Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Bezwaarschrift ex artikel 2:27 WETS. Tussenbeslissing. Toepasbaarheid WOTS of WETS. Uitleg artikel 28 Kaderbesluit 2008 /909/JBZ

Het hof ziet zich geplaatst voor de vraag of de WETVVS dan wel de WOTS van toepassing is. Als artikel 28, tweede lid, Kaderbesluit 2008 /909/JBZ zo moet worden uitgelegd dat het vonnis moet zijn gewezen vóór 5 december 2011, ongeacht wanneer het vonnis onherroepelijk is geworden, zou in onderhavige zaak een eventuele overname van het strafvonnis gebaseerd dient te worden op het Verdrag inzake overbrenging van gevonniste personen (VOGP) en op de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS). In dat geval is, ingevolge artikel 52, tweede lid, WOTS , het gerechtshof ‘s-Gravenhage de rechterlijke instantie die bevoegd is te oordelen over het door de veroordeelde ingediende bezwaarschrift.

Als daarentegen artikel 28, tweede lid, Kaderbesluit 2008 /909/JBZ zo moet worden uitgelegd dat het vonnis onherroepelijk moet zijn geworden vóór 5 december 2011, dan is artikel 5:2, derde lid WETVVS daarmee in overeenstemming. In dat geval is de bijzondere kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevoegd.

De internationale rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam heeft bij tussenbeschikking van 30 oktober 2015 hieromtrent een prejudiciële vraag voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Gelet op het hiervoor beschreven stand van zaken acht het hof het noodzakelijk om de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie op de door de rechtbank Amsterdam gestelde prejudiciële vraag.

Uitspraak



WETS-nummer: 2016-151

Tussenbeslissing d.d. 21 juli 2016

De kamer van het hof, bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie , heeft te beslissen op het bezwaarschrift op grond van artikel 2:27, derde lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETVVS), op 22 april 2016 ingekomen ter griffie van dit hof, van de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren op [1985] te [geboorteplaats] (Polen),

thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Ter Apel,

hierna te noemen: de veroordeelde.

Het bezwaarschrift is gericht tegen het voornemen van de minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister) om de uitspraak waarbij aan veroordeelde een gevangenisstraf is opgelegd aan Polen toe te zenden, met het oog op (verdere) tenuitvoerlegging aldaar.

Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:

- de voorgenomen beslissing van de minister van Veiligheid en Justitie van 11 april 2016;

- het bezwaarschrift van 21 april 2016, ingekomen ter griffie van het hof op 22 april 2016;

- de door de raadsvrouw ter zitting overgelegde pleitnota.

Het hof heeft ter zitting van 7 juli 2016, met bijstand van een tolk in de Engelse taal, de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.M.R. Slaghekke, advocaat te Amsterdam, en de advocaat-generaal, mr. G.J. de Haas.

Overwegingen

Onherroepelijke uitspraak van de Nederlandse strafrechter

De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 26 mei 2011 in de zaak met parketnummer 09-754010-07 ter zake van het medeplegen van moord, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 25 september 2012.

Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsvrouw

De veroordeelde en zijn raadvrouw hebben bezwaar gemaakt tegen de verdere tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf in Polen. Daartoe hebben zij aangevoerd dat:

- Artikel 5:2 lid 3 WETVVS moet zo worden gelezen dat deze niet van toepassing is op onherroepelijke rechterlijke uitspraken die voor 5 december 2011 zijn gegeven. De datum waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden, mag niet ter zake doen. Eind 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam hieromtrent een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

De vraag luidt:

“Moet artikel 28, tweede lid, eerste volzin, Kaderbesluit 2008 /909/JBZ zo worden verstaan dat de daar bedoelde verklaring alleen betrekking mag hebben op vonnissen die zijn gewezen voor 5 december 2011, ongeacht wanneer die vonnissen onherroepelijk zijn geworden, of moet die bepaling zo worden verstaan dat de verklaring alleen betrekking mag hebben op vonnissen die voor 5 december 2011 onherroepelijk zijn geworden?”

Het Hof van Justitie heeft de voornoemde vraag nog niet beantwoord.

- Een tweede reden waarom de WETVVS niet van toepassing is in de onderhavige zaak vormt de verklaring die Polen bij het Kaderbesluit 2008/909/JBZ heeft afgelegd. In deze verklaring staat:

‘…Overeenkomstig artikel 28, lid 2, verklaart de Republiek Polen dat in gevallen waarin het onherroepelijke vonnis eerder dan drie jaar na de datum van inwerkingtreding van het kaderbesluit is gegeven, de Republiek Polen als beslissingsstaat en als tenuitvoerleggingsstaat de rechtsinstrumenten inzake de overbrenging van gevonniste personen welke voor dit kaderbesluit van toepassing waren, zal blijven toepassen…’

In casu is het onherroepelijke vonnis op 26 mei 2011 gewezen. Dit is dus eerder dan drie jaar naar de datum van inwerkingtreding van het kaderbesluit. Dit betekent dat Polen in de onderhavige zaak het kaderbesluit niet toepast.

- De verdediging stelt zich voorts op het standpunt dat, gelet op de voornoemde wetgeving en jurisprudentie, niet de WETVVS maar de WOTS van toepassing is. In de onderhavige zaak betekent dit dat het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van toepassing is (hierna: VOGP).

Op grond van artikel 3 lid 1 sub d VOGP, is voor de overbrenging van de gevonniste persoon zijn instemming vereist. In de onderhavige zaak heeft veroordeelde niet ingestemd met zijn overbrenging. Hij heeft zich hiertegen verzet en zal dit blijven doen. Gelet hierop kan de tenuitvoerlegging van zijn straf niet aan Polen worden overgedragen.

- Zelfs als instemming geen vereiste was, zou geen overdracht kunnen plaatsvinden.

Op grond van artikel 3 lid 1 sub c VOGP kan een gevonniste persoon slechts worden overgebracht indien hij, op het tijdstip van ontvangst van het verzoek, nog ten minste zes maanden van de veroordeling moet ondergaan. De voorwaardelijke invrijheidstelling moet hierin al zijn verdisconteerd. De veroordeelde zit sinds januari 2007 vast. Dit betekent dat hij in januari 2017 voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld. Dit is over zes maanden. Gelet op het voorgaande meent de verdediging dat het strafrestant in de onderhavige zaak te kort is om de tenuitvoerlegging in Polen voort te zetten.

- Verder blijkt uit artikel 59 lid 1 WOTS dat de minister van Veiligheid en Justitie bij de overdracht moet bedingen dat de strafrechtelijke positie van de veroordeelde niet in zijn nadeel wordt gewijzigd. In de onderhavige zaak blijkt niet dat de minister dit heeft gedaan. In de kennisgeving schrijft de minister:

‘…De tenuitvoerlegging van de sanctie wordt beheerst door het recht van Polen. De autoriteiten van die staat zijn bevoegd om te besluiten over de tenuitvoerlegging en om alle daarmee verband houdende maatregelen, met inbegrip van de gronden voor vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling, vast te stellen…’

De verdediging meent dat de beslissing van de minister derhalve niet aan de wettelijke vereisten voldoet.

- Voorts stelt de verdediging dat de strafrechtelijke positie van veroordeelde onder alle omstandigheden bij overbrenging naar Polen zal verslechteren. De kans is derhalve groot dat cliënt, indien hij naar Polen moet, vanwege de procedurele aspecten na januari 2017 nog vastzit. Dat betekent dat hij langer vastzit dan de Nederlandse rechters destijds met het opleggen van de straf hebben beoogd.

- Primair stelt de verdediging dat, gelet op de vereisten voor overlevering zoals bedoeld in de WOTS, deze op aangevoerde gronden niet althans niet in redelijkheid kan worden toegestaan en dat het bezwaarschrift gegrond verklaard dient te worden.

- Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de behandeling van het bezwaarschrift moet worden aangehouden tot de prejudiciële vraag is beantwoord.

- Meer subsidiair stelt de verdediging dat, indien het hof de WETVVS van toepassing acht, het bezwaarschrift om dezelfde redenen gegrond verklaard dient te worden, nu onder meer op grond van artikel 2:27 lid 4 van de WETVVS de minister in redelijkheid niet tot deze beslissing had kunnen komen.

Het standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft de volgende aspecten in aanmerking genomen:

- Het arrest van het hof s’-Gravenhage is op 25 september 2012 onherroepelijk geworden. Derhalve is de WETVVS van toepassing.

- De strafrechtelijke positie van de veroordeelde mag bij overbrenging naar Polen niet verslechteren. Men mag er echter op vertrouwen dat bij tenuitvoerlegging van de opgelegde straf de meest gunstige v.i.-regeling zal worden toegepast, waarbij nog wordt opgemerkt dat de in Polen geldende v.i.-regeling wel eens gunstiger zou kunnen zijn voor de veroordeelde dan de Nederlandse.

- Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft de minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing tot strafoverdracht in het kader van de WETVVS kunnen komen.

Het bezwaar dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

Het oordeel van het hof

WETVVS of WOTS

Uit de stukken blijkt dat de veroordeelde op 26 mei 2011 bij arrest van het gerechtshof te ‘s-Gravenhage is veroordeeld. Dit arrest is op 25 september 2012 onherroepelijk geworden.

De advocaat-generaal mr. P. Vegter heeft in zijn conclusie behorende bij het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2012 (ECLI:NL:PHR:2012:BY4289) het volgende opgemerkt over de wijze waarop een kaderbesluitconforme overname dient plaats te vinden in gevallen waarin het onherroepelijke vonnis voor 5 december 2011 is gegeven:

15. Als regel heeft te gelden dat de overname van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen waarbij vrijheidsbenemende of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, tussen de lidstaten van de Europese Unie met ingang van 5 december 2011 wordt beheerst door Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie, Pb EU L 327 van 5 december 2008, p. 27 e.v. (hierna: Kaderbesluit). Het Kaderbesluit vervangt met ingang van 5 december 2011 - de dag waarop het Kaderbesluit in werking treedt - de onderdelen van de verdragen die tot dusverre van toepassing zijn tussen de lidstaten van de Europese Unie inzake de overdracht en overname van de tenuitvoerlegging van voornoemde strafvonnissen, aldus art. 26, eerste lid, Kaderbesluit. Onder de in art. 26, eerste lid, Kaderbesluit genoemde verdragen is het in de onderhavige zaak toe te passen VOGP 1983 en overigens ook het EG-TUL 1991.

16. Indien de hoofdregel van art. 26, eerste lid, Kaderbesluit zou worden toegepast, dan zou het VOGP 1983 niet op de onderhavige zaak kunnen worden toegepast. Het bepaalde in art. 5:2, derde lid, WWETVVS doet daar niet aan af nu dat betrekking heeft op de toepasselijke nationale wet. De hoofdregel van art. 26, eerste lid, Kaderbesluit moet echter worden gelezen in samenhang met de overgangsregeling die in art. 28 Kaderbesluit is neergelegd inzake de toepasselijke internationale rechtsinstrumenten.

17. In de overgangsregeling wordt een onderscheid gemaakt tussen het moment waarop het verzoek wordt ontvangen en het moment waarop het onherroepelijk geworden vonnis is 'gegeven'. Allereerst wordt in art. 28, eerste lid, Kaderbesluit vastgesteld dat het vóór 5 december 2011 ontvangen verzoek verder wordt behandeld volgens de bestaande rechtsinstrumenten betreffende overbrenging van gevonniste personen (art. 28, eerste lid, Kaderbesluit). Hieruit volgt dat de bestaande rechtsinstrumenten van toepassing blijven voor de behandeling van verzoeken die vóór 5 december 2011 zijn ontvangen. Daarnaast volgt uit de overgangsregeling in art. 28, tweede lid, Kaderbesluit dat de bestaande rechtsinstrumenten ook van toepassing blijven voor zover nodig is om de verzoeken af te doen indien gebruik is gemaakt van de ruimere overgangsregeling waarin het Kaderbesluit voorziet. Nederland heeft van deze ruimere overgangsregeling gebruik gemaakt.

18. Art. 28, tweede lid, Kaderbesluit biedt de mogelijkheid om ook ná 5 december 2011 ontvangen verzoeken te behandelen volgens de bestaande rechtsinstrumenten betreffende de overbrenging van gevonniste personen, mits het verzoek betrekking heeft op een onherroepelijk vonnis dat vóór 5 december 2011 is gegeven.(15) Hierbij is niet van belang of het verzoek vóór 5 december 2011 is gedaan. Op die situatie heeft art. 28, eerste lid, Kaderbesluit betrekking. Om van deze mogelijkheid gebruik te kunnen maken, moet de betreffende lidstaat een daartoe strekkende verklaring afleggen. Nederland heeft deze verklaring afgelegd. De verklaring houdt in dat 'in gevallen waarin het onherroepelijke vonnis eerder dan drie jaar na de datum van inwerkingtreding van het kaderbesluit is gegeven, Nederland als beslissingsstaat en als tenuitvoerleggingsstaat de rechtsinstrumenten inzake de overbrenging van gevonniste personen welke vóór dit kaderbesluit van toepassing waren, zal blijven toepassen'.(16) Aldus knoopt de verklaring aan bij onherroepelijke vonnissen die vóór 5 december 2011 zijn gegeven. Dat is drie jaar na het in werking treden van het kaderbesluit op 5 december 2008. Nu Nederland deze verklaring heeft afgelegd zijn de internationale rechtsinstrumenten van toepassing ten aanzien van alle overige lidstaten, ongeacht of zij dezelfde verklaring hebben afgelegd of niet, aldus art. 28, tweede lid tweede volzin, Kaderbesluit.

(…)

20. Voor de Nederlandse praktijk is van belang dat de nationale overgangsregeling in art. 5:2, derde lid , WWETVVS niet goed aansluit bij art. 28, eerste lid, Kaderbesluit.(17) In art. 5:2, derde lid, WWETVVS wordt aangeknoopt bij het moment waarop het vonnis onherroepelijk is geworden terwijl het Kaderbesluit aanknoopt bij het moment waarop het vonnis is gegeven - ongeacht op welk moment het vonnis onherroepelijk is geworden. Hoewel de regeling in art. 5:2, derde lid, WWETVVS blijft binnen de grenzen die zijn gesteld in art. 28, tweede lid, Kaderbesluit doordat het vonnissen uitsluit die op of na 5 december 2011 onherroepelijk zijn geworden, is deze problematisch in de betrekkingen met de andere lidstaten van de Europese Unie. Nederland heeft door middel van de afgelegde verklaring naar de andere lidstaten aangegeven voor welke gevallen hij de bestaande rechtsinstrumenten inzake de overbrenging van gevonniste personen zal blijven toepassen. Aldus heeft Nederland zich ertoe verbonden de gevallen waarin het onherroepelijke vonnis vóór 5 december 2011 is gegeven, af te doen op basis van de bestaande rechtsinstrumenten, ook indien het vonnis op of na 5 december 2011 onherroepelijk is geworden. Art. 5:2, derde lid, WWETVVS staat er evenwel aan in de weg om die verplichting na te komen in die gevallen waarin het vonnis op of na 5 december 2011 onherroepelijk is geworden en het verzoek op of na 5 december 2011 is ontvangen.

21. Het uiteenlopen van art. 5:2, derde lid, WWETVVS enerzijds en art. 28, tweede lid, Kaderbesluit en de Nederlandse verklaring anderzijds is in dit geval opmerkelijk omdat dit onderdeel van de overgangsbepaling van regeringswege is gepresenteerd als een voorziening die Nederland in de onderhandelingen heeft weten te bereiken.(18) Bij het opstellen van de implementatiewetgeving is de Nederlandse wetgever er ten onrechte van uitgegaan 'dat de nieuwe regeling alleen wordt toegepast op rechterlijke uitspraken die na afloop van de implementatietermijn onherroepelijk zijn geworden'.(19) Aangenomen moet worden dat de Nederlandse wetgever heeft willen aansluiten bij de tekst van art. 28, tweede lid, Kaderbesluit en de door Nederland afgelegde verklaring waarin wordt aangeknoopt bij onherroepelijke vonnissen die vóór 5 december 2011 zijn gegeven.

22. Samengevat: art. 5:2, derde lid, WWETVVS kan in een concreet geval in strijd komen met art. 28, tweede lid, Kaderbesluit en in strijd met de door Nederland afgelegde verklaring. Dit zou kunnen worden verholpen met een kaderbesluitconforme uitleg van art. 5:2, derde lid, WWETVVS waarbij dit onderdeel aldus wordt gelezen dat de WWETVVS niet van toepassing is op onherroepelijke rechterlijke uitspraken die voor 5 december 2011 zijn gegeven. Met een dergelijke uitleg voldoet de nationale rechter aan zijn verplichting om de toepassing van zijn nationale recht 'zo veel mogelijk ' te doen 'in het licht van de bewoordingen en het doel van het kaderbesluit, teneinde het daarmee beoogde resultaat te bereiken.'

Het hof ziet zich geplaatst voor de vraag of de WETVVS dan wel de WOTS van toepassing is. Als artikel 28, tweede lid, Kaderbesluit 2008 /909/JBZ zo moet worden uitgelegd dat het vonnis moet zijn gewezen vóór 5 december 2011, ongeacht wanneer het vonnis onherroepelijk is geworden, zou in onderhavige zaak een eventuele overname van het strafvonnis gebaseerd dient te worden op het Verdrag inzake overbrenging van gevonniste personen (VOGP) en op de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS). In dat geval is, ingevolge artikel 52, tweede lid, WOTS , het gerechtshof ‘s-Gravenhage de rechterlijke instantie die bevoegd is te oordelen over het door de veroordeelde ingediende bezwaarschrift.

Als daarentegen artikel 28, tweede lid, Kaderbesluit 2008 /909/JBZ zo moet worden uitgelegd dat het vonnis onherroepelijk moet zijn geworden vóór 5 december 2011, dan is artikel 5:2, derde lid WETVVS daarmee in overeenstemming. In dat geval is de bijzondere kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevoegd.

De internationale rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam heeft bij tussenbeschikking van 30 oktober 2015 de volgende prejudiciële vraag voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie:

“…Moet artikel 28, tweede lid, eerste volzin, Kaderbesluit 2008 /909/JBZ zo worden verstaan dat de daar bedoelde verklaring alleen betrekking mag hebben op vonnissen die zijn gewezen vóór 5 december 2011, ongeacht wanneer die vonnissen onherroepelijk zijn geworden, of moet die bepaling zo worden verstaan dat de verklaring alleen betrekking mag hebben op vonnissen die vóór 5 december 2011 onherroepelijk zijn geworden?”

Gelet op het hiervoor beschreven stand van zaken acht het hof het noodzakelijk om de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie op de door de rechtbank Amsterdam gestelde prejudiciële vraag.

Tussenbeslissing

Het hof:

Heropent de behandeling van de zaak om vermelde redenen en schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd, in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Beveelt voorts de oproeping van [naam veroordeelde] tegen het nog nader te bepalen tijdstip met tijdige kennisgeving hiervan aan de raadsvrouw.

Aldus gedaan door

mr. J.A.W. Lensing als voorzitter,

mr. R. de Groot en mr. M. Keppels als raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. C.M.M. van der Waerden als griffier,

en op 21 juli 2016 in het openbaar uitgesproken.

Mr. Lensing is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature