Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Dodelijk ongeval in verkeer. Geen schuld in de zin van art. 6 WVW 1994, avas bij art. 5 WVW 1994 wegens verontschuldigbare onmacht (collaps, wegraking).

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-001888-15

Uitspraak d.d.: 17 maart 2017

TEGENSPRAAK

Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 13 maart 2015 met parketnummer 05-820323-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1949] ,

wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 maart 2017 en – overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering – het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.A. Koers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische gronden vernietigen. Het hof zal opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:

Primair

hij op of omstreeks 10 maart 2014 te Malden, gemeente Heumen, als

verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto,

merk Mercedes ), daarmede heeft gereden in de richting Malden op de weg, Jan J.

Ludenlaan en/of gekomen nabij het viaduct over de Looistraat aldaar zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend vanaf de door hem, verdachte bereden rijstrook van die weg (Jan. J. Ludenlaan) naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 een doorgetrokken streep, die zich niet langs de rand van de rijbaan-verharding bevond, heeft overschreden en/of zich met voormeld motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes) links van die

doorgetrokken streep, -welke streep op die weg (Jan J. Ludenlaan) was aangebracht tussen de rijstroken met verkeer in beide richtingen-, heeft bevonden en/of in strijd met artikel 3 van voormeld reglement niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en/of op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte/rijstrook van die weg (Jan J. Ludenlaan) is gebotst, in elk geval in aanrijding is gekomen met een op dat voor het tegemoetkomend verkeer rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto, merk Citroën) en/of heeft de bestuurder (het slachtoffer [slachtoffer] ) van een achter laatstgenoemd motorrijtuig (personenauto, merk Citroën) rijdend ander motorrijtuig (motorfiets) hard geremd, ten einde een aanrijding met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes) te voorkomen, waardoor of waarbij die bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen en/of is/zijn dat andere motorrijtuig (motorfiets) en/of de bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) tegen/met dat, door verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes) gegleden en/of in aanrijding gekomen en/of is verdachte met dat door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes) tegen de gezien zijn, verdachtes rijrichting links van die weg aangebrachte vangrail tot stilstand is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;

althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:

Subsidiair

hij op of omstreeks 10 maart 2014 te Malden, gemeente Heumen, als bestuurder

van een motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes), daarmede heeft gereden in

de richting Malden op de weg, Jan J. Ludenlaan en/of gekomen nabij het viaduct

over de Looistraat aldaar vanaf de door hem, verdachte bereden rijstrook van die weg (Jan. J. Ludenlaan) naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 een doorgetrokken streep, die zich niet langs de rand van de rijbaan-verharding bevond, heeft overschreden en/of zich met voormeld motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes) links van die doorgetrokken streep, -welke streep op die weg (Jan J. Ludenlaan) was aangebracht tussen de rijstroken met verkeer in beide richtingen-, heeft bevonden en/of in strijd met artikel 3 van voormeld reglement niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en/of op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte/rijstrook van die weg (Jan J. Ludenlaan) is gebotst, in elk geval in aanrijding is gekomen met een op dat voor het tegemoetkomend verkeer rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto, merk Citroën) en/of

heeft de bestuurder (het slachtoffer [slachtoffer] ) van een achter laatstgenoemd

motorrijtuig (personenauto, merk Citroën) rijdend ander motorrijtuig

(motorfiets) hard geremd, ten einde een aanrijding met dat door hem, verdachte

bestuurde motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes) te voorkomen, waardoor of

waarbij die bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) ten val is

gekomen en/of is/zijn dat andere motorrijtuig (motorfiets) en/of de bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) tegen/met dat, door verdachte bestuurde

motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes) gegleden en/of in aanrijding

gekomen en/of is verdachte met dat door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes) tegen de gezien zijn, verdachtes rijrichting links van die weg

aangebrachte vangrail tot stilstand is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Standpunten van partijen

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primaire tenlastegelegde feit – te weten dood door schuld in het verkeer – en heeft gevorderd dat verdachte ter zake van dat feit wordt veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.

Bij verdachte was sprake van onbewuste schuld, welke op grond van de jurisprudentie kan worden afgeleid uit de aard van zijn verkeersgedrag en de omstandigheden waarin de verkeersfout door hem is begaan. Dit brengt met zich mee dat geconcludeerd kan worden tot aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend verkeersgedrag aan de zijde van de verdachte, nu bijzondere omstandigheden die met zich meebrengen dat aan verdachte geen verwijt zou kunnen worden gemaakt niet aannemelijk zijn geworden, zodat het aanmerkelijk onvoorzichtige en/of onoplettende gedrag kan worden gekwalificeerd als schuld zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken, nu niet bewezen kan worden dat verdachte schuld heeft gehad aan het ongeval zoals bedoeld in artikel 6 WVW . Daartoe heeft de raadsvrouw betoogd dat de medische toestand van verdachte – te weten een collaps op het moment voorafgaand aan het ongeval – de oorzaak moet zijn geweest van het ongeval en verdachte deze medische toestand niet heeft kunnen voorzien, noch deze toestand heeft kunnen beïnvloeden door iets te doen dan wel te laten. Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde feit heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat weliswaar bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan artikel 5 WVW – te weten gevaarzetting – doch dat verdachte gelet op bovenstaande een geslaagd beroep toekomt op een schulduitsluitingsgrond, namelijk verontschuldigbare onmacht dan wel afwezigheid van alle schuld, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oordeel hof met betrekking tot het primair tenlastegelegde

Het hof gaat uit van het door de Hoge Raad gegeven beoordelingskader voor gevallen als het onderhavige. De desbetreffende overwegingen van het arrest van 1 juni 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO5822) luiden (in hun geheel weergegeven) als volgt:

In cassatie kan slechts worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 Wegenverkeerswet 1994, in het onderhavige geval de bewezenverklaarde aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid, uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.

Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van evenbedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.

3.6

Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte als bestuurster van een personenauto, rijdend met een snelheid van ongeveer 80 km per uur op een tweebaansweg, na een flauwe bocht naar links niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden maar plotseling zonder enige aanleiding, zo ver naar links is gekomen dat zij daardoor op de verkeerde weghelft is terechtgekomen en daar frontaal in botsing is gekomen met een op die andere weghelft rijdende tegenligger. Zodanig verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is. Dat kan in concreto evenwel anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden — bijvoorbeeld dat de verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde — waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken.

Het hof is tot dezelfde conclusies gekomen als de rechtbank. Het hof geeft eerst de motivering van de rechtbank (hier en daar gecorrigeerd) weer. Vervolgens voegt het hof enkele overwegingen toe naar aanleiding van het onderzoek dat tussen de behandeling in eerste aanleg en die in hoger beroep heeft plaatsgevonden en legt het hof uit waarom het de visie van de advocaat-generaal niet deelt.

De rechtbank heeft als volgt overwogen (voetnoten weggelaten):

Op 10 maart 2014 reed verdachte als bestuurder van een personenauto, een Mercedes, op de Jan J. Ludenlaan te Malden, komende uit de richting van de A73. Verdachte reed in de richting van Molenhoek. Vanaf de richting van Molenhoek reed de bestuurder van een zwarte Citroën op de Jan J. Ludenlaan te Malden. Achter de zwarte Citroën reed een motor; deze motor werd bestuurd door [slachtoffer] . Verdachte reed op de linker rijstrook van de Jan J. Ludenlaan (zijnde de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer) en kwam daarbij in botsing met de hem tegemoetkomende Citroën. Na deze botsing reed verdachte naar links, richting de vangrail. Teneinde een aanrijding met de Mercedes te voorkomen remde de bestuurder van de motor krachtig, waardoor zijn voorwiel blokkeerde. Hierdoor verloor de bestuurder van de motor de controle over de motor en viel naar rechts, waarna deze met de voorzijde tegen de rechter voorzijde van de Mercedes botste. Door de nog aanwezige snelheid in de Mercedes werden de bestuurder van de motor en de motor zelf teruggeworpen. De bestuurder van de motor kwam op het talud van Looistraat terecht. Laatstgenoemde is dusdanig ernstig gewond geraakt door deze aanrijding, dat hij aan de gevolgen hiervan is overleden.

(…)

2.1.

Onderzoek door de politie

Naar de toedracht van het ongeval hebben verbalisanten van Forensische Opsporing onderzoek verricht. Zij hebben geen enkele aanwijzing in de vorm van een technisch gebrek aan de auto van verdachte gevonden, die de manoeuvre van de auto voorafgaand aan het ongeval zou kunnen verklaren. In het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse is vermeld dat de verbalisanten niet vast hebben kunnen stellen wat de reden is geweest dat de bestuurder van de Mercedes, zijnde verdachte, met de auto op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer is gekomen.

Tevens is onderzoek verricht naar de bel- en sms-gegevens van de telefoon van verdachte. Uit dit onderzoek is gebleken dat verdachte rond het tijdstip van het ongeval, zijnde ongeveer 12.10 uur, niet gebeld is of heeft gebeld met zijn telefoon. Ook heeft hij rond dat tijdstip geen sms-berichten ontvangen of verstuurd.

Ten slotte blijkt uit onderzoek dat verdachte geen alcohol had gedronken. Ook is niet gebleken dat hij drugs of medicijnen had gebruikt die de rijvaardigheid nadelig kunnen beïnvloeden.

De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat er geen objectieve oorzaak is gevonden voor het ongeval.

2.2.

Schuldvraag

Ter zitting heeft verdachte, evenals hij tegenover de politie had gedaan, verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren van het ongeval.

De vraag die de rechtbank thans dient te beantwoorden, is of het ongeval aan de schuld van verdachte is te wijten.

Verschillende getuigen hebben verklaringen afgelegd die inhouden dat zij zagen dat de auto van verdachte op de verkeerde weghelft terecht kwam maar dat er geen ongeval corrigerende maatregelen werden genomen.

Zo verklaart de getuige [getuige 1] dat de Mercedes naar links ging en dat hij geen remlichten zag branden bij het voertuig. Ook zag de getuige niet dat er stuurcorrecties werden gemaakt. De getuige verklaart dat het voertuig zonder te slingeren of dat er werd geremd naar links dreef. De getuige [getuige 2] verklaart dat hem een auto was opgevallen door een groene kentekenplaat. Hij reed achter deze auto op de Jan J. Ludenlaan richting Malden. Op enig moment zag de getuige dat de auto naar de andere weghelft begon te glijden. Het viel de getuige op dat hij geen remlichten zag opgloeien.

De rechtbank merkt op dat verdachte tegenover de politie heeft verklaard dat hij in een auto reed met handelaarsplaten, zijnde groene kentekenplaten.

Ook de getuige [getuige 3] verklaart dat de auto straal rechtdoor reed en dat de auto niet werd gecorrigeerd.

In het dossier bevindt zich voorts een verklaring van de cardioloog van verdachte, gedateerd 11 juni 2104. In deze brief wordt beschreven welke conclusies de arts verbindt aan de uitkomst van de Reveal die verdachte na het ongeval bij zich heeft gedragen. De arts verklaart het volgende in deze brief:

“Een verricht echocardiogram toonde een onveranderde mild concentrisch linkerkamer hypertrofie met goede systolische functie. De rechterkamer is niet gedilateerd en toont een goede functie. Er is een matige aortaklepstenose en een milde mitralisklep-insufficiëntie alsmede een matige tricuspidalisklep-insufficiëntie

zonder aanwijzingen voor pulmonale hypertensie. Ter verdere evaluatie van de

oorzaak van de wegraking vond een cardiale MRI plaats waarbij een ruime

linkerkamer wordt gezien met een goede systolische functie. Er is een ruime

rechterkamer met een goede systolische functie, geen littekenvorming. Er is een

lage waarschijnlijkheid op kamertachycardieen. (…). Er werd overgegaan tot plaatsing voor een Reveal (event recorder) waarbij frequente perioden werden gezien met asystolie tot 4 seconden bij boezemfibrilleren. Gezien de voorgeschiedenis met rechterbundeltakblok alsmede anticusblok bij asystolieën bij boezemfibrilleren waarbij patiënt toch waarschijnlijk gecollabeerd is met dientengevolge een auto-ongeval waarbij de tegenligger helaas overleden is, werd overgegaan tot een VVIR pacemaker implantatie welke ongecompliceerd verlopen is. Gezien bovengenoemde ziekte geschiedenis is er zodoende zeer aannemelijke verklaring te weten collaps, als oorzaak van het auto-ongeval gediagnostiseerd.(…)”

De rechtbank begrijpt hieruit dat de cardioloog als mogelijke oorzaak voor het ongeval geeft dat verdachte buiten bewustzijn is geraakt (‘collaps’) als gevolg van een (kortdurend) hartinfarct. Weliswaar zijn dit bevindingen die de cardioloog achteraf heeft gedaan, maar de rechtbank heeft op grond van het schrijven van de cardioloog geen aanleiding te veronderstellen dat de situatie van verdachte in medisch opzicht anders was dan daarvoor. Deze mogelijke oorzaak wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de hierboven weergegeven getuigenverklaringen. Bovendien verklaart de getuige [getuige 4] dat hij naar de bestuurder van de Mercedes (zijnde verdachte: conclusie rechtbank) heeft gekeken en dat hij nog weet dat hij geen oogcontact met de bestuurder kon krijgen. De getuige verklaart dat het hoofd van de bestuurder naar beneden gebogen was.

Voorts verklaren enkele getuigen dat verdachte na het ongeval klaagde over pijn aan zijn borst. Zo verklaart de getuige [getuige 3] dat de bestuurder van de Mercedes klaagde over pijn in zijn borst en daarbij over zijn borst wreef. Ook had de bestuurder van de Mercedes gevraagd wat er gebeurd was. De getuige [getuige 5] verklaart ook dat de bestuurder van de Mercedes pijn aan zijn borst had.

De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, aannemelijk is geworden dat verdachte als gevolg van bewustzijnsverlies ten gevolge van een (kortdurende) hartstilstand op de verkeerde weghelft terecht is gekomen, waarna de aanrijding met een dodelijk slachtoffer als gevolg, heeft plaatsgevonden.

Nu verdachte beschikte over een geldig rijbewijs, onder controle stond van een cardioloog, nooit eerder merkbare problemen had ondervonden van zijn hart en deze zich blijkens de informatie van de cardioloog (inderdaad) zonder evidente klachten kunnen voordoen, is de rechtbank van oordeel dat er aan de verdachte in strafrechtelijk opzicht geen verwijt kan worden gemaakt.

Het hof voegt de volgende overwegingen toe.

Het hof acht niet aannemelijk dat verdachte verzuimd heeft de hem in verband met zijn cardiale problemen voorgeschreven geneesmiddelen op de juiste tijdstippen te nemen. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn geneesmiddelen zoals gewoonlijk heeft ingenomen. Hij gebruikte die geneesmiddelen al vele jaren, terwijl hij de medicatie op een vaste manier dagelijks kreeg aangereikt. Het hof heeft geen aanleiding hieraan te twijfelen.

Uit de in hoger beroep uitgebrachte deskundigenrapporten blijkt dat van de aan verdachte voorgeschreven geneesmiddelen bij metoprolol, oxycodon en tramadol mogelijk sprake zou kunnen zijn geweest van beïnvloeding van de rijvaardigheid. Het is evenwel niet komen vast te staan dat verdachte heeft gereden gedurende de (overigens beperkte) periode waarin nog sprake zou kunnen zijn van beïnvloeding van de rijvaardigheid. Dat geldt ook voor het middel oxycodon dat verdachte slechts enkele dagen heeft gebruikt.

Verder houdt het rapport in dat indien de medicatie ten tijde van het voorval op 10 maart 2016 reeds langere tijd werd gebruikt en er geen bijwerkingen zijn opgetreden, volgens de richtlijnen geen negatief rijadvies te gelden heeft. Van bijwerkingen is het hof niet gebleken.

Voorts merkt het hof naar aanleiding van het rapport van dr. B.E. Smink d.d. 9 juni 2016 op dat niet is gebleken dat sprake is van een aandoening waarvoor de medicatie die is voorgeschreven een reden kan zijn om niet te mogen autorijden.

Het rapport van dr. B.F.L. Oude Grotebevelsborg d.d. 18 juli 2016 houdt ter beantwoording van de ingediende vragen samengevat het volgende in:

Uit de beschikbare medische gegevens volgt niet dat aan verdachte is medegedeeld dat een aantal van de voorgeschreven medicijnen de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden. Gelet op de cardiale klachten die verdachte al sinds 2001 had is, uitgaande van de CBR-richtlijnen, vereist dat in geval van geleidingsproblematiek – zoals aan de orde bij verdachte – een specialistisch rapport wordt opgemaakt met betrekking tot de rijvaardigheid. Van een dergelijk rapport is niet gebleken. Voorts blijkt uit het medische dossier van verdachte niet dat er omstandigheden waren die erop duiden dat van tevoren bekend was dat verdachte een collaps zou kunnen krijgen.

Verdachte heeft bevestigd dat geen specialistisch rapport is opgemaakt. Hij hof acht aannemelijk dat hij over deze eis niet geïnformeerd was. Het hof acht eveneens aannemelijk dat er geen omstandigheden waren die erop duiden dat van tevoren bekend was dat verdachte een collaps zou kunnen krijgen.

De advocaat-generaal heeft betoogd dat het onderhavige geval behoort tot die gevallen waarin het geheugenverlies bij verdachte na het ongeval te verklaren is door de impact van het ongeval zodat – naar het hof begrijpt – het geheugenverlies geen aanwijzing oplevert voor een onbewustheid als gevolg van een collaps. Dit gevolg kan tevens zijn ingetreden doordat verdachte ‘op de automatische piloot’ heeft gereden in omstandigheden waarin dat minder voor de hand ligt, aldus de advocaat-generaal.

Het hof acht evenwel niet aannemelijk dat uit de omstandigheid dat verdachte over een korte periode geen herinnering heeft gehad in dit geval dient te worden afgeleid dat er geen sprake is of kan zijn van een ‘black-out’ in de vorm van verontschuldigbare onmacht. Het hof acht niet aannemelijk dat verdachte op de door de advocaat-generaal bedoelde wijze heeft gereden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat blijkens verklaringen van enkele getuigen verdachte zeer korte tijd tevoren voor het rode stoplicht was gestopt en bij groen licht was opgetrokken. Dat duidt erop dat verdachte voldoende alert was. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat verdachte – die ten tijde van het ongeval 64 jaar was – over een zeer ruime ervaring als automobilist en als chauffeur voor zakelijke ritten als de onderhavige beschikte en dat hij geen enkele documentatie heeft, ook niet op verkeersgebied.

De advocaat-generaal heeft voorts – kort gezegd – betoogd dat uit de omstandigheid dat verdachte niet eerder klachten als waarvan in dit geval sprake is heeft gehad blijkt dat geen sprake is geweest van een periode van bewustzijnsverlies. Het hof kan op grond van die omstandigheid evenwel niet buiten redelijke twijfel uitsluiten dat het om een eenmalige klacht of bewustzijnsverlies gaat welke veroorzaakt is door een tijdelijk cardiaal gebrek.

Het hof acht op grond van het voorafgaande voldoende aanknopingspunten aanwezig voor de vaststelling dat het niet anders kan zijn dan dat het handelen van verdachte een medische oorzaak heeft, bestaande in een kortdurend gebrek dat met de cardiale functie van verdachte van doen heeft, terwijl verdachte van het veroorzaken van het ongeval geen verwijt kan worden gemaakt, zodat hij niet wist, noch redelijkerwijs kon en behoorde of behoefde te weten of te voorzien dat dat gebrek zich zou voordoen. Anders dan de advocaat-generaal komt het hof daarmee tot de conclusie dat sprake is van de in het eerder vermelde arrest van de Hoge Raad vermelde situatie dat verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde, zodat van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW niet kan worden gesproken. Ook indien – zoals door de advocaat-generaal is betoogd – de pijn aan de borst waarover de getuigen [getuige 3] en [getuige 5] hebben verklaard geen cardiologische oorzaak had, maar het gevolg kan zijn geweest van het aanspannen van de autogordel, maakt dit het oordeel van het hof niet anders.

Oordeel hof met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op of omstreeks 10 maart 2014 te Malden, gemeente Heumen, als bestuurder

van een motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes), daarmede heeft gereden in

de richting Malden op de weg, Jan J. Ludenlaan en /of gekomen nabij het viaduct

over de Looistraat aldaar vanaf de door hem, verdachte bereden rijstrook van die weg (Jan. J. Ludenlaan) naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en /of in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 een doorgetrokken streep, die zich niet langs de rand van de rijbaan-verharding bevond, heeft overschreden en/of zich met voormeld motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes) links van die doorgetrokken streep, -welke streep op die weg (Jan J. Ludenlaan) was aangebracht tussen de rijstroken met verkeer in beide richtingen-, heeft bevonden en /of in strijd met artikel 3 van voormeld reglement niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en /of op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte/rijstrook van die weg (Jan J. Ludenlaan) is gebotst, in elk geval in aanrijding is gekomen met een op dat voor het tegemoetkomend verkeer rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto, merk Citroën) en /of

heeft de bestuurder (het slachtoffer [slachtoffer] ) van een achter laatstgenoemd

motorrijtuig (personenauto, merk Citroën) rijdend ander motorrijtuig

(motorfiets) hard geremd, ten einde een aanrijding met dat door hem, verdachte

bestuurde motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes) te voorkomen, waardoor of

waarbij die bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) ten val is

gekomen en /of is /zijn dat andere motorrijtuig (motorfiets) en /of de bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) tegen/met dat, door verdachte bestuurde

motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes) gegleden en /of in aanrijding

gekomen en /of is verdachte met dat door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto, merk Mercedes) tegen de gezien zijn, verdachtes rijrichting links van die weg

aangebrachte vangrail tot stilstand is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en /of het verkeer op die weg werd gehinderd , althans kon worden gehinderd .

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 .

Strafbaarheid van de verdachte

Het hof heeft hierboven overwogen dat er voldoende aanknopingspunten aanwezig voor de vaststelling dat het niet anders kan zijn dan dat het handelen van verdachte een medische oorzaak heeft, bestaande in een kortdurend gebrek dat met de cardiale functie van verdachte van doen heeft, terwijl verdachte van het veroorzaken van het ongeval geen verwijt kan worden gemaakt, zodat hij niet wist, noch redelijkerwijs kon en behoorde of behoefde te weten of te voorzien dat dat gebrek zich zou voordoen en dat sprake is van de in het eerder vermelde arrest van de Hoge Raad vermelde situatie dat verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde. Dat betekent dat verdachte ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde net strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Aldus gewezen door

mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,

mr. H. Abbink en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. F.A.A.M. van der Veen, griffier,

en op 17 maart 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 17 maart 2017.

Tegenwoordig:

mr. H. Abbink, voorzitter,

mr. drs. I.E.W. Gonzales, advocaat-generaal,

mr. R.S. Helmus, griffier.

De voorzitter doet de zaak uitroepen.

De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.

De voorzitter spreekt het arrest uit.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Verbeterd gelezen.

De rechtbank had abusievelijk overwogen dat verdachte na de botsing met de Citroën naar links, richting de vangrail reed en hij daarbij in botsing kwam met de motorrijder en de motor onderuit gleed.

Zie in verband met de medicatie de aanvullende overwegingen van het hof, zoals hieronder weergegeven.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature