U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

WWZ-zaak. Ontslag op staande voet. Groepsleider heeft zich schuldig gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag jegens pupil.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.207.534

(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Zutphen 5300619)

beschikking van 21 april 2017

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [plaatsnaam] ,

verzoeker in hoger beroep,in eerste aanleg: verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek,

hierna: [verzoeker] ,

advocaat: mr. M.J. Blokzijl,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[verweerster] ,

gevestigd te [plaatsnaam] ,

verweerster in hoger beroep,in eerste aanleg: verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,

hierna: [verweerster] ,

advocaat: mr. E. Heuzeveldt.

1 1. Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, locatie Zutphen) van 3 november 2016.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure is als volgt:

- het beroepschrift met producties van 13 januari 2017, ter griffie ontvangen op 16 januari 2017, gewijzigd bij brief van 17 januari 2017 inhoudende de gewijzigde pagina’s 24 tot en met 30 en de - volgens [verzoeker] - ontbrekende pagina 7. Op pagina 28 (nieuw) is een ander petitum onder A. I. geformuleerd. Mr. Heuzeveldt heeft op de zitting kennis genomen van het gewijzigde petitum en hiertegen geen bezwaar geuit, noch tegen de overige (grotendeels ongewijzigde) pagina’s;

- het verweerschrift met producties van 21 februari 2017;- de op 22 maart 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij mr. Blokzijl een pleitnotitie heeft overgelegd.

2.2

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 3 mei 2017 of zoveel eerder als mogelijk is.

2.3

[verzoeker] heeft in zijn gewijzigde hoger beroepschrift verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen. Hij vordert, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat weergegeven:

A. Primair

I. de arbeidsovereenkomst tussen hem en [verweerster] per 17 juni 2016, althans per een nader door het hof te bepalen datum, te herstellen;

II. [verweerster] te veroordelen om hem toe te laten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden als groepsleider op de overigens gebruikelijk tijdstippen en voorwaarden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan, gedurende welke [verweerster] in gebreke blijft volledig aan deze veroordeling te voldoen;

III. [verweerster] te veroordelen om aan hem te betalen ingaande 17 juni 2016 tot het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd:

a. a) € 2.274,97, bruto verhoogd met 8% vakantiebijslag per maand en toeslagen, te betalen maandelijks bij nabetaling;

b) de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het onder a gevorderde;

c) de wettelijke rente over het onder a gevorderde;

d) de overige wettelijke en overeengekomen toeslagen, meer in het bijzonder het werkgeversdeel van de pensioenpremie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van

€ 100,- voor iedere dag of gedeelte daarvan, gedurende welke [verweerster] in gebreke blijft volledig aan deze veroordeling te voldoen;

IV. [verweerster] te veroordelen tot afgifte van een deugelijke bruto/netto specificatie met betrekking tot het bepaalde onder II en III, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan, gedurende welke [verweerster] in gebreke blijft volledig aan deze veroordeling te voldoen.

B. Subsidiair Voor zover en indien de arbeidsovereenkomst wel zal zijn geeindigd op 17 juni 2016:

V. een verklaring voor recht dat er geen sprake is van een (rechtsgeldig) ontslag als bedoeld in artikel 7:677 BW , dan wel dat geen sprake is van omstandigheden die kunnen leiden tot een dringende reden om tot een beëindiging van de arbeidsrelatie over te gaan;

VI. een verklaring voor recht dat er geen sprake is van het verschuldigd zijn van enige (gefixeerde) schadevergoeding door hem aan [verweerster] ;

VII. [verweerster] te veroordelen aan hem te betalen een billijke vergoeding van € 16.545,41 bruto, althans een door het hof vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente hierover;

VIII. [verweerster] te veroordelen tot afgifte van een deugelijke bruto/netto specificatie met betrekking tot het bepaalde onder VII, op straffe van verbeurte van een dwangsom van

€ 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan, gedurende welke [verweerster] in gebreke blijft volledig aan deze veroordeling te voldoen;

Primair en subsidiair

IX. [verweerster] te veroordelen in de kosten van beide instanties.

3 3. De feiten

3.1

In hoger beroep staan de volgende feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, vast.

3.2

[verweerster] , tevens handelende onder de naam [verzoeker] , is een jeugdhulpverleningsinstelling voor jongeren van 12 tot 30 jaar. Het hoofdkantoor is gevestigd te [plaatsnaam] . [verweerster] biedt naast begeleid wonen ook crisisopvang. In [plaatsnaam] is plek voor 36 jongeren.

3.3

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 9 november 2015 in dienst getreden bij [verweerster] in de functie van groepsleider. Het salaris bedroeg € 2.274,97 bruto per maand exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. [verzoeker] is werkzaam als groepsleider in [plaatsnaam] . Hij geeft leiding aan jongeren met diverse (gedrags-) problemen en/of een licht verstandelijke handicap.

3.4

[verzoeker] is op 14 juni 2016 met collega-groepsleider [groepsleider 1] (hierna: ) met vijf jongeren in een busje naar [plaatsnaam] gereden om een groepstent te kopen.Op de terugweg naar de instelling bestuurde [verzoeker] het busje en heeft hij, bijgestaandoor [groepsleider 1] , een van de jongeren, [jongere 1] (hierna: [jongere 1] ), uit de auto verwijderd, hem alleen achtergelaten en is hij vervolgens weggereden.

3.5

Op 15 juni 2016 heeft [directeur] , de directeur van [verweerster] (hierna [directeur] )contact gezocht met [verzoeker] , hem aangesproken op de gebeurtenissen van 14 juni 2016en hem per direct geschorst. Nadat [verzoeker] op 16 juni 2016 door [directeur] en [bestuurder]

, bestuurder van de gelieerde stichting [verzoeker] , is gehoord heeft[directeur] [verzoeker] bij brief van 17 juni 2016 op staande voet ontslagen. Aan de inhoud vandie brief is het volgende ontleend:

“Hierbij kom ik zoals aangekondigd terug op de gebeurtenissen die zich op 14 juni jl. hebben afgespeeld. Inmiddels zijn door mij en [bestuurder] diverse betrokkenen gehoord naar aanleiding van het incident van afgelopen dinsdag. Nadat ik u op 15 juni jl. telefonisch reeds heb gesproken, heb ik u gisteren tezamen met de [bestuurder] ook nog gesproken over het voorval op 14 juni jl. Van deze bespreking is een schriftelijk verslag gemaakt.

Vervolgens heb ik u hedenochtend in een gezamenlijke bespreking met onze bevindingen geconfronteerd en bevestig ik hierbij de inhoud van deze bespreking. Hierbij bevestig ik dat ik u hedenochtend ontslag op staande voet heb gegeven op basis van 7:677 juncto 7:678 lid 2 BW wegens het bestaan van een dringende reden. De dringende reden bestaat er uit dat u uw verplichtingen behorende bij de arbeidsovereenkomst grovelijk heeft veronachtzaamd. U heeft zich schuldig gemaakt aan zodanig grensoverschrijdend gedrag jegens één van onze cliënten, [jongere 1] waardoor u ons hebt genoodzaakt hiertoe over te gaan. We hebben hierdoor geen enkel vertrouwen meer in u. Zoals ik ook reeds in de schorsingsbrief van 15 juni jl. heb vermeld, nemen wij uw handelwijze ten opzichte van onze cliënt [jongere 1] zeer kwalijk. De rode draad in de schriftelijke verklaringen van de eveneens door ons gehoorde direct betrokkenen bij het voorval, vormt het feit dat u tezamen met uw collega groepsleider, [groepsleider 1] , cliënt [jongere 1] tijdens een gezamenlijke terugreis hardhandig uit de bus heeft gezet en hem alleen en gedeeltelijk ontkleed heeft achtergelaten bij of in de buurt van de afslag [straatnaam] . Kort daarna bent u weliswaar teruggereden naar cliënt [jongere 1] maar niet om hem op te halen maar om vervolgens uw weg zonder hem te vervolgen. Op de terugweg heeft u, bij de overige personen in de bus aangegeven dat iedereen zijn mond moest houden over het voorval en nergens over mocht spreken met de leiding en/of overige jongeren. Wij zijn van mening dat u hiermee grensoverschrijdend gedrag heeft getoond jegens onze cliënt [jongere 1] . Zoals u genoegzaam bekend bestaan onze cliënten uit kwetsbare jongeren die op een respectvolle en zorgvuldige wijze dienen te worden bejegend. Door uw handelwijze heeft u zich niet als een professional gedragen hetgeen wel van u uit hoofde van uw functie als groepsleider verwacht mag worden. Integendeel, u heeft volledig in strijd met de in onze organisatie gangbare gedragscode medewerkers en methodieken gehandeld. Onze cliënt [jongere 1] , waarbij onder andere een ernstige hechtingsproblematiek speelt, is door u achtergelaten op een plek in of bij het bos die hij niet kende. Volgens uw eigen verklaring bevond deze plek zich zo’n zeven kilometer van [plaatsnaam] . [jongere 1] heeft met zijn bijna lege mobiele telefoon een andere jongen opgebeld, die uiteindelijk tezamen met uw collega groepsleider [groepsleider 2] hem heeft opgehaald. U kunt begrijpen dat dit een traumatische gebeurtenis voor onze cliënt is geweest. Dit nemen wij u zeer kwalijk aangezien u tezamen met uw collega [groepsleider 1] voor een goede begeleiding verantwoordelijk bent. Daar komt bij dat u heeft gepoogd het voorval in de doofpot te stoppen en hetgeen wij bijzonder kwalijk achten. Nadat wij u hier in de ochtend over hebben geïnformeerd, reageerde u als volgt en gebruikte hiervoor de navolgende bewoordingen: “Ik ga hier niet mee akkoord want ik ben geflest door collega’s. Ik ga nu een beerput opentrekken en ik krijg jullie nog wel. Ik ga melding doen bij de inspectie want als ik hiervoor een schop onder mijn kont moet krijgen dan gebeuren hier wel meer dingen en moeten er meer ontslagen worden. Jullie horen nog van mij”.

Uit uw reactie volgt wat ons betreft dat u duidelijk geen inzicht in uw eigen handelen heeft. Dit blijkt ook uit uw op l6 juni jl. gegeven verklaring aangezien u het voorval weliswaar als vervelend incident heeft betiteld maar vooral begrip vroeg voor uw handelen. Nu u met onmiddellijke ingang bent ontslagen, betekent dit dat u vanaf heden geen enkele toegang meer heeft tot ons bedrijfsterrein en onze bedrijfsgebouwen. Uitsluitend en in overleg met ondergetekende dan wel de [bestuurder] , kunt u volgende week een afspraak maken om uw sleutels in te leveren en uw eigendommen op te halen. Ontslag op staande voet maakt u schadeplichtig. Derhalve behoud ik mij het recht voor eventueel hierdoor ontstane schade op u te verhalen.”

4 De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1

[verzoeker] heeft de kantonrechter, samengevat, verzocht primair de opzegging te vernietigen, [verweerster] te veroordelen hem toe te laten tot zijn werkzaamheden en hem zijn loon door te betalen en subsidiair voor recht te verklaren dat er geen sprake is van een ontslag op staande voet alsmede dat hij niet schadeplichtig is jegens [verweerster] , [verweerster] te veroordelen tot het betalen aan hem van een transitievergoeding, een billijke vergoeding en de gefixeerde schadevergoeding alsmede een veroordeling tot afgifte van een bruto/netto specificatie hierover, een en ander met veroordeling van [verweerster] in de kosten.

4.2

[verweerster] heeft afwijzing van de verzoeken bepleit. [verweerster] heeft op haar beurt de kantonrechter voorwaardelijk, dat wil zeggen voor het geval de opzegging vernietigd zou worden, verzocht om de arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk te ontbinden, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.

4.3

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking de verzoeken van [verzoeker] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. Volgens de kantonrechter leverden de aan [verzoeker] verweten gedragingen op 14 juni 2016 een dringende reden - in de zin van artikel 7:678 lid 1 BW - op voor een ontslag op staande voet. Het voorwaardelijk tegenverzoek kon buiten behandeling blijven, omdat de voorwaarde waaronder het is ingesteld niet is vervuld.

5 De beoordeling in hoger beroep

5.1

[verzoeker] heeft zeven beroepsgronden tegen de bestreden beschikking aangevoerd, die hij als grieven heeft aangeduid. Het hof zal deze terminologie van [verzoeker] volgen. De grieven lenen zich (voor het merendeel) voor gezamenlijke behandeling.

5.2

Met grief I klaagt [verzoeker] erover dat de kantonrechter in rechtsoverweging 2.3 de feiten te summier heeft weergegeven omdat er (veel) meer vooraf is gegaan voordat [verzoeker] én [groepsleider 1] tot de beslissing kwamen om [jongere 1] uit de bus te zetten. Deze grief faalt. Onder het vaststellen van de relevante feiten, dat is voorbehouden aan de rechter, valt niet, zoals [verzoeker] met deze grief beoogt te bereiken, het opnemen van standpunten van partijen. De stellingen die [verzoeker] in de toelichting op deze grief heeft betrokken over hetgeen zich in de bus heeft afgespeeld en het feit dat volgens hem in het verleden ook een zich hinderlijk gedragende jongere uit de bus is gezet, worden bij de behandeling van de overige grieven meegenomen.

5.3

Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder der partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in de beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.

5.4

Voor het antwoord op de vraag of een ontslag al dan niet onverwijld is geschied, is beslissend het tijdstip waarop de dringende reden tot dat ontslag ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. Indien bij een werkgever het vermoeden is gerezen dat zich een dringende reden tot ontslag van een werknemer voordoet, en hij zich, alvorens tot ontslagverlening op staande voet over te gaan, van de juistheid van dat vermoeden wil vergewissen, is de daarbij van hem te vergen mate van voortvarendheid afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij valt onder meer te denken aan de aard en omvang van eventueel noodzakelijk onderzoek, de behoedzaamheid die bij het instellen van zulk een onderzoek geboden kan zijn om geen onrust in het bedrijf van de werkgever te wekken, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van rechtskundig advies en tot het verzamelen van bewijsmateriaal, en de door de werkgever in acht te nemen zorg om te vermijden dat, bij ongegrondbevinding van het vermoeden, de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad. Wel dient steeds met de nodige voortvarendheid te worden gehandeld.

5.5

[verzoeker] heeft aangevoerd dat [verweerster] op 15 juni 2016 met meerdere personen over het incident van 14 juni 2016 heeft gesproken en dat die verklaringen alle op 15 juni 2016 zijn afgelegd. Op 16 juni 2016 heeft er met hem een gesprek plaatsgevonden, na afloop waarvan aan hem is meegedeeld dat [verweerster] maatregelen zal nemen en dat hij voor het eind van de volgende dag de beslissing over het vervolg zal horen. Nu er geen nader onderzoek is gedaan en er geen nieuwe feiten zijn bijgekomen die tot zijn ontslag hebben geleid, had [verweerster] volgens [verzoeker] niet nog een hele dag mogen wachten met het geven van het ontslag op staande voet. Hiermee is niet aan de eis van onverwijldheid voldaan, aldus [verzoeker] .

5.6

Dit betoog faalt. [verweerster] heeft, nadat zij kennis had genomen van de gebeurtenissen die zich op 14 juni 2016 hadden afgespeeld, [verzoeker] op 15 juni 2016 geschorst. Dezelfde dag nog heeft zij meerdere personen over deze gebeurtenissen gehoord. Vervolgens heeft zij (in de personen van de [directeur] , haar directeur en [bestuurder] , de bestuurder van de gelieerde stichting [verzoeker] ) op 16 juni 2016 met [verzoeker] over het incident gesproken en hem meegedeeld dat hij de volgende dag duidelijkheid zal krijgen. De volgende ochtend - 17 juni 2016 rond 11.30 uur - is hem het ontslag op staande voet verleend met mededeling van de dringende reden(en). Hiermee heeft [verweerster] naar het oordeel van het hof voortvarend gehandeld. Zij heeft nadat zij [verzoeker] heeft geschorst onmiddellijk onderzoek naar het incident verricht, [verzoeker] daags daarop gesproken en weer een dag later (binnen 24 uur) [verzoeker] ontslag op staande voet ontslagen. Hiermee heeft [verweerster] aan de eis van onverwijldheid voldaan. Grief 2 faalt in zoverre.

5.7

[verzoeker] heeft betwist dat de gebeurtenissen die op 14 juni 2016 hebben plaatsgevonden een dringende reden voor ontslag op staande voet rechtvaardigen. Volgens [verzoeker] vertoonde [jongere 1] onhandelbaar gedrag in de bus (welk gedrag hij al eerder bij de bezichtiging van de tenten in [plaatsnaam] tentoonspreidde) en ontstond, nadat hij een andere jongen had geslagen, een ruzie-achtige sfeer. [verzoeker] en [groepsleider 1] waren genoodzaakt om in te grijpen, aangezien [jongere 1] weigerde te kalmeren en te luisteren waardoor er een gevaarlijke situatie in de bus (die door [verzoeker] werd bestuurd) ontstond. [verzoeker] heeft toen besloten, in samenspraak met [groepsleider 1] , [jongere 1] uit de bus te zetten. Samen hebben zij [jongere 1] uit de bus getild, waarbij zijn broek wat was afgezakt en hij zijn schoenen had verloren. Daarna zijn ze weggereden, maar zijn nog een keer teruggegaan om te kijken hoe het met [jongere 1] was. Zij zagen [jongere 1] richting [plaatsnaam] lopen en wisten dat het goed ging. Vanuit de bus heeft één van de inzittenden, [jongere 2] , twee keer met [jongere 1] gebeld om hem de weg naar de campus in [plaatsnaam] uit te leggen. Overigens wist [jongere 1] welke kant hij uit moest lopen, aldus [verzoeker] .

[verzoeker] voert verder aan dat hij niet wist hoe hij in een dergelijke situatie anders had moeten handelen nu [verweerster] hem hierover geen (duidelijke) instructies had gegeven. Daarbij komt dat in het verleden vaker een onhandelbare jongere door andere groepsleiders uit auto’s/busjes zijn gezet en als straf of afkoeling alleen zijn achtergelaten zonder dat [verweerster] tegen deze groepsleiders maatregelen heeft genomen. Dat de gebeurtenissen niet een ontslag op staande voet rechtvaardigen blijkt volgens [verzoeker] bovendien hieruit dat [groepsleider 1] niet op staande voet is ontslagen, terwijl hij zich aan hetzelfde feitencomplex schuldig heeft gemaakt. Net als [groepsleider 1] heeft hij wel degelijk spijt van zijn handelen. Hij wilde rust en veiligheid in de bus creëren en dacht dat dit de beste optie was, maar achteraf bezien was een andere optie een betere geweest.

Voorts betoogt [verzoeker] dat uit de ontslagbrief van [verweerster] van 17 juni 2016 niet blijkt dat [verweerster] zijn persoonlijke omstandigheden - geen recht op een uitkering, een vlekkeloos arbeidsverleden bij [verweerster] en het uitblijven van instructies van de zijde van [verweerster] - bij het gegeven ontslag heeft meegewogen.

[verzoeker] stelt zich verder nog op het standpunt dat [verweerster] zich niet als een goed werkgever heeft gedragen omdat zij reeds voordat zij hem op staande voet had ontslagen, derden over dit ontslag heeft verteld. In dit verband heeft [verzoeker] verwezen naar een e-mail van de ouders van één van de jongeren (te weten [jongere 2] ) van 15 juni 2016 waarin staat dat zij door [directeur] zijn gebeld met de mededeling dat er een incident had plaatsgevonden en dat [jongere 2] een andere mentor (dan [verzoeker] , toevoeging hof) zou krijgen.

5.8

Het hof oordeelt als volgt. Ook al zou worden uitgegaan van de lezing van [verzoeker] dat er in de bus ruzie was ontstaan waardoor er een gevaarlijke situatie ontstond - volgens [verzoeker] moest hij als bestuurder steeds achterom kijken in plaats van rechtvooruit op de weg - in plaats van de jolige sfeer zoals door [verweerster] geschetst, dan nog had [verzoeker] een andere manier kunnen en moeten kiezen om [jongere 1] tot de orde te roepen om zodoende de veiligheid van een ieder in de bus te waarborgen, zoals telefonisch overleg met de leidinggevende in de instelling of [jongere 1] met [groepsleider 1] achterlaten en hem direct afzonderlijk ophalen of op laten halen. [verzoeker] heeft echter een kwetsbare jongen met ernstige verlatingsangst ter hoogte van afslag [straatnaam] de bus uitgezet en hem in zijn ‘dooie eentje’ over een afstand van 7 kilometer de weg naar de campus in [plaatsnaam] laten terugvinden. [verzoeker] mocht er niet van uitgaan dat [jongere 1] de weg terug kende, temeer daar [jongere 1] pas één jaar in de campus in [plaatsnaam] woonde. Het feit dat een andere jongere, [jongere 2] , hem vanuit de bus heeft gebeld om hem de weg te wijzen, duidt erop dat [jongere 1] de weg naar de campus ook niet voldoende kende. Gezien deze concrete omstandigheden heeft [verzoeker] zich schuldig gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag jegens [jongere 1] , welk gedrag niet past bij een professionele hulpverlener als [verzoeker] . Dat [verzoeker] , zoals hij aanvoert, geen instructies van [verweerster] heeft gehad hoe te handelen in dergelijke situaties, doet niet af aan zijn hierbovenvermeld grensonverschrijdend gedrag. Overigens gaat zijn betoog niet op omdat hij de ‘gedragscode medewerkers’(productie 17 bij verweerschrift in eerste aanleg) heeft ondertekend waarin in hoofdstuk 1.2 staat vermeld dat respectvol met jeugdigen dient te worden omgegaan, hetgeen [verzoeker] in dit geval heeft nagelaten. Verder is niet gebleken dat binnen [verweerster] een cultuur bestond waarin het uit de auto/bus plaatsen van onhandelbare jongeren en hen vervolgens alleen achterlaten, een gebruikelijke en toelaatbare methode was om onrust te bezweren. Dat mogelijk in het verleden een dergelijke methode wel eens is gehanteerd (en daarop geen maatregel aan de zijde van de voorganger van [verweerster] is gevolgd), betekent niet dat dit in dit geval geeïgend was. Het feit dat [groepsleider 1] niet op staande voet is ontslagen, brengt evenmin mee dat het hiervoor beschreven en gekwalificeerde handelen van [verzoeker] voor hém geen dringende reden voor ontslag is. Ten slotte faalt het betoog van [verzoeker] dat [verweerster] zich niet als een goed werkgever heeft gedragen omdat zij voorafgaande aan zijn ontslag, derden hierover mededelingen heeft gedaan. Uit de e-mail van de ouders van [jongere 2] waarnaar [verzoeker] verwijst (zie rov. 5.7) blijkt niet dat [verweerster] hen over een (voorgenomen) ontslag van [verzoeker] heeft bericht, noch anderszins is gebleken dat derden eerder op de hoogte waren van het (voorgenomen) ontslag van [verzoeker] dan [verzoeker] zelf. Dat [verweerster] na de schorsing van [verzoeker] op 15 juni 2016 de ouders van [jongere 2] op de hoogte stelde van het feit dat als gevolg van een incident hun zoon een andere mentor zou krijgen, getuigt niet van onzorgvuldig handelen, maar vloeit voort uit de verplichting van [verweerster] om de ouders adequaat te informeren.

5.9

Uit het voorgaande volgt dat het hof van oordeel is dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. De door [verzoeker] aangevoerde persoonlijke omstandigheden - geen recht op een uitkering en een vlekkeloos arbeidsverleden bij [verweerster] - zijn van onvoldoende gewicht om anders te oordelen, mede gezien de aard en de ernst van de dringende reden.

5.10

[verzoeker] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld, die indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, zodat het hof het (in randnummer 96 van het beroepschrift gedane) bewijsaanbod van [verzoeker] passeert.

5.11

In het voorgaande ligt besloten dat grief 1 voor het overige faalt alsmede de grieven 2 tot en met 7. De verzoeken in hoger beroep van [verzoeker] dienen te worden afgewezen. De bestreden beschikking moet worden bekrachtigd, met inbegrip van de daarin uitgesproken proceskostenveroordeling van [verzoeker] .

5.12

Het hof zal [verzoeker] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [verweerster] zullen tot aan deze beschikking worden vastgesteld op € 716,- voor griffierecht en op

€ 1.788,- (2 punten x tarief II in hoger beroep) voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.

6 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, locatie Zutphen) van 3 november 2016;

veroordeelt [verzoeker] in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 716,- voor griffierecht en op € 1.788,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.A. van Rossum, E.B. Knottnerus en J.H. Kuiper en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature