U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bevoegdheid pachtkamer in hoger beroep

Indien wegens verknochtheid met een pachtzaak een zaak niet betrekkelijk tot de pacht naar de pachtkamer van de rechtbank is verwezen, is in hoger beroep de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem bevoegd.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer 104.004.197

arrest van de pachtkamer van 7 oktober 2008

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],

appellant,

advocaat: mr. H. van Ravenhorst,

tegen:

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde,

advocaat: mr. F.J. Boom.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in het incident van 15 februari 2006, dat de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector civiel recht, tussen appellant als eiser in het incident (hierna ook te noemen: [appellant]) en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als verweerder in het incident heeft gewezen, alsmede naar de inhoud van het vonnis in de hoofdzaak van 3 mei 2007, dat de pachtkamer van dezelfde rechtbank, sector kanton, locatie Deventer heeft gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde. Van beide vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in hoger beroep

2.1 [appellant] heeft bij exploot van 25 mei 2007 aan [geïntimeerde] aangezegd van genoemd vonnis van

3 mei 2007 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.

2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] tien grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, heeft hij bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht, waaronder het proces-verbaal van het ten overstaan van het hof gehouden voorlopig getuigenverhoor (rekestnummer 2007/741 P), en heeft hij geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, en opnieuw recht doende:

I. primair: [geïntimeerde] – uitvoerbaar bij voorraad – zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van ’s hofs arrest aan [appellant] te leveren een zodanig aantal varkensrechten dat daarmee 294 fokzeugen gehouden kunnen worden;

subsidiair: [geïntimeerde] – uitvoerbaar bij voorraad – zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van ’s hofs arrest aan [appellant] tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 176.400,— ten titel van schadevergoeding, dan wel een zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

II. [geïntimeerde] zal veroordelen om aan [appellant] te betalen de volgens het gebruikelijke tarief te begroten bijdragen in de proceskosten van beide instanties, daaronder begrepen het vast recht voor de sector civiel.

2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en verweer gevoerd, en heeft hij een aantal producties in het geding gebracht, en heeft hij geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het geding in hoger beroep.

2.4 Ter zitting van 1 september 2008 hebben partijen – gelijktijdig met de zaak met num-mer 104.004.196 – de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. M.J.G. Peters, advocaat te Zwolle en [geïntimeerde] door mr. A.A.M. van Exsel, advocaat te Boxtel, beiden hebben daar-bij pleitnotities in het geding gebracht. Van het ter zitting verhandelde is proces-verbaal op-gemaakt.

2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.

3 De vaststaande feiten

3.1 Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties, de navolgende feiten vast.

3.2 [appellant] heeft als verpachter aan een derde als pachter, namelijk de vennootschap onder firma [de firma], een varkensvermeerderingsbedrijf met erf en ongeveer een hectare cultuurgrond ter beschikking gesteld voor de duur van drie jaren, ingaande 1 januari 2003 en eindigende op 31 december 2005. Het bedrijf is gelegen aan de [adres], kadastraal bekend gemeente [...] Deze pachtovereenkomst is goedgekeurd door de grondkamer Oost op 22 mei 2003.

3.3 Bij gelegenheid van de verpachting heeft [appellant][de firma] ook varkensrechten ter beschikking gesteld. In de pachtovereenkomst is daarover in artikel 16 het volgende opgenomen:

“Per 1 januari 2003 worden door de verpachter aan de pachter 785,8 verhandelbare varkensrechten fokzeugen,

3 verhandelbare varkensrechten niet-fokzeugen en 15 niet-verhandelbare varkensrechten niet-fokzeugen kosteloos overgeschreven. Wanneer de pacht wordt beëindigd, is de pachter verplicht om deze rechten kosteloos terug te doen komen op naam van de verpachter of, in geval de overheid regelgeving rond varkensrechten wijzigt, is de pachter, daaruit voortkomende, verplicht om kosteloos voorwaarden te scheppen dat op het bedrijf 294 fokzeugen gehouden kunnen worden, tenzij in overleg met de verpachter anders wordt overeengekomen.”

3.4 Op 14 juni 2004 heeft [appellant] zijn bedrijf aan [geïntimeerde] verkocht. In de koop waren begrepen: het fokzeugenbedrijf, bestaande uit een vrijstaande bedrijfswoning met tuin, erf en vier varkensschuren, een werktuigenberging met werkplaats, erf met toegangsweg alsmede aanhorige grond, ter grootte van circa 1.25.00 ha, plaatselijk bekend [adres]. De koopprijs voor het totaal bedroeg € 435.000,— kosten koper. Hiervan is een bedrag ad € 70.000,— gespecificeerd voor de varkensrechten en € 25.000,— voor de inventaris en de roerende zaken. Aldus resteerde een bedrag ad € 340.000,— voor de onroerende zaak. De koopovereenkomst is getekend op 23 juni 2004. Artikel 6.1 van de koopakte bepaalt dat pachtvrij geleverd zal worden.

3.5 [appellant] heeft deze overeenkomst niet kunnen uitvoeren en niet kunnen leveren, omdat de bank al in april 2004 een executoriale verkoop had aangezegd en in de krant van 29 mei 2004 gepubliceerd. Op 12 juli 2004 is de onroerende zaak executoriaal verkocht aan een lasthebber van [geïntimeerde] voor een bedrag ad € 497.000,—. Deze koop omvatte alleen de onroerende zaak en niet ook de varkensrechten, de inventaris, de roerende zaken of de levende have.

3.6 [appellant] heeft op 7 augustus 2004 het bedrijf verlaten. Op of omstreeks deze datum is de pachter teruggekeerd op het bedrijf en heeft in overleg met [geïntimeerde] het bedrijf geëxploiteerd tot 1 januari 2005. Op 1 mei 2005 heeft de pachter de varkensrechten per 1 ja-nuari 2005 over doen schrijven op naam van [geïntimeerde], die vanaf de overdracht van de onderneming tot 1 januari 2005 zijn verpachter was.

3.7 Tussen partijen is een procedure aanhangig geweest waarin [geïntimeerde] schadevergoeding vorderde op de grond dat hij het bedrijf duurder had moeten kopen in vergelijking met de overeenkomst van 23 juni 2004. [appellant] vorderde in deze procedure in reconventie alsnog de koopprijs voor de achtergelaten varkensstapel en de voervoorraad. Dit geschil is op 30 augustus 2005 met een minnelijke regeling geëindigd. In deze regeling is de kwestie van de varkensrechten uitdrukkelijk opengelaten.

4 De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1 Volgens het standpunt van [appellant] zijn de varkensrechten ten onrechte op naam van [geïntimeerde] overgeschreven, in plaats van op zijn naam. Aan zijn vordering legt [appellant] primair ten grondslag dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt, subsidiair dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door te profiteren van de wanprestatie van[de firma]. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Daartegen richt zich het hoger beroep.

Overwegingen met betrekking tot de bevoegdheid

4.2 Het hof heeft zich de vraag gesteld of deze kamer bevoegd is de onderhavige zaak te behandelen en te beslissen. In dat verband overweegt het hof als volgt.

4.3 De onderhavige zaak betreft niet een pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 1019j onder a Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering en de bevoegdheid van de pachtkamer volgt ook niet uit een van de andere bepalingen van genoemd artikel. [appellant] heeft dat ook zelf onder ogen gezien en heeft in eerste aanleg de zaak aangebracht bij de sector civiel van de rechtbank, maar heeft bij die gelegenheid op de voet van artikel 220 Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering verwijzing gevorderd naar de pachtkamer van die rechtbank, op grond van verknochtheid met de zaak[de firma], thans bij het hof bekend onder nummer 104.004.196. Bij het vonnis in het incident van 15 februari 2006 heeft de rechtbank, sector civiel, met toepassing van het eerste lid van artikel 220 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, inderdaad verwezen naar de pachtkamer van de rechtbank.

4.4 Het tweede lid van artikel 1019q Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering bepaalt dat de pachtkamer van de rechtbank in de plaats treedt van de kantonrechter behoudens enkele hier niet toepasselijke uitzonderingen. Daaruit volgt dat de regeling van artikel 220 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering inzake verwijzing van een verknochte zaak naar onder meer de kantonrechter, van overeenkomstige toepassing is op verwijzing van een verknochte zaak naar de pachtkamer. Volgens het eerste lid van artikel 1019o Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering wordt het hoger beroep van de vonnissen en beschikkingen van de pachtkamer van de rechtbank ingesteld bij de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem.

4.5 Gelet op het voorgaande was de pachtkamer van de rechtbank, na verwijzing door de sector civiel van de rechtbank, bevoegd om – tezamen met de zaak van [appellant][de firma], die wél een pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 1019j onder a Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering betreft – van de onderhavige zaak kennis te nemen en is

de onderhavige zaak terecht bij deze kamer van het hof aangebracht. Het hof is dan ook bevoegd om de onderhavige zaak te behandelen en te beslissen.

Overwegingen omtrent de ontvankelijkheid van het hoger beroep

4.6 Ter gelegenheid van de pleidooizitting is van de zijde van [appellant] verduidelijkt dat diens vordering een voorwaardelijk karakter draagt, in die zin dat [appellant] zijn vor-deringen tegen [geïntimeerde] niet wenst te vervolgen in het geval het hof in de zaak met num-mer 104.004.196 komt tot toewijzing van de vordering van [appellant][de firma]. Het hof begrijpt dit aldus dat [appellant] in dit verband uitsluitend het oog heeft op het deel van zijn vordering tegen [de firma] dat betrekking heeft op de varkensrechten; alleen in zoverre staan de vorderingen tegen [de firma] en [geïntimeerde] immers met elkaar in een rechtstreeks verband.

4.7 Bij arrest van heden heeft het hof in de zaak met nummer 104.004.196 inderdaad bedoeld deel van de vordering van [appellant][de firma] toegewezen. Een afschrift van bedoeld arrest is aan dit arrest gehecht. Daaruit volgt dat behandeling van de door [appellant] tegen het bestreden vonnis opgeworpen grieven niet kan leiden tot toewijziging van enig deel van het door [appellant] in de onderhavige zaak gevorderde, omdat immers de voorwaarde waaronder de vordering tegen [geïntimeerde] is ingesteld niet is vervuld, en dat derhalve [appellant] bij zijn hoger beroep geen belang meer heeft. Het hof zal [appellant] in zijn hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

4.8 Wat betreft de kosten van het hoger beroep overweegt het hof als volgt. Een inhoudelijke beoordeling van de toewijsbaarheid van de vorderingen van [appellant] tegen [geïntimeerde] is achterwege gebleven. Gelet daarop kan geen sprake zijn van een veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van [appellant]. Het hof ziet evenmin aanleiding voor een veroordeling van [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde]. In dit verband is van belang dat [geïntimeerde] in dit geding steeds de opvatting heeft verdedigd [de firma] de varkensrechten terecht op zijn naam heeft doen overschrijven, in plaats van op naam van [appellant]. Bij arrest van heden heeft het hof in de zaak met nummer 104.004.196 die opvatting verworpen, naar welk arrest het hof in dit verband verwijst. In zoverre valt [geïntimeerde] aan te merken als de in dit hoger beroep in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal in verband daarmee de proceskosten van [geïntimeerde] voor diens rekening laten.

Slotsom

4.9 De slotsom is dat [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep, met compensatie van proceskosten.

5 De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Deventer, van 3 mei 2007;

bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, M.M. Olthof en M.F.J.N. van Osch en de raden ing . L.L.M. de Lorijn en ir. H. Rogaar, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgespro-ken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2008.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature