Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Inboedelverzekering met uitsluitingsclausule in geval van onware opgave. Bewijswaardering.

Uitspraak



25 januari 2000

tweede civiele kamer

rolnummer 99/178

G E R E C H T S H O F T E A R N H E M

Arrest

in de zaak van:

[A 1] ,

wonende te [plaats],

appellant,

procureur: mr B.A.J.M. Peek,

tegen:

de naamloze vennootschap [B]

N.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

geïntimeerde,

procureur: mr J.S.E. Vermeulen.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 22 mei 1997, 17 juli 1997 en 10 december 1998 die de arrondissementsrechtbank te Zutphen tussen appellant (hierna te noemen: [A 2]) als eiser en geïntimeerde (hierna te noemen: [B]) als gedaagde heeft gewezen; van deze vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

[A 2] heeft bij exploot van 26 februari 1999 aangezegd van het vonnis van 10 december 1998 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [B] voor dit hof.

2.2

Bij memorie van grieven heeft [A 2] twee grieven aangevoerd en toegelicht, heeft hij bewijs van zijn stellingen aangeboden, en geconcludeerd dat het hof het vonnis van 10 december 1998 zal vernietigen en opnieuw recht zal doen door [B] te veroordelen tot betaling van een bedrag van

f 37.666,- met rente en met diens veroordeling in de proceskosten in beide instanties.

2.3

[B] heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en, zonder daarmee een onverplichte bewijslast te aanvaarden, in het algemeen bewijs van haar stellingen aangeboden, en voorts geconcludeerd dat het hof de grieven ongegrond zal verklaren en het vonnis, althans de vonnissen, waartegen het hoger beroep zich richt, zal bekrachtigen, en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, [A 2] zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

2.4

Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.

3 De vaststaande feiten

3.1

Op grond van de in zoverre niet bestreden vaststelling van de rechtbank en/of op grond van hetgeen verder is gesteld en niet of onvoldoende is weersproken dan wel blijkt uit de onbetwiste inhoud van de overgelegde bescheiden, staat in hoger beroep het volgende vast.

3.2

[A 2] heeft bij [B] onder polisnummer 10004352 een opstal- en inboedelverzekering afgesloten. Van deze verzekeringsovereenkomst maken de volgende algemene polisvoorwaarden (H-900) deel uit:

Algemene uitsluitingen

Artikel 1 4

14.1

Van de dekking zijn uitgesloten:

b. onware opgave

schade of gebeurtenis waarover de onder a. genoemden (lees:

verzekeringnemer en/of verzekerde(n) en/of belanghebbende(n))

met opzet feiten verzwijgen, omstandigheden bewust niet vermel-

den, dan wel valse opgave doen met betrekking tot de geleden

schade;

14.3

Indien een schade en/of het schadebedrag door ..... en/of

"onware opgave" is vergroot, wordt de werkelijk geleden schade

ook niet vergoed.

3.3

Op of omstreeks 23 maart 1996 is er in de woning van [A 2] ingebroken. De schade is vastgesteld op f 37.666,-.

3.4

Als bewijs van de waarde van een door [A 2] als gestolen opgegeven collier heeft hij aan een expert van het door [B] ingeschakelde expertisebureau een op 6 januari 1987 gedateerde bon van [C] te [plaats2] laten zien. De bij de koop van het collier door [C] op de bon vermelde prijs was f 980,-.

3.5

Later is deze prijs op de bon door toevoeging van het cijfer 1 veranderd in f 1.980,-. [A 2] heeft over deze toevoeging en het door hem gestelde feit dat het collier omstreeks 1989 met briljanten bewerkt is bij de opgave van de schade geen mededelingen aan de expert of [B] gedaan.

3.6

De expert heeft de bon door middel van een fotografische analyse onderzocht en is toen tot de ontdekking gekomen dat het cijfer "1" later was bijgeschreven.

4 De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1

De rechtbank heeft in haar interlocutoir vonnis van 17 juli 1997 overwogen dat indien zou komen vast te staan dat het cijfer 1 op verzoek van [A 2] door de juwelier ([C] te [plaats2]) aan de prijs van f 980,- op de oorspronkelijke bon van 6 januari 1987 is toegevoegd in verband met een bewerking in 1989 van dat collier met 7 briljanten ter waarde van f 1.000,-, [A 2] geen valse opgave van de schade heeft gedaan. Vervolgens heeft de rechtbank [A 2] tot het door hem aangeboden bewijs toegelaten.

4.2

Mede gelet op hetgeen de rechtbank in haar eindvonnis (onder 2.4) heeft overwogen, ligt aan het voorgaande het oordeel ten grondslag dat op grond van de vaststaande feiten (3.4 t/m 3.6), behoudens door [A 2] te leveren tegenbewijs, dient te worden aangenomen dat hier sprake is van een door [A 2] als verzekeringnemer/verzekerde met opzet jegens [B] als verzekeraar gedane valse opgave met betrekking tot de geleden schade en dat het (totale) schadebedrag door die "onware opgave" is vergroot. Het hof deelt dit oordeel.

4.3

Voorzover [A 2] heeft beoogd met zijn tweede grief hiertegen op te komen - waaraan de bij exploot gedane aanzegging van het hoger beroep tegen alleen het eindvonnis, anders dan [B] stelt, niet in de weg staat - slaagt hij hierin niet. In tegenstelling tot hetgeen [A 2] meent, beroept [B] zich niet op het bepaalde in artikel 251 WvKh, maar op de polisvoorwaarden en stond ten tijde van het wijzen van het interlocutoir vonnis niet vast dat het collier in 1989 voor een bedrag van f 1.000,- is bewerkt met briljantjes. De betwisting van dit laatste lag besloten in het door [B] in eerste aanleg gevoerde verweer en ook in hoger beroep betwist zij deze stelling van [A 2]. In het kader van het door [A 2] te leveren tegenbewijs dient hij daarom aan te tonen dat die bewerking heeft plaatsgevonden.

4.4

[A 2] is daarin tot nu toe niet geslaagd en hij heeft ook onvoldoende bewijs geleverd van zijn stelling dat de juwelier ([C] te [plaats2]) het cijfer 1 op de oorspronkelijke bon aan de prijs heeft toegevoegd.

4.5

De getuige [D], eigenaar van het desbetreffende juweliersbedrijf, heeft alleen de koop van het collier in zijn zaak op grond van de bon en de omschrijving van het collier bevestigd. Hij weet niet of er later briljantjes in dit collier zijn bevestigd. Uit zijn verklaring blijkt slechts dat een dergelijke aanpassing door zijn personeel mogelijk wordt geacht. Daarom denkt [D] dat er briljantjes in het bewuste collier zijn geplaatst, maar die gedachtengang is niet begrijpelijk. De verklaringen van [A 2] en zijn echtgenote als (partij)getuigen vormen op zich en in onderling verband onvoldoende overtuigend bewijs. Deze worden niet ondersteund door genoegzaam ander bewijs.

4.6

De verklaring van [A 2] dat hij voor de aanpassing van het collier met briljantjes een aparte bon heeft ontvangen waarop f 1.000,- stond vermeld en dat dit bedrag bovendien door de juwelier op zijn verzoek op de oorspronkelijke bon aan de koopprijs is toegevoegd, is door [D] weersproken. Een dergelijke toevoeging is volgens hem in zijn bedrijf niet gebruikelijk. [A 2] heeft ook niet duidelijk kunnen maken waarom hij om toevoeging van het cijfer "1" heeft verzocht en het is ook niet bepaald aannemelijk dat (personeel van) een juwelier daartoe bereid zou kunnen worden gevonden, met het gevaar dat hierdoor een verkeerde indruk omtrent het aan de juwelier betaalde zou kunnen worden gevestigd.

4.7

[A 2] heeft in hoger beroep aangeboden om aanvullend bewijs te leveren door het horen van personeel van de juwelier. Anders dan [B] aanvoert, is een dergelijk aanbod niet tardief, ook al heeft [A 2] dat personeel ook in eerste aanleg kunnen laten horen. Tot deze aanvullende bewijslevering zal [A 2] dan ook dienen te worden toegelaten.

4.8

In afwachting daarvan wordt iedere verdere beslissing in het kader van de eerste en tweede grief aangehouden. Dit betreft met name het verweer van [A 2] dat, los van de vraag wie nu het cijfer "1" heeft toegevoegd, geen sprake is geweest van enige benadeling (van [B]) en dat hij recht heeft op vergoeding van de inbraakschade. Naar het hof begrijpt, bedoelt [A 2] hiermee aan te voeren dat in geval komt vast te staan dat het collier met f 1.000,- aan briljantjes is bewerkt, geen sprake is van een vergroting van het schadebedrag, alsmede dat vergroting van het schadebedrag met f 1.000,- door een "onware opgave" niet betekent dat het met dit bedrag verminderde (werkelijke) schadebedrag niet voor vergoeding in aanmerking komt. Dit alles in het verband van artikel 14.3 van de polisvoorwaarden, waarover partijen zich na de bewijslevering nader kunnen uitlaten.

4.9

Aan het eveneens door [A 2] gedane aanbod om te bewijzen dat [B] bezwaarlijk een beroep kan doen op artikel 251 WvKh en artikel 14.1 van de polisvoorwaarden wordt voorbij gegaan omdat eerstgenoemd artikel niet aan de orde is en [A 2] met betrekking tot laatstgenoemd artikel niet duidelijk heeft gemaakt wat hij precies wil bewijzen.

4.10

Om redenen van proceseconomie wordt tussentijds cassatieberoep uitgesloten.

De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:

laat [A 2] toe tot het leveren van (aanvullend) tegenbewijs door te bewijzen dat:

a) (personeel van) [C] te [plaats2] in 1989 briljantjes voor een bedrag van f 1.000,- in het desbetreffende collier heeft aangebracht;

b) een personeelslid van deze juwelier in verband hiermee het cijfer 1 heeft toegevoegd aan de prijs van f 980,- die op de oorspronkelijke bon van 6 januari 1987 was vermeld;

bepaalt dat, indien [A 2] dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr E.J. van der Poel, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;

bepaalt dat het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van partijen, van hun advocaten en van de getuigen in de maanden maart, april en mei 2000 zullen worden opgegeven ter rolzitting van 22 februari 2000, ambtshalve peremptoir, waarna dag en uur van de verhoren (ook indien voormelde opgave van een of meer der partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en in beginsel geen uitstel in verband met verhinderdagen zal worden verleend;

bepaalt dat beroep in cassatie van dit arrest niet zal kunnen worden ingesteld dan tegelijk met een eventueel cassatieberoep van het eindarrest;

houdt verder iedere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs Van der Poel, Heisterkamp en Valk en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 25 januari 2000.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature