Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De verdachte heeft zich gedurende een periode van elf jaren meermalen schuldig gemaakt aan het slaan van haar beide adoptiekinderen. Het hof veroordeelt de verdachte voor deze feiten (mishandeling, begaan tegen haar kind, meermalen gepleegd) tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak



Rolnummer: 22-001921-12

Parketnummer: 11-870028-11

Datum uitspraak: 23 december 2014

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 5 april 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,

[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van

8 december 2014 en 9 december 2014.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 1 en 2.

De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1:zij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 3 februari 1999 tot en met 1 februari 2010 te Hendrik-Ido-Ambacht, in ieder geval in het arrondissement Dordrecht, tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) opzettelijk mishandelend een kind dat zij verzorgde of opvoedde als behorend tot haar gezin, althans een persoon, te weten [slachtoffer 1](geboren op [geboortedag] 1992),

- meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist) (met kracht) in/tegen het gezicht, in ieder geval tegen/op het hoofd en/of tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen (terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op dat moment werd vastgehouden);

- meermalen, althans eenmaal met een pantoffel en/of een schoenlepel, in ieder geval met een hard en/of zwaar voorwerp, tegen de rug, in ieder geval tegen het lichaam heeft geslagen;

- met een (aardappelschil)mesje in de hand heeft gestoken en/of gesneden en/of gehakt (tengevolge waarvan de hand is gaan bloeden);

- van de trap geduwd en/of geslagen; waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

2:zij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 3 februari 1999 tot en met 1 februari 2010 te Hendrik-Ido-Ambacht, in ieder geval in het arrondisement Dordrecht, tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) opzettelijk mishandelend een kind dat zij verzorgde of opvoedde als behorend tot haar gezin, althans een persoon, te weten [slachtoffer 2](geboren op [geboortedag] 1994),

- meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist) (met kracht) in/tegen het gezicht, in ieder geval tegen/op het hoofd en/of tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen;

- meermalen, althans eenmaal met een pantoffel en/of een schoenlepel, in ieder geval met een hard en/of zwaar voorwerp tegen het lichaam heeft geslagen;

- meermalen, althans eenmaal de (rechter- en/of linker-)arm(en) heeft overstrekt (tengevolge waarvan deze arm(en) is/zijn gebroken);

- meermalen, althans eenmaal van de trap geduwd en/of geslagen;

- meermalen, althans eenmaal (hard) aan de haren heeft getrokken en/of meegesleurd (tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] achterover is gevallen);

- meermalen, althans eenmaal, de arm(en) op de rug heeft gedraaid;

- meermalen, althans eenmaal, in een (hout)greep heeft genomen;

- meermalen, althans eenmaal, in een (wurg)greep en/of verwurging heeft genomen en/of gehouden (tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] geen adem (meer) kreeg en/of het ademhalen werd bemoeilijkt; waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1:zij op tijdstippen in de periode van 3 februari 1999 tot en met 1 februari 2010 te Hendrik-Ido-Ambacht telkens opzettelijk mishandelend een kind dat zij verzorgde of opvoedde als behorend tot haar gezin, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag] 1992),

- meermalen met kracht tegen het lichaam heeft geslagen;

waardoor deze pijn heeft ondervonden.

2:zij op tijdstippen in de periode van 3 februari 1999 tot en met 1 februari 2010 te Hendrik-Ido-Ambacht telkens opzettelijk mishandelend een kind dat zij verzorgde of opvoedde als behorend tot haar gezin, te weten [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag] 1994),

- meermalen met kracht tegen het lichaam heeft geslagen;

- meermalen hard aan de haren heeft getrokken;

waardoor deze pijn heeft ondervonden.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Bewijsoverweging

Aan de verdachte wordt verweten dat zij samen met haar man hun beide adoptiekinderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedurende een periode van 11 jaar heeft mishandeld als tenlastegelegd.

Standpunt openbaar ministerie

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, te weten het medeplegen van mishandeling begaan tegen haar kind, met uitzondering van het derde gedachtestreepje ten aanzien van [slachtoffer 1] (het incident met het steken met een mesje) en het derde gedachtestreepje ten aanzien van [slachtoffer 2] (het overstrekken van de arm(en) waardoor deze is/zijn gebroken).

Standpunt verdediging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw

betoogd dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen, zodat de verdachte van de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken, een en ander als vermeld in de door haar overgelegde pleitnota.

De raadsvrouw heeft daarbij aangevoerd dat de verklaringen van de buren en diverse familieleden onbetrouwbaar zijn, nu deze getuigen in het verleden en meer recent onderling contact zouden hebben gehad over de situatie in het gezin van de verdachte. De raadsvrouw stelt dat uit de verklaringen een grote vooringenomenheid en rancune jegens de verdachte en vooral haar echtgenoot blijkt.

Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten onrechte door een gedragsdeskundige is getoetst die geen kennis heeft van hechtingsproblematiek en het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS) en hij deze factoren onvoldoende heeft meegewogen. Beide aangevers zouden volgens de verdediging aan genoemde problemen lijden. De verdediging is daarom van mening dat deze verklaringen niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden.

Oordeel hof

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Het hof neemt op basis van het verhandelde op de terechtzitting het volgende als vaststaand aan.

De verdachte en haar echtgenoot (hierna ook: de ouders) hadden een onvervuld gebleven kinderwens. Na verloop van tijd zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], broer en zus, vanuit een kindertehuis in Polen op wat oudere leeftijd, te weten 5 respectievelijk 4 jaar oud, door de verdachten geadopteerd en verder als hun kinderen groot gebracht.

Zij zijn in februari 1998 in Nederland bij hun ouders komen wonen.

De kinderen hadden in Polen een lastige start van hun leven en kampten tegen deze achtergrond en gelet op hun persoonlijkheids- en karakterstructuur met diverse problemen.

Het RMPI-ziekenhuis rapporteert over [slachtoffer 1] naar aanleiding van een poliklinisch diagnostisch onderzoek in de periode mei – oktober 2002 dat zijn biologische ouders forse problemen hadden waardoor verondersteld werd dat er een erfelijke aanleg voor psychiatrische problematiek (gedragsregulatie problemen in combinatie met een lager intelligentieniveau) bij [slachtoffer 1] was. Volgens het RMPI is op basis van neuropsychologisch onderzoek en anamnestische gegevens van de biologische ouders aannemelijk dat [slachtoffer 1] tijdens de zwangerschap bloot heeft gestaan aan middelen, wellicht alcohol, die diffuse beschadigingen aan zijn brein hebben gegeven en daarbij zijn vermogens verder hebben beperkt.

Van 29 december 2003 tot en met april 2004 was [slachtoffer 2] in onderzoek bij de polikliniek Pleegzorg/Adoptie van het RMPI. In de eindbrief concludeert het RMPI dat bij [slachtoffer 2] sprake is van een complexe combinatie van cognitieve beperkingen, sociaal-emotionele problematiek en regulatieproblematiek.

Het grootbrengen en opvoeden van de kinderen verliep (zeer) moeizaam en door de ouders is op diverse fronten hulpverlening gezocht en ingezet.

[slachtoffer 1] heeft gedurende zijn jeugd meermalen tijdelijk in een residentiele instelling verbleven en is op enig moment op vrijwillige basis uit huis geplaatst. In de weekenden ging hij geregeld naar huis.

Hij deed op 28 oktober 2010, inmiddels achttien jaar oud, aangifte van mishandeling door zijn ouders, bij welke stap hij werd gesteund door buren.

Vervolgens heeft ook [slachtoffer 2], die op 8 januari 2010 op 16‑jarige leeftijd van huis was weggelopen, op 20 januari 2011 bij de politie terzake mishandelingen door haar ouders een verklaring afgelegd, die zij als een aangifte beschouwde.

Tot het moment van de aangiften had het gezin [X] op drie verschillende adressen in Hendrik-Ido-Ambacht gewoond. In de loop der jaren is er verschillende keren door mensen uit de omgeving van dit gezin een melding gedaan bij het AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling). De laatste keer, op 16 november 2010, is dat gedaan door de politie Zuid-Holland-Zuid naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 1].

Buren (van de verschillende adressen) en familieleden hebben naar aanleiding van de aangiften tegenover de politie en rechter-commissaris veelal belastende verklaringen afgelegd over wat zij hebben gezien of gehoord, waarbij zij op enig moment ook onderling contact hebben gehad. Er zijn anderzijds ook diverse brieven overgelegd waarin bekenden van het gezin zich (heel) positief over de verdachten en hun opvoeding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] uitlaten.

Beide verdachten hebben van meet af aan en met klem ontkend hun kinderen te hebben mishandeld en hebben in deze ontkenning volhard.

Het hof overweegt als volgt.

Betrouwbaarheid aangevers

In eerste aanleg heeft deskundige Dr. R. Horselenberg, rechtspsycholoog en als zodanig verbonden aan de Universiteit Maastricht, op 5 en 15 maart 2012 gerapporteerd onder andere ter beantwoording van de vraag wat het waarheidsgehalte van de uitspraken van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (hierna ook: de kinderen) is, mede gelet op hun veronderstelde psychische achtergrond (lijdend aan het FAS-syndroom en sprake van adoptie- en hechtingsproblematiek).

Genoemde deskundige heeft onder andere geconcludeerd dat, wat er ook zij van de diagnose FAS bij de kinderen, uit de beperkte wetenschappelijke literatuur op dit gebied het verband tussen FAS en geheugenproblemen vooralsnog speculatief is. Er zijn wel indicaties dat FAS leidt tot een verhoogde mate van suggestibiliteit en inschikkelijkheid, hetgeen mogelijk weer wordt veroorzaakt door de lage intelligentie van mensen met FAS. Er ontbreekt echter gedegen experimenteel onderzoek, gericht op het ontwikkelen van pseudoherinneringen door middel van suggestie of sociale druk bij personen die gediagnosticeerd zijn met FAS.

Over een mogelijke relatie tussen adoptie- en hechtingsproblemen enerzijds en geheugenproblemen anderzijds bestaat geen serieus onderzoek zodat de deskundige daar ook niets zinnigs over kan zeggen.

Bij [slachtoffer 2] is een laag IQ vastgesteld, wat haar mogelijk wel suggestibel en inschikkelijk maakt.

In combinatie met een kwalitatief slecht politieverhoor van [slachtoffer 2] (ten onrechte niet in de vorm van een studioverhoor gedaan en deels met sturende, suggestieve vragen) kan dit de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] negatief hebben beïnvloed.

De deskundige heeft de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naast de verklaringen van de getuigen gelegd. Uit die analyse komt naar voren dat de verschillende getuigen niet over dezelfde gebeurtenissen of handelingen hebben verklaard en dat ze elk ook unieke gebeurtenissen hebben gemeld, waar ook niet per se door de kinderen over is verklaard. Hieruit maakt de deskundige op dat er geen sprake is geweest van dusdanige onderlinge beïnvloeding dat men tot één gezamenlijk verhaal is gekomen.

Concluderend heeft deze deskundige gesteld dat er meer aanwijzingen zijn voor het scenario zoals dat door de kinderen is verteld, te weten dat de ouders hun beide adoptiekinderen hebben mishandeld dan voor de andere scenario’s dat de beide kinderen de mishandelingen hebben verzonnen of aangedikt, mogelijk aangemoedigd door anderen in de directe omgeving.

Het hof kan zich vinden in deze conclusies.

De bevindingen van het RMPI over [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] doen daar naar oordeel van het hof niet aan af. Het hof is voorts, anders dan door de verdediging is aangevoerd, niet gebleken van onvoldoende relevante deskundigheid van de rapporteur of het door hem onvoldoende meewegen van relevante factoren. Het hof heeft daarbij vastgesteld dat de rapporteur de door de raadsvrouw overgelegde stukken terzake, inhoudende 72 bijlagen, heeft bestudeerd. Bij brief van 15 maart 2012 geeft de rapporteur aan bij zijn eerdere conclusie te blijven.

Het hof heeft bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] terdege rekening gehouden met hetgeen over hen is gerapporteerd.

Het hof is concluderend van oordeel dat de verklaringen afgelegd door de beide aangevers in beginsel betrouwbaar zijn en voor het bewijs, zij het met behoedzaamheid als nader omschreven, kunnen worden gebruikt.

Dat de kinderen niet alleen zeer streng, maar veelal ook heel ruw of pedagogisch onverantwoord zijn aangepakt en dat dit hen geen goed heeft gedaan, staat voor het hof buiten kijf.

Het hof staat evenwel voor de vraag welke van de ten laste gelegde handelingen precies kunnen worden bewezen. Het hof ziet aanleiding de verklaringen van beide aangevers, gelet op hun persoon en de hele context als hierboven beschreven, met behoedzaamheid te gebruiken. Het hof heeft daarbij voorts in aanmerking genomen dat de kinderen in hun verklaringen meestentijds weinig specifiek zijn over de precieze toedracht, tijd en plaats van de beweerde mishandelingen. Daarnaast is een groot deel van wat zij over de handelingen of het gedrag van hun ouders verklaren niet tenlastegelegd en/of betreffen hun verklaringen deels geen (fysieke) mishandeling in de zin van de strafwet. Bovendien zijn er aanwijzingen in het dossier dat aangevers zich soms ook zelf letsel toebrachten (o.a. het zich van de trap laten vallen door [slachtoffer 2] en het zichzelf slaan en/of verwonden door [slachtoffer 1]).

Betrouwbaarheid overige getuigen.

Een aantal van de getuigen is op grond van door hen ervaren onaangenaam gedrag van de verdachten of een van hen, waaronder tegenover de kinderen, mogelijk overtuigd geraakt van mishandeling door de ouders in de thuissituatie. Voorts heeft een aantal van de getuigen inderdaad onderling contact gehad over de voor hen zorgelijke situatie bij het gezin van de verdachten.

Het is naar het oordeel van het hof evenwel niet aannemelijk geworden dat de getuigen uit rancune of vooringenomenheid onjuist en ten onrechte belastend hebben verklaard. Hun verklaringen acht het hof in beginsel betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.

Het hof neemt wel in ogenschouw dat lang niet alle getuigen uit eigen waarneming of uit eerste hand kunnen bevestigen dat de verdachten zich hebben schuldig gemaakt aan (delen van) de in de tenlastelegging opgenomen handelingen. Daarnaast valt op dat niet alle verklaringen steeds ook zien op gedragingen in de tenlastegelegde periode. Zo betreffen bijvoorbeeld de verklaringen over de gedragingen van de verdachten vlak na de aankomst van de kinderen in Nederland, of over wat er zou zijn gebeurd op de vijfde verjaardag van [slachtoffer 2], vermeende gedragingen voorafgaand aan de tenlastegelegde periode. Ook komt voor dat specifieke handelingen waarover wordt verklaard weliswaar in de tenlastegelegde periode vallen, doch niet zijn tenlastegelegd.

Conclusie

Op grond van al het vorenstaande zal het hof de tenlastegelegde handelingen alleen bewezen verklaren voor zo ver de aangiftes ter zake worden ondersteund door ander wettig en overtuigend bewijs.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:

mishandeling, begaan tegen haar kind, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich gedurende een periode van elf jaren meermalen schuldig gemaakt aan het slaan van haar beide adoptiekinderen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Bovendien heeft zij ook verschillende malen hard aan de haren getrokken van [slachtoffer 2].

Kindermishandeling is een ernstige vorm van mishandeling.

De verdachte heeft hiermee de lichamelijke en psychische integriteit van haar kinderen geschonden.

De gebeurtenissen zijn voor beide slachtoffers pijnlijk en verontrustend geweest, nu de mishandelingen hen door hun ouder zijn aangedaan en voornamelijk in en rond hun woning hebben plaatsgehad, terwijl de kinderen zich juist bij hun ouder en woning zonder enig voorbehoud veilig en geborgen zouden moeten kunnen voelen. Beide kinderen hebben hierdoor ook psychische schade opgelopen waarvan zij naar het zich laat aanzien ook op langere termijn nadelige gevolgen zullen ondervinden.

Alhoewel aannemelijk is dat de verdachte haar best heeft gedaan om haar kinderen een goed thuis te bieden, werd zij (pedagogisch) overvraagd in haar pogingen de kinderen met hun complexe problematiek op te voeden. De vele hulpverleners die zich met dit gezin hebben bemoeid, hebben ook niet kunnen voorkomen dat de verdachte verschillende malen de grens heeft overschreden tussen een strakke en duidelijke opvoeding en het met geweld corrigeren van het gedrag van de kinderen. Het hof heeft hier rekening mee gehouden.

Het hof heeft in het voordeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 november 2014, waaruit blijkt dat de verdachte overigens nimmer met politie of justitie in aanraking is geweest.

Het hof heeft voorts bij het bepalen van de strafmaat en de strafmodaliteit gelet op het psychologische rapport over de verdachte d.d. 11 april 2011 van psycholoog drs. A.F.J.M. Zwegers waarin hij concludeert dat sprake is van zwakbegaafdheid en van een aanpassingsstoornis met overwegend depressieve kenmerken. Uit zijn onderzoek is naar voren gekomen dat de verdachte niet kon voldoen aan de eisen die aan haar als opvoeder gesteld werden.

Dit kan deels verklaard worden door de complexe problematiek van de kinderen die aan haar zorg waren toevertrouwd, maar tevens zullen haar verstandelijke beperkingen haar verminderd in staat hebben gesteld om problemen op te lossen en de stress vanuit de levensomstandigheden adequaat te hanteren. Het is aan te nemen dat er bij de verdachte mede door die verminderde stressbestendigheid een aanpassingsstoornis tot ontwikkeling is gekomen die gepaard ging met emotionele labiliteit en gevoelens van radeloosheid.

De verdachte kan, aldus nog steeds de psycholoog, in relatie tot het ten laste gelegde niet beschouwd worden als volledig toerekeningsvatbaar. Er is volgens de deskundige geen sprake van reëel recidivegevaar nu de kinderen niet meer thuis wonen.

Bovendien heeft het hof acht geslagen op het rapport over de verdachte van J. Brandalise van de Reclassering Nederland d.d. 24 mei 2011.

De reclassering kan zich vinden in de conclusies van psycholoog Zwegers en concludeert om die reden dat toezicht op bijzondere voorwaarden en interventies of behandelingen in een justitieel kader niet geïndiceerd zijn. De kans op herhaling is nihil en bovendien wordt de verdachte reeds op vrijwillige basis begeleid door een psycholoog. Er wordt geadviseerd een taakstraf op te leggen.

Bij het bepalen van de straf heeft het hof tenslotte in aanmerking genomen dat slechts een klein deel van de ten laste gelegde handelingen bewezen is verklaard. Het hof heeft voorts in zijn overwegingen betrokken dat een zwaardere of andere straf dan zal worden opgelegd geen strafrechtelijk doel dient, nu de kinderen inmiddels meerderjarig zijn en het huis uit zijn.

Het hof heeft er tevens rekening mee gehouden dat de verdachte reeds 45 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Bovendien heeft de verdachte als gevolg van de onderhavige strafzaak niet alleen geen contact meer met haar kinderen, maar ook niet meer met haar eigen familie, hetgeen haar zwaar valt.

Het hof ziet geen aanleiding tot het opleggen van reclasseringstoezicht.

Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Met het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf wil het hof de norm die overtreden is onderstrepen, alsmede de ernst van het bewezenverklaarde en het aandeel van de verdachte hierin uitdrukken.

Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]

In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 6.500,-.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 6.500,-.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.

Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.

Die schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid in elk geval worden vastgesteld op

€ 500,-, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2010.

Het hof houdt er rekening met het gegeven dat aan de medeverdachte eenzelfde te betalen bedrag aan schadevergoeding zal worden opgelegd.

Voor het overige deel van de vordering geldt dat een nader onderzoek naar de gegrondheid van de omvang van de gevorderde schade en de beantwoording van causaliteitsvragen een onevenredige belasting zou opleveren van dit strafgeding.

Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van

€ 500,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]. Dit nu het belang van de benadeelde partij ermee is gediend dat deze niet zelf met het innen van de toegewezen schadevergoeding wordt belast.

Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]

In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 6.500,-.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 6.500,-.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.

Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.

Die schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid in elk geval worden vastgesteld op

€ 500,-, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2010.

Het hof houdt er rekening met het gegeven dat aan de medeverdachte eenzelfde te betalen bedrag aan schadevergoeding zal worden opgelegd.

Voor het overige deel van de vordering geldt dat een nader onderzoek naar de gegrondheid van de omvang van de gevorderde schade en de beantwoording van causaliteitsvragen een onevenredige belasting zou opleveren van dit strafgeding.

Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van

€ 500,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]. Dit nu het belang van de benadeelde partij ermee is gediend dat deze niet zelf met het innen van de toegewezen schadevergoeding wordt belast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht , zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.

Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag vanEUR 500,- (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 februari 2010, tot de dag der algehele voldoening en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft moeten maken en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, welke kosten vooralsnog worden begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van EUR 500,- (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 februari 2010, tot de dag der algehele voldoening bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van

EUR 500,- (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 februari 2010, tot de dag der algehele voldoening en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft moeten maken en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, welke kosten vooralsnog worden begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van EUR 500,- (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 februari 2010, tot de dag der algehele voldoening bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,

mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. T.B. Trotman, in bijzijn van de griffier mr. J.N. Key.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 december 2014.

Mr. J.N. Key is buiten staat dit arrest te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature