E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:GHARL:2016:6982
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 200.170.295/01

Inhoudsindicatie:

Eigenaar wil vrijgekomen huis verhuren. De eigenaar komt in contact met drie studenten die het huis bezichtigen. De eigenaar noemt een huurprijs en pleegt een verbouwing om het huis voor drie mensen geschikt te maken. Als de verbouwing is afgerond en de studenten in het huis kunnen, ontstaat verschil van mening over de inhoud van de huurovereenkomst. De drie studenten dagvaarden de verhuurder en vorderen onder meer dat zij tot het huis worden toegelaten. De kantonrechter wijst in kort geding deze vordering toe. In hoger beroep voert de verhuurder aan dat bij haar de wil ontbrak om te verhuren, voor zover zij die wil had haar aanbod is verworpen en voor zover er een overeenkomst tot stand is gekomen er geen sprake is van een huurovereenkomst. Het hof acht voorhands aannemelijk dat een overeenkomst tussen de eigenaar en de drie studenten tot stand is gekomen en dat die overeenkomst een huurovereenkomst is. De kantonrechter had de vordering van de drie studenten aan hen een schriftelijke huurovereenkomst voor te leggen afgewezen. Het incidentele appel tegen dat oordeel slaagt mede bij gebreke van spoedeisend belang niet. Het vonnis van de kort geding rechter wordt bekrachtigd.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie