Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing, die inhoudt dat het de moeder niet toegestaan is andere mensen, onder wie haar advocaat, mee te nemen naar een bezoekmoment.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.208.243/01

(zaaknummer rechtbank C/16/423155/JL RK 16-572)

beschikking van 23 maart 2017

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. P.B. Weenink te Amsterdam,

en

de gecertificeerde instelling

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

gevestigd te Amsterdam,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de GI.

Als overige belanghebbende(n) is/zijn aangemerkt:

[de vader] ,

wonende te [B] ,

verder te noemen: de vader van [de minderjarige2] ,

[de pleegmoeder] ,

wonende te [A] ,

verder te noemen: de pleegmoeder,

advocaat: mr. M.E. Vande Voort te Badhoevedorp.

1 1. Het geding in eerste aanleg

1.1

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 11 oktober 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

1.2

In die beschikking is het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzingen van de GI van 3 augustus 2016 en 8 augustus 2016, inhoudende een bezoekregeling tussen de moeder en de minderjarigen [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ) geboren [in] 2007 en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ) geboren [in] 2008 (hierna gezamenlijk ook: de minderjarigen), afgewezen.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 9 januari 2017;

- een faxbericht van mr. Weenink van 13 februari 2017 met productie(s), tevens binnengekomen als brief op 15 februari 2017;

- het verweerschrift van de GI met productie(s), binnengekomen op 20 februari 2017.

2.2

De mondelinge behandeling heeft, gezamenlijk met de zaak met het zaaknummer 200.206.489/01 betreffende de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , op 20 februari 2017 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Weenink. Namens de GI is verschenen mevrouw [C] , jeugdzorgwerker. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is mevrouw [D] verschenen. Tevens is de pleegmoeder verschenen, bijgestaan door mr. Vande Voort. Als toehoorder was ter zitting aanwezig mevrouw [E] , ambulant begeleidster van de moeder van [F] (voorheen [G] ).

2.3

Ter mondelinge behandeling heeft de GI op verzoek van het hof de bij het verweerschrift ontbrekende productie 1 overgelegd, te weten de schriftelijke aanwijzing van 5 februari 2016 betreffende vaststelling bezoekregeling tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de moeder.

2.4

Het hof heeft alle betrokkenen ter mondelinge behandeling de gelegenheid geboden behoorlijk kennis te nemen van het op 20 februari 2017 binnengekomen verweerschrift van de GI met producties en zich deugdelijk voor te bereiden op een verweer daartegen en daartoe de mondelinge behandeling voor enige tijd geschorst.

3 De vaststaande feiten

3.1

De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] . Het ouderlijk gezag over [de minderjarige2] wordt uitgeoefend door de moeder en de vader van [de minderjarige2] , de heer [de vader] .

3.2

[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn onder toezicht gesteld sinds 13 september 2010. Deze ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd. Tevens is toen een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend, welke uithuisplaatsing nadien is verlengd, laatstelijk tot 13 september 2014.

3.3

[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn met ingang van 16 juni 2015 (wederom) uit huis geplaatst, welke plaatsing nadien telkens is verlengd, laatstelijk tot september 2017.

3.4

Op 5 februari 2016 heeft de GI aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven en de navolgende omgangsregeling tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de moeder vastgesteld:

“De bezoekregeling wordt een keer per maand 2 uur begeleid door de jeugdzorgwerker of de

maatschappelijk werker van [H] .

De volgende data worden afgesproken:

• Woensdag 27 januari bezoek van 12.00 uur tot 14.00 uur eenmalig begeleid door

[de pleegmoeder]

• Woensdag 24 februari bezoek van 12.00 uur tot 14.00 uur

• Woensdag 23 maart bezoek van 12.00 uur tot 14.00 uur

• Woensdag 20 april bezoek van 12.00 uur tot 14.00 uur

• Woensdag 18 mei bezoek van 12.00 uur tot 14.00 uur

• Woensdag 15 juni bezoek van 12.00 uur tot 14.00 uur

• Woensdag 13 juli bezoek van 12.00 uur tot 14.00 uur

• Woensdag 10 augustus bezoek van 12.00 uur tot 14.00 uur

• Woensdag 7 september bezoek van 12.00 uur tot 14.00 uur

• Woensdag 5 oktober bezoek van 12.00 uur tot 14.00 uur

• Woensdag 2 november bezoek van 12.00 uur tot 14.00 uur

• Woensdag 30 november bezoek van 12.00 uur tot 14.00 uur

• Woensdag 28 december bezoek van 12.00 uur tot 14.00 uur"

3.5

Sinds juni 2016 verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] door de week bij pleegmoeder [de pleegmoeder] in [A] en in de weekeinden bij (voormalige) pleegmoeder [I] in [B] .

3.6

Bij brief van 3 augustus 2016 heeft de GI de moeder een mededeling gedaan over de omgangsregeling tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de moeder. De GI heeft hierin de moeder als volgt bericht:

"Beste [verzoekster] ,

Hierbij stuur ik je deze brief om aan je door te geven dat de komende bezoeken met de

kinderen in [A] zullen plaatsvinden. Er is een ruimte gereserveerd in het kantoor van

[J] . Het adres is:

[J]

[a-straat] 2

[A]

Dit is het gebouw tegenover de [K] supermarkt.

De bezoeken zullen begeleid worden door een medewerker van [H] waar de

kinderen in behandeling zijn. [E] hoeft de bezoeken dus niet meer te begeleiden. [H]

zal contact met je opnemen om alles met je door te spreken.

Het eerstvolgende bezoek is op woensdag 10 augustus van 12.00u tot 14.00u."

3.7

Bij brief van 8 augustus 2016 heeft de GI de moeder wederom een mededeling gedaan over de omgangsregeling tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de moeder. Daarbij is onder meer het volgende vermeld:

"Middels deze brief wil ik u informeren over een wijziging van de begeleide bezoekregeling

met uw kinderen.

De bezoeken zullen plaatsvinden op de volgende dagen:

- Woensdag 10 augustus 2016 van 12.00 uur tot 14.00 uur;

- Woensdag 7 september 2016 van 12.00 uur tot 14.00 uur;

- Woensdag 5 oktober 2016 van 12.00 uur tot 14.00 uur;

- Woensdag 2 november 2016 van 12.00 uur tot 14.00 uur.

De bezoeken zullen plaatsvinden bij [J] ; [a-straat] 2, [A] .

De bezoeken worden begeleid door [L] , medewerker van [H] , afdeling [M] .

Het doel van de bezoeken is dat [de minderjarige2] en [de minderjarige1] een positief, ontspannen contactmoment hebben met u. Het is niet toegestaan om andere mensen, zoals uw advocaat, mee te nemen naar het bezoekmoment."

3.8

Bij inleidend verzoekschrift van 19 augustus 2016, aangevuld op 22 augustus 2016, heeft de moeder verzocht de in de brieven van respectievelijk 3 augustus 2016 en 8 augustus 2016 gegeven schriftelijke aanwijzing geheel vervallen te verklaren.

3.9

Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter geconstateerd dat de voornoemde brieven van de GI niet als een schriftelijke aanwijzing op grond van artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en als een besluit op grond van artikel 1:3 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt en heeft het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen.

4 De omvang van het geschil

4.1

De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 oktober 2016. De moeder verzoekt de beschikking van 11 oktober 2016 te vernietigen en, zoals het hof begrijpt, opnieuw beslissende alsnog haar verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van de GI van 3 augustus 2016 en 8 augustus 2016, inhoudende een bezoekregeling tussen de moeder en de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , toe te wijzen.

4.2

De GI heeft verweer gevoerd. De GI verzoekt het hof het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5 De motivering van de beslissing

5.1

Ingevolge artikel 1:263 lid 1 BW kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Ingevolge het tweede lid van dat artikel dienen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige deze aanwijzingen op te volgen.

5.2

Ingevolge artikel 1:264 BW kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.

5.3

Ingevolge artikel 1:265f lid 1 BW kan de GI, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de GI als een aanwijzing en zijn de artikelen 1:264 BW en 1:265 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

5.4

Blijkens artikel 807 Rv is hoger beroep tegen een beschikking ingevolge artikel 1: 265f BW mogelijk .

5.5

De moeder stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte heeft overwogen dat de brieven van 3 en 8 augustus 2016 van de GI geen schriftelijke aanwijzing inhouden. Volgens haar zijn de brieven wel op te vatten als een schriftelijke aanwijzing omdat de wijziging van de locatie, het toezicht door [H] en het contactverbod met derden de aard en de inhoud van de bezoekregeling wezenlijk veranderen en een directe reactie waren op de uitvoering van de bezoekregeling op 13 juli 2016.

Volgens de moeder heeft de kinderrechter de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onvoldoende onderzocht en in de beschikking ondeugdelijk gemotiveerd waarom de genomen beslissingen in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn.

5.6

De GI is van mening dat de brieven van 3 en 8 augustus 2016 niet aangemerkt kunnen worden als een aanwijzing in de zin van artikel 1:263 jo 1:265f BW. De GI wijst erop dat met de brieven niets is veranderd aan de duur of de afspraak van een begeleide omgang, zoals vastgelegd in de aanwijzing vaststelling bezoekregeling van 5 februari 2016.

Dat in de brief van 8 augustus 2016 is opgenomen dat het de moeder niet is toegestaan om derden mee te nemen naar het bezoekmoment, levert volgens de GI geen beperking op van het recht op omgang van de moeder.

5.7

Het feit dat door de GI op 5 februari 2016 aan de moeder een schriftelijke aanwijzing is gegeven, neemt naar het oordeel van het hof niet weg dat op zich een latere schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 1:263 lid 1 BW zou kunnen worden gegeven door middel van brieven als die van 3 en 8 augustus 2016. Gelet op de inhoud van deze brieven zijn deze echter niet aan te merken als een zodanige schriftelijke aanwijzing, nu daarmee geen wijziging wordt aangebracht in de tijdsduur of frequentie van de omgang.

Het hof is dan ook van oordeel dat de kinderrechter op juiste gronden tot zijn oordeel is gekomen. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel leiden.

5.8

Mede gelet op het verloop van de omgangsmomenten en de problematiek van de minderjarigen, acht het hof het alleszins begrijpelijk dat de GI in de brief van 8 augustus 2016 de moeder erop heeft gewezen dat het niet is toegestaan om andere mensen, zoals haar advocaat, mee te nemen naar een bezoekmoment. Dit houdt geen beperking in van het contact tussen de moeder en de minderjarigen. Uit de schriftelijke aanwijzing van 5 februari 2016 blijkt ook uitdrukkelijk dat het gaat om een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen.

5.9

Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 11 oktober 2016.

Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. G.M. van der Meer enmr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 23 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature