eens was met het besluit tot geheimhouding. Door op deze wijze te handelen konden ook de financiële belangen van de gemeente, worden geschaad. Het hof rekent dit de verdachte aan.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 mei 2015.

Het hof is - alles overwegende en mede gelet op de omstandigheid dat de naar buiten gebrachte geheime informatie beperkt van karakter is gebleven - van oordeel dat volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte.

Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 272 van het Wetboek van Strafrecht , zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Verklaart het Openbaar Minister ontvankelijk.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.

Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Dit arrest is gewezen door mr. R.C. Langeler, mr. H.M.A. de Groot en mr. A. Kuijer, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 juni 2015.

Mr. H.M.A. de Groot is buiten staat dit arrest te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature