E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:GHARL:2016:5855
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 200.144.706/01

Inhoudsindicatie:

Vraag of de niet-gefailleerde echtgenote van de failliet, met wie zij buiten iedere gemeenschap is gehuwd, het terugneemrecht van artikel 61 lid 1 FW toekomt van de haar in eigendom toebehorende onroerende zaken, dan wel of de curator van de gefailleerde echtgenoot deze onroerende zaken te gelde mag maken op grond van artikel 61 lid 4 Fw juncto artikel 1:95 lid 1 BW (nieuw). Beslissend is het antwoord op de vraag of de niet-gefailleerde echtgenote heeft bewezen dat zij de aankoop van die onroerende zaken heeft gefinancierd “met belegging of wederbelegging van gelden welke voor meer dan 50% uit eigen middelen” van de niet-gefailleerde echtgenote afkomstig zijn geweest. Daarbij is, gelet op artikel 1:95 lid 1 BW, het moment van verkrijging bepalend. Met de rechtbank acht het hof de echtgenote niet geslaagd in het op haar rustende bewijs. Nu de onroerende zaken op het moment van verkrijging zijn gefinancierd met een door de echtgenoten gezamenlijk verkregen hypothecaire financiering - derhalve ieder voor 50% - is niet voldaan aan de wettelijke eis dat ‘het goed’ ‘bij de verkrijging’ voor meer dan 50% ten laste komt van het vermogen van de niet gefailleerde echtgenote. De omstandigheid dat nadien – na de verkrijging – wellicht aflossing en rentebetalingen overwegend zijn voldaan uit eigen middelen van de niet gefailleerde echtgenote kan daaraan, gelet op het wettelijk uitgangspunt, geen verandering brengen.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie