U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Vaststelling partneralimentatie . Lotsverbondenheid. Grievend gedrag.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.163.761

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 359351)

beschikking van de familiekamer van 12 november 2015

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats],verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. A.B.E.C. Giard te Utrecht,

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats],

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. M.T.N. Whiterod te Utrecht.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 5 november 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 januari 2015;

het verweerschrift met producties, ingekomen op 12 mei 2015;

een journaalbericht van mr. Giard van 24 augustus 2015 met bijlagen, ingekomen op

25 augustus 2015;

- een brief van mr. Giard van 24 augustus 2015 met bijlagen, ingekomen op

28 augustus 2015;

- een journaalbericht van mr. Whiterod van 1 september 2015 met bijlagen, ingekomen op

2 september 2015;

een journaalbericht van mr. Giard van 3 september 2015 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;

een journaalbericht van mr. Giard van 3 september 2015 met bijlagen, ingekomen op

diezelfde datum.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 15 september 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3 De vaststaande feiten

3.1

Partijen zijn op 1 september 1989 met elkaar gehuwd. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit. De man heeft tevens de Marokkaanse nationaliteit.

3.2

Uit het huwelijk zijn twee thans meerderjarige kinderen geboren.

3.3

Het huwelijk van partijen is op 31 december 2014 ontbonden door inschrijving van voormelde (echtscheidings)beschikking van 5 november 2014 in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.

4 De omvang van het geschil

4.1

In geschil is de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de man (hierna ook: partneralimentatie ). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de man partneralimentatie vast te stellen, afgewezen.

4.2

De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van

5 november 2014. De grieven zien op zijn behoefte en behoeftigheid.De man verzoekt de beschikking van 5 november 2014 te wijzigen, voor zover daarbij zijn verzoek partneralimentatie vast te stellen is afgewezen en, opnieuw beschikkende, een partneralimentatie vast te stellen van € 1.500,- bruto per maand, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht met ingang van 5 november 2014.

4.3

De vrouw voert verweer. De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5 De motivering van de beslissing

5.1

De man stelt dat hij behoefte heeft aan partneralimentatie. Hij heeft een eenmanszaak [...] te [woonplaats]. Hij is deze onderneming gestart met behoud van zijn WW-uitkering nadat in 2010 zijn vaste dienstverband werd beëindigd. De vrouw was enig kostwinner in het gezin sinds de beëindiging van zijn WW-uitkering per november 2012. Zijn onderneming had in 2012 een verlies van € 9.646,-, in 2013 een winst van € 3.382,- en in 2014 een resultaat van nihil. De man heeft geld geleend van familie en vrienden om privé de meest noodzakelijke kosten te kunnen voldoen. Hij solliciteert, maar heeft nog geen werk gevonden. De man stelt zijn totale behoefte op basis van de door hem overgelegde behoeftelijst op € 1.722,22 netto per maand en op basis van de zogenaamde 60%-norm op € 1.760,- netto per maand, uitgaande van een netto gezinsinkomen van € 2.934,- , samengesteld uit € 2.652,- aan inkomen van de vrouw en € 282,- netto aan inkomen uit zijn onderneming.

5.2

Primair stelt de vrouw dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:160 BW , nu de man op 7 maart 2015 een religieus huwelijk is aangegaan met [A.] en derhalve haar eventuele alimentatieverplichting jegens hem daarmee van rechtswege is geëindigd. Voorts stelt de vrouw dat sprake is geweest van wangedrag van de man, dat er toe moet leiden dat de lotsverbondenheid die door het huwelijk is ontstaan, is verbroken. Subsidiair stelt de vrouw dat de man geen behoefte heeft aan partneralimentatie, omdat hij voldoende inkomsten uit zijn onderneming genereert om in de kosten van zijn levensonderhoud te voorzien. De man houdt zich bezig met inkopen en verkopen van auto’s, waarmee hij zwarte inkomsten genereert. Het gaat goed met de onderneming van de man, nu hij eind 2013 is gaan uitbreiden en aangrenzende bedrijfsruimte heeft gehuurd. In het verleden had de man steeds aanzienlijke stapels cash geld voorhanden. De geldstoom binnen de onderneming gaat niet via de zakelijke rekening. De vrouw voert voorts nog aan dat bij de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte rekening moet worden gehouden met de kosten die partijen hadden voor hun kinderen ad € 466,95 per maand. Op grond daarvan kan behoefte man niet hoger zijn dan € 901,- per maand. De man heeft voldoende diploma’s en werkervaring om betaald werk te kunnen vinden. Dat hij dat niet doet is zijn keuze. Van de man mag worden verwacht dat hij de nodige maatregelen neemt om in zijn eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. De man solliciteert bewust onder zijn niveau, omdat hij - gelet op de drukte in zijn onderneming - geen tijd heeft om in dienstverband te werken. Gezien zijn arbeidsverleden stelt de vrouw dat de man een verdiencapaciteit heeft van in ieder geval € 1.500,- netto per maand. Daarmee kan hij volledig in zijn eigen behoefte voorzien en heeft hij geen aanvullende behoefte aan partneralimentatie, aldus de vrouw.

In ieder geval bestaat aanleiding de eventuele alimentatieverplichting van de vrouw te beperken tot ten hoogste één jaar.

5.3

Het hof ziet aanleiding om allereerst in te gaan op het beroep van de vrouw op artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge dit artikel eindigt de verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat, dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren.

5.4

Het hof is van oordeel dat, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit moet volgen dat de man is gehuwd met [A.] of met haar zou samenwonen als ware hij met haar gehuwd als bedoeld in artikel 1:160 BW . Weliswaar heeft de vrouw foto ’s overgelegd van een op 7 maart 2015 gehouden feest en van een trouwboek, alsmede schriftelijke getuigenverklaringen in het geding gebracht waaruit volgens haar zou moeten volgen dat de man met [A.] is gehuwd of met haar samenwoont als ware hij gehuwd in evenbedoelde zin. Hier staat evenwel tegenover dat de man heeft gemotiveerd betwist dat het feest op de foto’s een huwelijksfeest was - volgens de man betrof het een verlovingsfeest - en bestaat het door de vrouw genoemde trouwboek volgens de man niet. De man heeft verder gesteld dat hij geen bruidsschat heeft betaald, dat het feest door de broer van [A.] is betaald en dat hij ook niet met [A.] samenwoont, waarbij hij zich ook op zijn beurt beroept op door hem overgelegde schriftelijke verklaringen.Nu de vrouw tegenover deze gemotiveerde betwisting van de man geen andere feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit de juistheid van haar stelling moet blijken en ook geen bewijs heeft aangeboden van haar stelling dat de man met [A.] is gehuwd, dan wel met haar samenwoont als waren zij gehuwd, is het hof van oordeel dat het beroep van de vrouw op artikel 1:160 BW faalt.

5.5

Voorts stelt de vrouw dat door de man gepleegd wangedrag er toe moet leiden dat de lotsverbondenheid die door het huwelijk is ontstaan, inmiddels is verbroken.

5.6

Het hof stelt bij de beoordeling van voormelde stelling voorop dat bij de beantwoording van de vraag of van een gewezen echtgenoot een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de andere echtgenoot kan worden gevergd en, zo ja, tot welk bedrag, rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoud verzoekende echtgenoot. De vraag die daarbij speelt, is of van de alimentatieplichtige in redelijkheid nog kan worden gevergd dat hij of zij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde, met andere woorden, of de lotsverbondenheid die uit het ontbonden huwelijk voortvloeit als gevolg van gedragingen van de onderhoudsgerechtigde als verbroken kan worden beschouwd. In uitzonderlijke gevallen kan worden geconcludeerd dat aan de lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten, welke lotsverbondenheid de grondslag vormt van een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 1:157 BW , een einde is gekomen op de grond dat de één zich zodanig grievend jegens de ander heeft gedragen dat in redelijkheid betaling van partneralimentatie door die ander niet langer gevergd kan worden. Daarbij geldt als criterium of voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken, die maken dat van de alimentatieplichtige in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd in het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde te voorzien. Lotsverbondenheid is een van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht. Niet het mogelijke wangedrag op zichzelf, maar het bij dergelijk gedrag vorderen van steun kan in dat geval een zo kwetsende bejegening van de aangesprokene opleveren, dat van deze laatste betaling van onderhoud moreel niet of niet ten volle kan worden gevergd.

De enkele constatering van grievend gedrag jegens de onderhoudsplichtige van degene die alimentatie verzoekt, leidt niet zonder meer er toe dat de lotsverbondenheid niet langer aanwezig is. Voorts dient in het algemeen terughoudendheid te worden betracht bij de beoordeling of zich in een concreet geval een zodanige situatie voordoet, mede gelet op het onherroepelijk karakter van een beëindiging of matiging van de onderhoudsverplichting. Ook dient te worden bedacht dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel een echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen.

5.7

De vrouw heeft aan haar stelling dat het wangedrag van de man er toe moet leiden dat de lotsverbondenheid die door het huwelijk is ontstaan, is verbroken, het navolgende ten grondslag gelegd. De kinderen en zij zijn gedurende het huwelijk structureel geestelijk mishandeld door de man. De man heeft haar, toen de kinderen nog klein waren, gedreigd dat als zij zou weg gaan, hij de kinderen zou afpakken en zij de kinderen nooit meer zou zien. De man is in 1996, kort na de geboorte van de kinderen, aangehouden als verdachte van het plegen van een overval en is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstaf van vier jaar wegens het plegen van een overval of diefstal met geweld. Er waren verdenkingen van betrokkenheid bij een criminele organisatie, maar de vrouw weet niet of hij daar ook voor is veroordeeld. Volgens de vrouw heeft de man al vrij snel na zijn vrijlating zijn dreigementen hervat. Alles moest gaan zoals de man dat wilde en als de vrouw en de kinderen dat niet snel deden, sloeg hij tegen het meubilair, gooide hij met huisraad en liet hij op heftige wijze zijn boosheid zien. Hij bedreigde ook de kinderen. De vrouw heeft aangifte gedaan bij de politie voor de mishandeling en bedreiging. De grens voor haar was bereikt nadat de man haar en de dochter van partijen had geslagen en bovendien met de dood had bedreigd. Ook de dochter van partijen heeft aangifte gedaan tegen de man. Voorts stelt de vrouw voorts dat zij in februari 2013 er achter is gekomen dat de man al jarenlang een geheime buitenechtelijke relatie had met [B.], waaruit twee buitenechtelijke kinderen - een tweeling van thans negen jaar oud - zijn geboren. Hij bezocht deze kinderen iedere zondag en gebruikte volgens de vrouw haar inkomen om hen te onderhouden.Verder stelt de vrouw dat het feit dat de man thans religieus is gehuwd dan wel is verloofd met [A.], de lotsverbondenheid tussen partijen heeft beëindigd.De man heeft weliswaar betwist dat hij de vrouw en de kinderen psychisch heeft mishandeld, maar heeft ter mondelinge behandeling wel erkend dat hij vanaf tien jaar geleden een dubbelleven heeft geleid doordat dat hij, nadat hij in 1998 uit de gevangenis kwam, gedurende ongeveer tien jaar een geheime relatie met [B.] heeft gehad, waaruit een tweeling is geboren. Pas vier jaar geleden is de relatie met [B.] volgens de man verbroken. Af en toe heeft hij nog wel contact met de twee kinderen van hem en [B.], aldus de man.

5.8

Alle omstandigheden in aanmerking nemend is het hof van oordeel dat - gemeten naar de maatstaf zoals hiervoor vermeld onder 5.6 - van de vrouw in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij nog langer een bijdrage levert aan de kosten van levensonderhoud van de man. Naar de man immers zelf erkent heeft hij, ná het uitzitten van een gevangenisstraf van vier jaar wegens het plegen van een overval of diefstal met geweld, gedurende zes jaar lang een dubbelleven heeft geleid doordat hij in die periode, naast zijn huwelijk, een geheime relatie heeft gehad met [B.], waaruit een tweeling van thans negen jaar oud is geboren. Voorts heeft de man niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat hij het inkomen van de vrouw heeft gebruikt om daarvan zijn tweede gezin te onderhouden Het hof is van oordeel dat reeds op grond hiervan sprake is van zodanig grievend gedrag van de man jegens de vrouw, dat van de vrouw in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de man.Het ontbreken van de lotsverbondenheid tussen partijen wordt naar het oordeel van het hof bevestigd doordat de man inmiddels een nieuwe partner heeft, te weten [A.], met wie hij inmiddels (in ieder geval) is verloofd, en over wie hij ter mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij voornemens is met haar te trouwen.

5.9

Het hof overweegt voorts nog dat de man, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, bovendien zijn behoeftigheid niet heeft aangetoond. De vrouw stelt dat de man zwart werkt via zijn onderneming en dat hij daarmee voldoende inkomsten verwerft om in zijn levensonderhoud te voorzien. De man heeft hiertegenover onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou moeten volgen dat hij wel behoeftig is. Naar hij ter mondelinge behandeling heeft verklaard, wordt alles in zijn autobedrijf en in zijn branche contant afgerekend. Naar het oordeel van het hof zou dit moeten betekenen dat binnen zijn onderneming een kasboek dient te worden bijgehouden. De man heeft evenwel verklaard dat hij geen kasboek bijhoudt. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de man geen inzicht heeft gegeven in de contante geldstromen binnen zijn bedrijf, zodat hij ook niet voldoende duidelijk heeft gemaakt welk inkomen hij uit zijn bedrijf genereert, dan wel redelijkerwijs daaruit kan genereren. De man heeft daarmee niet voldaan aan de verplichting die voor hem uit artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voortvloeit.

5.9

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof - zij het gedeeltelijk op andere gronden dan de rechtbank - van oordeel dat de door de man aangevoerde grieven niet kunnen leiden tot een andere beslissing dan de rechtbank in de bestreden beschikking heeft gegeven.

6 6. De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 5 november 2014, voor zover daarbij het verzoek van de man een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud ten laste van de vrouw vast te stellen, is afgewezen;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, G.P.M. van den Dungen en B.F. Keulen, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 12 november 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature