Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Kinderalimentatie . Geen grove miskenning van de wettelijke maatstaven.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.154.928/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/113554 / FA RK 11-1142

beschikking van de familiekamer van 29 januari 2015

inzake

[verzoeker],

wonende te [A],

verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. F. Hofstra, kantoorhoudend te Leeuwarden,

tegen

[verweerster] ,

wonende te [A],

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. E.J. Jongsma, kantoorhoudend te Joure.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna ook: de rechtbank), van 28 mei 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 augustus 2014;

- het verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 november 2014;

- de brief van mr. Hofstra van 30 september 2014 met bijlagen, ingekomen op 2 oktober 2014.

2.2

Bij beschikking van dit hof van 7 oktober 2014 in de zaak met zaaknummer 200.154.928/02 is:

- de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking geschorst voor wat betreft de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] over de periode tot 1 oktober 2014;

- de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking geschorst voor zover daarbij aan de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is opgelegd die het bedrag van € 233,- per kind per maand overstijgt voor wat betreft de periode van 1 oktober 2014 tot de datum dat een eindbeschikking zal worden gegeven in de onderhavige zaak met zaaknummer 200.154.928/01.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 11 december 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Hofstra heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.

3 De vaststaande feiten

3.1

Partijen hebben van april 1996 tot het najaar van 2009 een affectieve relatie gehad, uit welke relatie [in] 1999 te [A] de minderjarige [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1]) en [in] 2005 te [A] de minderjarige [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2]) is geboren. De man heeft de kinderen erkend en partijen zijn gezamenlijk met het gezag over de kinderen belast.

3.2

[de minderjarige1] heeft tot 1 september 2013 bij de moeder en vanaf 1 september 2013 tot 1 januari 2014 bij de vader gewoond. [de minderjarige2] heeft tot 1 januari 2014 bij de moeder gewoond. Bij ouderschapsplan van 14 februari 2014 zijn partijen overeengekomen dat ingaande 1 januari 2014 een co-ouderschapsregeling zal gelden, waarbij de minderjarigen de ene week bij de man verblijven en de andere week bij de vrouw. Bij de bestreden beschikking is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] vanaf 1 januari 2014 bepaald bij de vrouw en is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] vanaf 1 januari 2014 bepaald bij de man.

3.3

In het door partijen op 1 oktober 2009 ondertekende convenant zijn zij ten aanzien van de kinderalimentatie het volgende overeengekomen, woordelijk luidend:"1.4 Met ingang van uit huis gaan van de vrouw betaalt de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en/of levensonderhoud en studie van de kinderen ter grootte van € 450,00 per maand per kind, bij vooruitbetaling aan haar te voldoen. Deze kinderalimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in art. 1:402a BW, voor het eerst met ingang van 1 januari 2010.1.5 (..)

1.6 (…)1.7

1.7 Zodra er een aanzienlijke wijziging ontstaat in het huidige inkomen van één van de partijen, welke wijziging naar de mening van één van hen of beiden behoort te leiden tot een wijziging van de hierboven omschreven financiële afspraken met betrekking tot de kinderen en zodra er een wijziging zal ontstaan in de hoofdverblijfplaats van de kinderen, zullen partijen in onderling overleg en op basis van de hierboven omschreven uitgangspunten de door ieder van hen te betalen bijdrage vaststellen."

Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhoudsplicht van de man is ingegaan per 6 april 2009, zijnde de datum dat de vrouw de voormalige echtelijke woning van partijen heeft verlaten.

3.4

De man is [in] 2011 hertrouwd met mevrouw [B] en uit dien hoofde tevens onderhoudsplichtig voor haar minderjarige zoon, [de minderjarige3], geboren [in] 1998.

3.5

De vrouw woont vanaf 20 april 2012 samen met haar huidige partner.

3.6

De vrouw heeft op 6 juli 2011 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend.

3.7

De man heeft op 31 augustus 2011 een verweerschrift bij de rechtbank ingediend en op 27 oktober 2011 een aanvullend zelfstandig verzoek gedaan.

3.8

Bij aanvullend verzoekschrift van 24 maart 2014, ingekomen ter griffie van de rechtbank op diezelfde dag, heeft de vrouw alle voorgaande verzoeken opnieuw geformuleerd en aldus, voor zover ten deze van belang, verzocht:

te bepalen dat de behoefte van de minderjarige kinderen van partijen € 1.195,- per maand bedraagt, zijnde € 597,50 per kind per maand, dan wel zodanig te beslissen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;

te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2011 tot 1 september 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen zal dienen te betalen een bedrag van € 464,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, vermeerderd met iedere uitkering die de man op grond van geldende wetten en/of andere regelingen voor die minderjarigen kan of zal worden verleend, dan wel zodanig te beslissen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;

te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van 1 september 2013 tot 20 december 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen zal dienen te betalen een bedrag van € 471,89 per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, vermeerderd met iedere uitkering die de man op grond van geldende wetten en/of andere regelingen voor die minderjarigen kan of zal worden verleend, dan wel zodanig te beslissen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;

te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van 20 december 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen zal dienen te betalen een bedrag van € 322,00 per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, vermeerderd met iedere uitkering die de man op grond van geldende wetten en/of andere regelingen voor die minderjarigen kan of zal worden verleend, dan wel zodanig te beslissen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.

3.9

Bij aanvullend verzoekschrift van 24 maart 2014, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 25 maart 2014, heeft de man alle voorgaande verzoeken opnieuw geformuleerd en aldus, voor zover ten deze van belang, verzocht:

voor de bepaling van de behoefte aan te sluiten bij het convenant zoals partijen dat op 1 oktober 2009 ondertekenden, op grond waarvan de behoefte van de kinderen dient te worden vastgesteld op € 450,- per kind per maand;

te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2011 tot 18 oktober 2011 gehouden is bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud met een bedrag van (€ 953,- : € 1.426,- x € 900,- =) € 601,47 voor twee kinderen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, terwijl de vrouw over genoemde periode dient bij te dragen met een bedrag van (€ 473,- : € 1.426,- x € 900,- =) € 298,53;

te bepalen dat de man over de periode van 18 oktober 2011 tot 1 september 2013 dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de beide minderjarige kinderen van partijen met een bedrag van (€ 683,- : € 1.156,- x € 900,- =) € 531,75, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, waarbij van de vrouw wordt verwacht dat zij over genoemde periode bijdraagt met een bedrag van (€ 473,- : € 1.156,- x € 900,- =) € 368,25;

te bepalen dat de man over de periode van 1 september 2013 tot 20 december 2013 geen kinderalimentatie verschuldigd is voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2], althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, nu hij gedurende die periode volledig de zorg voor [de minderjarige1] droeg terwijl de vrouw voor [de minderjarige1] de kinderbijslag inde;

te bepalen dat de man vanaf 20 december 2013 gehouden is bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1], die bij de vrouw zijn hoofdverblijf heeft, met een bedrag van € 117,- per maand, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.

3.10

De rechtbank heeft de zaak bij (tussen)beschikkingen van 16 november 2011, 21 maart 2012 en 25 september 2013 aangehouden.

3.11

Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 28 mei 2014 heeft de rechtbank voor zover hier van belang:

bepaald dat de man met ingang van 6 juli 2011 € 450,-, te indexeren vanaf 1 januari 2010 (bedoeld zal zijn: 2012), per kind per maand dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2];

de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] over de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014 op nihil gesteld;

bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2014 € 257,- per kind per maand dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2].

3.12

Bij beroepschrift heeft de man het hof verzocht, voor zover ten deze van belang:

de bestreden beschikking te vernietigen;

te bepalen dat de man over de periode van 6 juli 2011 tot 18 oktober 2011 gehouden is bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met een bedrag van € 276,- per kind per maand, althans met een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;

te bepalen dat de man over de periode van 18 oktober 2011 tot 1 september 2013 gehouden is bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met een bedrag van € 249,- per kind per maand, althans met een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;

te bepalen dat de man over de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014 gehouden is om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] met een bedrag van € 134,- per maand, terwijl zijn onderhoudsverplichting richting [de minderjarige1] op nihil blijft gesteld, althans voor beide kinderen met een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;

te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2014 bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] met een bedrag van € 47,- per maand, althans met een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;

te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2015 bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] met een bedrag van € 54,- per maand, althans met een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;

te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2014 bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] met een bedrag van € 141,- per maand, althans met een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;

te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2015 bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] met een bedrag van € 147,- per maand, althans met een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;

de vrouw te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep vanwege misbruik van recht.

3.13

Bij verweerschrift heeft de vrouw het verzoek van de man bestreden en het hof verzocht de man in zijn verzoeken in appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze vorderingen (het hof begrijpt: verzoeken) te ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen, dan wel zodanig te beslissen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.

4 De motivering van de beslissing

Het verzoek tot wijziging op grond van artikel 1:401 BW 4.1

Een verzoek tot wijziging van een overeenkomst betreffende levensonderhoud dient ingevolge het bepaalde in artikel 1:401 lid 1 BW te worden gegrond op de stelling dat deze overeenkomst nadien door wijziging van omstandigheden is opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen dan wel ingevolge het bepaalde in artikel 1:401 lid 5 BW te worden gegrond op de stelling dat deze overeenkomst destijds is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.

Ten aanzien van de behoefte

4.2

Tussen partijen is niet in geschil dat zij de behoefte van de kinderen in 2009 hebben vastgesteld op een bedrag van € 450,- per kind per maand. Evenmin is tussen partijen in geschil dat zich nadien ten aanzien van de behoefte van de kinderen geen wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, waardoor deze is opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen (artikel 1:401 lid 1 BW). De vrouw heeft zich, blijkens haar toelichting ter zitting, op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de behoefte sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven (artikel 1:401 lid 5 BW), hetgeen door de man ter zitting is betwist.

4.3

Volgens de vrouw is de behoefte van de kinderen destijds door de accountant op basis van een netto gezinsinkomen van partijen van € 3.500,- per maand berekend op € 450,- per kind per maand, terwijl uit de door haar overgelegde stukken blijkt dat het netto gezinsinkomen van partijen in werkelijkheid € 5.160,- per maand bedroeg, op grond waarvan de behoefte van de kinderen had moeten worden berekend op € 597,50 per kind per maand.

4.4

Het hof overweegt als volgt. Van grove miskenning van de wettelijke maatstaven is sprake wanneer, uitgaande van dezelfde gegevens, er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de (behoefte aan een) onderhoudsbijdrage waartoe de rechter destijds zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het gaat dan om gevallen waarin partijen zich wel op de wettelijke maatstaven hebben willen richten, maar - als gevolg van een onjuist inzicht in de betekenis van die maatstaven of doordat zij daarbij zijn uitgegaan van onjuiste en/of onvolledige gegevens - tot een resultaat zijn gekomen dat evident in strijd is met de uitkomst waartoe toepassing van die maatstaven zou hebben geleid.

4.5

Het hof stelt voorop dat uit de overgelegde stukken volgt dat de behoefte van de kinderen in 2009 onder professionele begeleiding van accountant [C] van [D] is vastgesteld, met wie partijen meermalen overleg hebben gevoerd.

4.6

Het hof begrijpt het verweer van de vrouw aldus, dat zij stelt dat partijen bij het vaststellen van hun netto besteedbaar inkomen zijn uitgegaan van onjuiste en/of onvolledige gegevens. Ter onderbouwing hiervan heeft de vrouw berekeningen van het netto besteedbaar inkomen van de man en de vrouw in 2009 overgelegd, welke leiden tot een hogere behoefte van de kinderen.

4.7

Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw echter onvoldoende onderbouwd, en is derhalve onvoldoende vast komen te staan, dat partijen zich in 2009 op de wettelijke maatstaven hebben willen richten. Het hof acht op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting allerminst uitgesloten dat er omstandigheden zijn geweest, die ertoe hebben geleid dat partijen ten aanzien van de behoefte van de kinderen een van de wettelijke maatstaven afwijkende regeling hebben willen treffen. Het hof neemt bij dit oordeel mede in aanmerking dat uit de overgelegde stukken blijkt dat het netto gezinsinkomen van partijen in 2009 aanzienlijk hoger was berekend door de accountant dan € 3.500,- per maand, hetgeen de vrouw niet kan zijn ontgaan. Dat partijen desondanks de behoefte van de kinderen vaststelden aan de hand van dit netto gezinsinkomen, vormt een aanwijzing dat zij een van de wettelijke maatstaven afwijkende regeling hebben willen treffen. Overigens heeft de man aangevoerd dat indertijd gerekend is met een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 3.500,- omdat partijen tijdens de samenleving vanwege onvoldoende inkomsten hebben ingeteerd op het vermogen van de onderneming van de man. Dit laatste wordt ondersteund door artikel 4.7 van het convenant, waarin dit staat vermeld. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van de man had het op de weg van de vrouw gelegen om haar stelling dat van onjuiste gegevens is uitgegaan nader te onderbouwen, hetgeen zij achterwege heeft gelaten.

4.8

Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 1:401 lid 5 BW , zodat de overeengekomen behoefte niet op deze grond gewijzigd kan worden. Het hof zal daarom uitgaan van een behoefte van € 450,- per kind per maand in 2009, oftewel (geïndexeerd) € 478,53 per kind per maand in 2013, € 482,84 per kind per maand in 2014 en € 486,70 per kind per maand in 2015.

Ten aanzien van de draagkracht

4.9

Door de rechtbank is geoordeeld dat met ingang van 1 september 2013 sprake is van een (eerste) rechtens relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW , die een hernieuwde beoordeling van de draagkracht van de man rechtvaardigt. Met ingang van die datum is [de minderjarige1] bij de man gaan wonen.

4.10

Naar het hof begrijpt, is de man van mening dat reeds met ingang van 6 juli 2011, zijnde de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift door de vrouw, sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW . Hij voert daartoe aan dat de vrouw is gaan samenwonen en dat zij een hoger inkomen is gaan verdienen.

4.11

Nu echter vaststaat dat partijen ten tijde van het vaststellen van het convenant geen rekening hebben gehouden met de draagkracht van de vrouw, brengt dit naar het oordeel van het hof met zich dat een wijziging van de draagkracht van de vrouw niet kan worden gekwalificeerd als een rechtens relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW .

4.12

De man stelt zich voorts op het standpunt dat met ingang van 18 oktober 2011 sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW, nu hij met ingang van die dag door zijn huwelijk met mevrouw [B] tevens onderhoudsplichtig is geworden voor haar zoon [de minderjarige3].

4.13

Het hof is met de man van oordeel dat dit een rechtens relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW betreft. Deze wijziging kan naar het oordeel van het hof evenwel niet tot een wijziging van de overeengekomen onderhoudsbijdrage leiden, nu de man onvoldoende informatie in het geding heeft gebracht over de gevolgen van deze wijziging. Zo heeft de man gesteld noch onderbouwd hoe hoog [de minderjarige3]'s behoefte is. Het hof merkt in dit verband op dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, uit de beschikking van dit hof van 20 februari 2008 niet kan worden afgeleid dat de behoefte van [de minderjarige3] € 161,80 per maand bedraagt. Daar komt bij dat het hof niet kan beoordelen op welke wijze de behoefte van [de minderjarige3] tussen de onderhoudsplichtigen dient te worden verdeeld, nu de man geen gegevens met betrekking tot de draagkracht van [de minderjarige3]'s vader heeft verschaft. De enkele stelling dat de vader van [de minderjarige3] gehouden is om bij te dragen met een bedrag van € 135,- per maand is daartoe onvoldoende. Ter zitting is door de man naar voren gebracht dat de draagkracht van [de minderjarige3]'s vader recent is gedaald, nu hij in verband met het overlijden van de moeder van [de minderjarige3]'s halfzusje [E] de volledige zorg over [E] heeft gekregen, maar ook van deze stelling heeft het hof geen stukken ter onderbouwing, zodat daarmee om die reden geen rekening kan worden gehouden. Gelet op het vorenstaande heeft de man naar het oordeel van het hof, mede gelet op het gemotiveerde verweer van de vrouw, onvoldoende onderbouwd dat [de minderjarige3] behoefte heeft aan een bijdrage van de man in de kosten van zijn verzorging en opvoeding.

4.14

Op grond van het vorenstaande zal het hof overgaan tot een hernieuwde berekening van de draagkracht van partijen met ingang van 1 september 2013.

Het aandeel van partijen in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2]

4.15

Het hof dient te beoordelen in welke verhouding partijen dienen bij te dragen in de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2], welke, zoals hiervoor overwogen onder rechtsoverweging 4.8 in 2013 € 478,53 per kind per maand, in 2014 € 482,84 per kind per maand en in 2015 € 486,70 per kind per maand bedraagt.

4.16

Hoewel de vrouw heeft aangevoerd dat geen rekening dient te worden gehouden met haar draagkracht, nu deze ook in het kader van de behoefteberekening niet is meegenomen, ziet het hof geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt in de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen, inhoudende dat de behoefte van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.

4.17

Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) vanaf € 1.500,- wordt voor het jaar 2013 vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 850)] en voor het jaar 2014 aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 860)] . Per 2015 wordt het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een NBI van € 1.525,- vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 875)].

4.18

Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd.

De draagkracht van de man

4.19

Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat het hof voor de berekening van de draagkracht van de man uit kan gaan van de door de man in hoger beroep overgelegde berekeningen van zijn netto besteedbaar inkomen, verminderd met de daarin onder nr. 117 opgenomen post van € 135,- per maand ter zake van ontvangen alimentatie voor [de minderjarige3]. Het hof zal doelmatigheidshalve in alle perioden uitgaan van het netto besteedbaar inkomen volgens de door de man in hoger beroep als productie 6 overgelegde draagkrachtberekening van € 3.780,- per maand (€ 3.915,- minus € 135,-) en ziet, gelet op de overeenstemming tussen partijen, geen aanleiding tot ambtshalve correcties van deze berekening.

4.20

De draagkracht van de man is in de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014 volgens de formule 70% x [€ 3.780,- - (0,3 x € 3.780,- + € 850,-)] afgerond € 1.257,- per maand, te vermeerderen met het fiscaal voordeel van, in dit geval, € 49,- per maand.

4.21

De draagkracht van de man is in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 volgens de formule 70% x [€ 3.780,- - (0,3 x € 3.780,- + € 860,-)] afgerond € 1.250,- per maand, te vermeerderen met het fiscaal voordeel van, in dit geval, € 35,- per maand.

4.22

De draagkracht van de man is in de periode vanaf 1 januari 2015 volgens de formule 70% x [€ 3.780,- - (0,3 x € 3.780,- + € 875,-)] afgerond € 1.240,- per maand.

4.23

De man heeft derhalve:- in de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014 voor [de minderjarige2] beschikbaar een bedrag van € 653,- per maand;- in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beschikbaar een bedrag van € 1285,- per maand, oftewel € 642,50 per kind per maand;- in de periode vanaf 1 januari 2015 voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beschikbaar een bedrag van € 1.250,- per maand, oftewel € 620,- per kind per maand.

De draagkracht van de vrouw

4.24

Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat het hof voor de berekening van de draagkracht van de vrouw uit kan gaan van het door de vrouw in haar verweerschrift onder punt 37 berekende netto besteedbaar inkomen van € 1.847,- per maand.

4.25

De draagkracht van de vrouw is in de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014 volgens de formule 70% x [€ 1.847,- - (0,3 x € 1.847,- + € 850,-)] afgerond € 310,- per maand.

4.26

De draagkracht van de vrouw is in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 volgens de formule 70% x [€ 1.847,- - (0,3 x € 1.847,- + € 860,-)] afgerond € 303,- per maand.

4.27

De draagkracht van de vrouw is in de periode vanaf 1 januari 2015 volgens de formule 70% x [€ 1.847,- - (0,3 x € 1.847,- + € 875,-)] afgerond € 293,- per maand.

4.28

De vrouw heeft derhalve:

- in de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014 voor [de minderjarige2] beschikbaar een bedrag van € 155,- per maand;

- in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beschikbaar een bedrag van € 310,- per maand, oftewel € 151,50 per kind per maand;

- in de periode vanaf 1 januari 2015 voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beschikbaar een bedrag van € 293,- per maand, oftewel € 146,50 per kind per maand.

De verdeling van de kosten van de kinderen

4.29

Aangezien de totale draagkracht van de man en de vrouw groter is dan de totale behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2], zal het hof het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bepalen aan de hand van een draagkrachtvergelijking.

4.30

De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.

4.31

In de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014, bedraagt het eigen aandeel van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] afgerond € 387,- per maand (€ 653,- / € 808,-x € 478,53) en bedraagt het eigen aandeel van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] afgerond € 92,- per maand (€ 155,- / € 808,- x € 478,53).

4.32

In de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015, bedraagt het eigen aandeel van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] afgerond € 391,- per kind per maand (€ 642,50 / € 794,- x € 482,84) en bedraagt het eigen aandeel van de vrouw afgerond € 92,- per kind per maand (€ 151,50 / € 794,- x € 482,84).

4.33

In de periode vanaf 1 januari 2015 bedraagt het eigen aandeel van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] afgerond € 394,- per kind per maand (€ 620,- / € 766,50 x € 486,70) en bedraagt het eigen aandeel van de vrouw afgerond € 93,- per kind per maand (€ 146,50 / € 766,50- x € 486,70).

De zorgkorting

4.34

De zorgkorting ten aanzien van [de minderjarige2] bedraagt in de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014 15%, oftewel afgerond € 72,-. In de periode vanaf 1 januari 2014 bedraagt de zorgkorting in verband met het tussen partijen overeengekomen co-ouderschap 35%, oftewel in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 afgerond € 169,- per kind per maand en in de periode vanaf 1 januari 2015 afgerond € 170,- per kind per maand. Deze bedragen worden volledig in mindering gebracht op het aandeel van de man in de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2], omdat partijen samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van de kinderen te voorzien.

4.35

Het voorgaande betekent dat de man over de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] met een bedrag van € 315,- per maand (€ 387,- minus € 72,-). In de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 dient de man bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met een bedrag van € 222,- per kind per maand (€ 391,- minus € 169,-) en in de periode vanaf 1 januari 2015 dient de man bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met een bedrag van € 224,- per kind per maand (€ 394,- minus € 170,-).

De proceskosten

4.36

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep, zoals gebruikelijk in zaken als de onderhavige, compenseren. Het hof ziet geen aanleiding daarvan af te wijken, nu niet kan worden gesproken van misbruik van (proces)recht door de vrouw, zoals de man heeft gesteld.

Slotsom

4.37

Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en beslissen als na te melden.

5 De beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 28 mei 2014 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:

wijzigt het door partijen op 1 oktober 2009 ondertekende convenant voor zover het betreft de daarin overeengekomen bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige1], geboren [in] 1999 te [A] en [de minderjarige2], geboren [in] 2005 te [A] als volgt:

bepaalt dat de man in de periode van 1 september 2013 tot 1 januari 2014 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] met een bedrag van € 315,- per maand;

bepaalt dat de man in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met een bedrag van € 222,- per kind per maand;

bepaalt dat de man in de periode vanaf 1 januari 2015 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met een bedrag van € 224,- per kind per maand.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. D.J. Buijs, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 29 januari 2015 in bijzijn van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature