U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Convenant rechtsgeldig tot stand gekomen?

Uitspraak



Beschikking d.d. 28 september 2010

Zaaknummer 200.044.362

HET GERECHTSHOF ARNHEM

Nevenzittingsplaats Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

[verzoekster],

wonende te Zeewolde,

appellante,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. S.C. Scherpenhuysen, kantoorhoudende te Dronten,

tegen

[verweerder],

wonende te Zeewolde,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. R.W.A. Offermanns, kantoorhoudende te Zeewolde.

Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van 15 juli 2009 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen partijen uitgesproken en het meer of anders verzochte - te weten het verzoek om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind], geboren [in 2006], te bepalen op € 500,- per maand en een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud op € 1.000,- per maand en het hoofdverblijf van [kind] bij de vrouw te bepalen - afgewezen.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 30 september 2009, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 15 juli 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende het geregistreerd partnerschap te ontbinden, vast te stellen dat het tussen partijen gesloten convenant nietig is, dan wel deze te vernietigen, te bepalen dat de man haar een kinderalimentatie € 438,- per maand zal betalen en een partneralimentatie van € 51,- per maand en te bepalen dat [kind] haar hoofdverblijfplaats bij haar zal hebben.

Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 18 november 2009, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht de beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 24 maart 2010 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), inhoudende dat deze zaak niet bekend is en daarom niemand van de raad zal verschijnen.

Ter zitting van 22 april 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. Aan partijen is daarbij twee maanden de tijd gegeven om te trachten tot overeenstemming te komen. Bij fax van 21 juni 2010 heeft mr. Scherpenhuysen laten weten dat het partijen niet is gelukt om onderlinge overeenstemming te bereiken.

De beoordeling

Nagekomen stukken

1. Ingevolge art. 1.4.3. van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven moeten stukken waarop iemand zich wenst te beroepen zo spoedig mogelijk worden overgelegd, maar in ieder geval uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling. Op stukken die nadien worden overgelegd wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist.

2. Op 13 april 2010 is een brief van mr. Scherpenhuysen van 13 april 2010 met bijlage binnengekomen op de griffie van het hof en op 16 april 2010 is een brief van mr. Offermans, gedateerd op 1 december 2009, met bijlagen, binnengekomen. Nu deze stukken niet tijdig zijn binnengekomen bij het hof, wordt daarop geen acht geslagen.

3. Zoals hiervoor al is overwogen heeft mr. Scherpenhuysen in haar fax van 21 juni 2010, die op diezelfde dag door het hof is ontvangen, laten weten dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen. Nu om de overige inhoud van de brief niet is gevraagd door het hof zal die overige inhoud buiten beschouwing worden gelaten.

Inleiding

4. Uit de affectieve relatie van partijen is [kind] geboren. Zij is door de man erkend. Partijen zijn op 27 oktober 2005 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Zij hebben op 14 november 2008 een convenant ontbinding geregistreerd partnerschap ondertekend.

5. De vrouw heeft in het petitum van haar appelschrift weliswaar de ontbinding van het geregistreerd partnerschap verzocht, maar deze is door de rechtbank al toegewezen en is op 9 oktober 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dit onderdeel van het appelschrift behoeft dan ook geen verdere bespreking.

6. Dat [kind] haar hoofdverblijf bij de vrouw - zoals zij in het appelschrift heeft verzocht - dient te hebben, is evenmin nog een punt van discussie tussen partijen. Dit verzoek van de vrouw kan derhalve worden toegewezen.

Partijen strijden aldus alleen nog over de (ver)nietig(baar)heid van het convenant en met name de daarin opgenomen de kinder- en partneralimentatie.

De overwegingen

7. De vrouw heeft gesteld dat het door partijen op 14 november 2008 ondertekende convenant beëindiging geregistreerd partnerschap nietig is, dan wel vernietigd dient te worden, omdat de met haar verklaring overeenstemmende wil heeft ontbroken. Zij heeft aangevoerd dat zij onder invloed van gestoorde geestvermogens heeft getekend. De vrouw heeft daarnaast ook betoogd dat de man misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden. Zij heeft daarbij naar voren gebracht dat zij zich onder druk gezet voelde om het convenant te tekenen. Zij heeft gesteld dat zij een verstandelijke beperking heeft en mede daarom gemakkelijk beïnvloedbaar, onzeker en afhankelijk van de man is, dat zij daardoor bewogen is tot het tekenen van het convenant en dat de man dat wist of moest begrijpen. Volgens de vrouw wist de man dat ze het eigenlijk niet eens was met het convenant. De man bestrijdt deze stellingen van de vrouw.

8. Van een eenzijdige rechtshandeling is in het onderhavige geval geen sprake. Een eventueel beroep op nietigheid als bedoeld in art. 3:34 lid 2 laatste volzin BW, dat eenzijdige rechtshandelingen betreft, kan dan ook niet slagen. Op een andere grond voor nietigheid heeft de vrouw zich niet beroepen. Evenmin is gesteld of gebleken dat het convenant van rechtswege nietig zou zijn. Of het convenant vernietigbaar is zoals de vrouw bepleit, zal het hof hierna verder bespreken.

9. De vrouw beroept zich onder meer op art. 3:34 BW. Uit een onderzoeksverslag van augustus 2009 van Paidos blijkt dat de vrouw een laag begaafd/moeilijk lerend IQ heeft. Dat sluit ook aan bij het schrijven van de re-integratiemedewerker Begeleid Werken Flevoland van 29 juni 2004. Het verslag van Paidos vermeldt onder andere dat het verbaal begrip evenals het logisch redeneren van de vrouw gemiddeld is zolang er geen tijdsdruk komt kijken en dat zij om informatie op de juiste manier in zich op te kunnen nemen tijd en uitleg nodig heeft. Echter niet aannemelijk is geworden, dat de vrouw in verband daarmee niet over een normale wil (heeft) beschikt en geen rekenschap kan (en kon) geven van wat zij doet (dan wel deed) of van de strekking van haar handeling en dat bij het ondertekenen van het convenant haar wil daartoe heeft ontbroken als bedoeld in art. 3:34 lid 1 BW. Uit deze stukken blijkt geenszins van een blijvende of tijdelijke stoornis, als bedoeld in art. 3:34 BW. Nu niet aannemelijk is geworden dat de geestesvermogens van de vrouw gestoord waren ten tijde van het aangaan van het convenant als bedoeld in art. 3:34 BW, behoeft de in dat kader de partijen verdeeld houdende vraag of de afspraken in het convenant over de hoogte van de kinderalimentatie, de toebedeling van de woning en de inboedel, de kinderbijslag en de pensioenverevening voor haar nadelig zijn, geen beantwoording.

10. Verder heeft het hof nog het volgende in aanmerking genomen. Duidelijk is geworden dat de vrouw bij de totstandkoming van het convenant hulp en bijstand heeft gezocht en gekregen. De vrouw heeft in haar appelschrift weliswaar gesteld dat haar broer en de Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland (MDF) niet betrokken zijn geweest bij de inhoud van het convenant, maar daar staat tegenover dat het hof uit de brief van 19 november 2008 van MDF opmaakt dat de vrouw MDF onder meer op 12 november 2008 heeft geconsulteerd over onder andere de financiële gevolgen van het alleen met haar dochter gaan wonen. Uit de brief van 20 augustus 2009 van [naam], broer van de vrouw, blijkt voorts dat hij meermalen mee geweest is naar de gesprekken tussen de vrouw en MDF en dat daarbij ook financiële kwesties zijn besproken. Daarnaast heeft de vrouw zich op 27 oktober 2008 tot een advocaat gewend en die geconsulteerd.

De man heeft opgemerkt dat partijen financiële gegevens hadden verstrekt, maar de vrouw afzag van een draagkrachtberekening, en dat er bij de afspraken over de alimentatie rekening is gehouden met het advies van MDF. De vrouw heeft niet ontkend dat ze geen berekening wilde. Ter zitting heeft de vrouw laten weten dat er inderdaad wel een financiële onderbouwing was en dat besproken is wat zij nodig zou hebben, ook al is dat daarbij niet nauwkeurig berekend.

11. Anders dan de vrouw stelt, blijkt uit het feit dat zij een advocaat heeft geraadpleegd niet zonder meer dat zij het niet eens was met de inhoud van het concept convenant. Het feit dat de brief die mr. Scherpenhuysen op 10 november 2008 aan de man had gestuurd ongeopend retour is gekomen, biedt evenmin voldoende aanwijzing dat de man wist dat de vrouw het niet eens was met de voorgestelde inhoud van het convenant.

12. De zienswijze van de vrouw dat zij op de afspraak met de man op 14 november 2008 plots geconfronteerd werd met (de ondertekening van) het convenant, is evenmin aannemelijk geworden. Niet betwist is namelijk dat de vrouw vóór ondertekening van het convenant het concept weken in huis heeft gehad en zich daarover heeft (kunnen) beraden. Onweersproken is weliswaar dat het convenant op verzoek van de man is opgesteld maar de man heeft aangevoerd dat het convenant op verzoek van de vrouw meermalen is gewijzigd en de vrouw heeft dat erkend ten aanzien van de bezoekregeling van [kind]. De stelling van de man dat de vrouw in eerste instantie de afspraak voor het ondertekenen heeft gemaakt, maar deze wegens verhindering van de man werd verschoven, is bovendien evenmin weersproken.

13. De stelling van de vrouw dat de man gezegd heeft dat zij - met haar dochter - de woning moest verlaten als zij niet zou meewerken, is door de man bestreden. Nu de stukken of het verhandelde ter zitting ook geen aanknopingspunten bieden voor deze stelling, is deze niet vast komen te staan. Evenmin zijn er aanwijzingen dat de man anderszins druk heeft uitgeoefend op de vrouw.

14. Overigens is niet (voldoende) weersproken dat de bij het tekenen van het convenant aanwezige mr. Beijersbergen van Henegouwen vóór het ondertekenen alle punten nogmaals met partijen heeft besproken, ook op het niveau van de vrouw, en heeft aangegeven dat ze niet hoefden te ondertekenen als ze nog aanpassingen wensten.

15. Gelet op het vorenoverwogene heeft het hof ook niet de overtuiging gekregen dat de man wist of had moeten begrijpen dat de vrouw door haar verstandelijke beperking en afhankelijkheid van de man, bewogen is tot het ondertekenen van het convenant als bedoeld in art. 3:44 BW. De man behoefde zich dan ook niet te onthouden van het meewerken aan de rechtshandeling.

16. De vrouw heeft zich voorts beroepen op art. 3:196 BW en aangevoerd dat zij bij de verdeling omtrent de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. De man heeft dat bestreden.

17. In het convenant is weliswaar afgesproken dat de vrouw een aantal inboedelgoederen zelf zal kopen, maar ook dat de man daarin zal bijdragen door € 2.770,- over te maken. Nu de vrouw ook niet onderbouwd heeft hoe zij door de afspraak over de inboedel zou zijn benadeeld, kan het hof haar stelling op dit punt niet volgen.

Wat betreft de woning geldt dat de man niet alleen de woning toebedeeld heeft gekregen, maar ook de bijbehorende hypotheek. Uit het dossier blijkt dat partijen een hypotheeklening van € 117.000,- hebben afgesloten in juni 2007. De man heeft tevens een leenovereenkomst tussen hem en de heer [naam] van eind 2005 ingebracht. Het betreft een lening van € 50.000,- en een terugbetaling van € 501,08 per maand. De vrouw heeft ter zitting van de rechtbank aangegeven dat die lening in december 2005 is afgesloten en dat weliswaar binnen zes maanden de woning zou worden aangekocht, maar dat uiteindelijk pas in 2007 is gedaan. De man heeft onweersproken aangegeven dat het partijen in 2005 niet is gelukt een hypotheek te krijgen voor aankoop van de huurwoning, maar uiteindelijk in 2007 wel. Anders dan de vrouw ter zitting van het hof aangaf, is de lening van de heer [naam] dan ook voldoende vast komen te staan. Gelet op de leningen voor de woning is er ten opzichte van de executiewaarde van € 148.000,- zoals genoemd in de offerte van 3 mei 2008, dan wel de WOZ-waarde van € 165.000,- zoals genoemd in de WOZ-beschikking van 29 februari 2008 van de gemeente Zeewolde, dan ook geen sprake van overwaarde van de woning. Evenmin is uit andere stukken gebleken dat er sprake was van overwaarde. Dat de vrouw door de afspraken rondom de woning is benadeeld, is aldus niet duidelijk geworden.

Nu de vrouw niet onderbouwd heeft in hoeverre zij door het afzien van de pensioenverevening benadeeld zou zijn en ten aanzien van de overige punten van het convenant niet is komen vast te staan dat zij benadeeld is, kan niet worden geconcludeerd dat de vrouw voor meer dan een vierde van de waarde van de boedel is benadeeld als bedoeld in art. 3:196 BW.

18. De vrouw stelt dat de man stilzwijgend met de nietigheid dan wel de vernietiging van het convenant, die zij in haar brief van 20 november 2008 heeft ingeroepen, heeft ingestemd. Die instemming kan echter niet blijken uit het enkele feit dat de man mogelijk niet onmiddellijk naar het convenant heeft gehandeld. De man heeft zich in de voorlopige voorzieningen procedure die een maand later diende en ook nadien uitdrukkelijk beroepen op het convenant. Overigens heeft de vrouw in haar brief van 23 november 2008 aan de man geschreven dat hij haar volgens haar advocaat vanaf dat moment een kinderalimentatie van (ongeveer) € 130,- per maand dient te betalen en maakt het hof daaruit op dat de vrouw zelf ook nog uitging van de geldigheid van het convenant.

Slotsom

19. Evenals de rechtbank komt het hof tot het oordeel dat de afspraken in het convenant rechtsgeldig zijn en dat het verzoek tot vaststelling van een kinder- en partneralimentatie dient te worden afgewezen.

Het hoofdverblijf van [kind] zal bij de vrouw worden bepaald nu partijen dat immers in het convenant overeengekomen zijn en zij het daar ook thans over eens zijn. Het hof zal daartoe de beschikking deels vernietigen.

De beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin het verzoek tot bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarige [kind], geboren [in 2006], is afgewezen;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

bepaalt het hoofdverblijf van [kind] bij de vrouw;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door mrs. Van Veen, voorzitter, Bosch en Beversluis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 september 2010 in bijzijn van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature