U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Verdeling huwelijksgoederengemeenschap. De man overlijdt nadat de echtscheiding is uitgesproken, doch voordat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is verdeeld. Zijn nalatenschap is beneficiair aanvaard.

Toepassing artikel 3:178 lid 2 BW in die zin dat eerst de opeisbare hypotheekschulden moeten worden voldaan, voordat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap wordt verdeeld.

Tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort een schuld aan de (nalatenschap van de) man ter grootte van de negatieve waarde van het aandeel van de man in een advocatenmaatscha per datum van ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. Na deze ontbinding door de (nalatenschap van de) man gedane betalingen dan wel onttrekkingen aan de maatschap komen uitsluitend voor rekening van de nalatenschap van de man.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.161.323/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/93851 / HA ZA 12-193)

arrest van de tweede kamer van 24 maart 2015

in de zaak van

[appellante],

wonende te [woonplaats 1],

appellante,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna: de vrouw,

advocaat: mr. W.H.F.L. Rademakers, kantoorhoudend te Dongen,

tegen

[geïntimeerde], in zijn hoedanigheid van enig erfgenaam/vereffenaar van de nalatenschap van wijlen [erflater],

wonende te [woonplaats 2],

geïntimeerde,

hierna te noemen: de broer,

in hoger beroep niet verschenen,

in eerste aanleg wijlen [erflater] voornoemd: eiser, en hierna te noemen: de man.

1 Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 17 oktober 2012 van de rechtbank Assen en het vonnis van 10 september 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure is als volgt:

- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 9 december 2014 met grieven en producties,

- de conclusie van eis.

2.2

Vervolgens heeft de vrouw de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.3

De vordering van de vrouw luidt:

"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis (bedoeld is: het hiervoor genoemde vonnis van 10 september 2014, hof) te vernietigen voor zover daarin de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als overwogen in 4.5, 4.6 en 4.7 van het bestreden vonnis is gelast en opnieuw rechtdoende, desnodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, bij arrest, onvoorwaardelijk uitvoerbaar bij voorraad, in zoverre de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te gelasten als in het lichaam dezes onder punten 9, 10, 11 en 13 omschreven, zulks met compensatie van de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt".

3 De vaststaande feiten

Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.2 tot en met 2.4 van genoemd vonnis van 10 september 2014, hierna te noemen: het bestreden vonnis, is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden:

3.1

De vrouw en de man zijn op [in 1998] in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.

3.2

Bij beschikking van de rechtbank Assen van 21 september 2011 is tussen de vrouw en de man de echtscheiding uitgesproken en is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap "aldus vastgesteld dat aan ieder van partijen de helft van de waarde van de huwelijksgoederengemeenschap toekomt". De echtscheidingsbeschikking is op 5 oktober 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [X].

3.3

Op [in 2013] is de man overleden, met achterlating van zijn broer als enige erfgenaam. De broer heeft de nalatenschap van de man beneficiair aanvaard en is als enige erfgenaam vereffenaar van deze nalatenschap.

3.4

De man was advocaat en had een aandeel in de maatschap [advocatenkantoor]. Het door de man in deze maatschap ingebrachte kapitaal was op 31 december 2011 € 87.749 negatief. Op 31 december 2010 was het € 49.710,- negatief.

3.5

Tot de onverdeelde ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoorden op 5 oktober 2011 onder meer de woning aan het [adres] te [woonplaats 1] en de met deze woning verband houdende hypotheekschulden bij de ING Bank van in elk geval € 581.414,-, alsmede de polis ten name van de man bij Allianz met polisnummer [1] met een saldo per 31 december 2010 van € 204.208,07 en de beleggingsverzekering ten name van de man bij Nationale Nederlanden met polisnummer [2], met een saldo per 10 december 2011 van € 11.029,02.

3.6

De woning is inmiddels verkocht voor een koopsom van € 430.000,- kosten koper. De woning was ten tijde van het instellen van het hoger beroep nog niet geleverd.

4 De vordering en de beslissing in eerste aanleg

4.1

De man heeft de vrouw voor de rechtbank gedagvaard en heeft - samengevat weergegeven - de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap overeenkomstig punt 13 van de inleidende dagvaarding gevorderd, met de bepaling dat partijen over en weer niet gehouden zijn een vergoeding wegens overbedeling aan elkaar te betalen.

4.2

De rechtbank heeft in het dictum van het vonnis van 10 september 2014 de verdeling van de tussen de man en de vrouw bestaande (huwelijksgoederen)gemeenschap gelast als overwogen in rechtsoverweging 4.5, 4.6 en 4.7 van dat vonnis. De rechtbank heeft voorts verstaan dat de man en de vrouw hun medewerking zullen verlenen aan de levering van de in de verdeling betrokken goederen, en heeft bepaald dat zij gehouden zijn elk de helft van de kosten verbonden aan de uitvoering van deze verdeling te voldoen. De proceskosten zijn in die zin tussen de man en de vrouw gecompenseerd dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

5 De grieven

5.1

De vrouw heeft twee grieven opgeworpen.

5.2

Grief 1 richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat de polissen bij Allianz en bij Nationale Nederlanden zullen worden toegedeeld aan de man onder de gelijktijdige verplichting de helft van de waarde op 5 oktober 2011 aan de vrouw te vergoeden uit hoofde van overbedeling (rechtsoverweging 4.7 van het bestreden vonnis) en de beslissing tot verdeling overeenkomstig rechtsoverweging 4.7.

5.3

Volgens de vrouw bedroeg het schuldrestant inclusief de achterstand in de termijnbetaling van de hypotheekschulden bij ING Bank per 1 juli 2014 ruim € 593.000,-, zodat de verkoopprijs minus het schuldrestant inclusief achterstand in de termijnbetalingen per die datum ruim € 163.000,- is. Verder had volgens de vrouw de (lijfrentekapitaalverzekerings)polis bij Allianz op 5 oktober 2011 een waarde van € 171.197,- en de polis bij Nationale Nederlanden op diezelfde dag een afkoopwaarde van € 10.801,21.

5.4

De vrouw stelt primair dat de polissen bij Allianz en Nationale Nederlanden aan haar moeten worden toegedeeld, zonder verrekening van de waarde en onder de gehoudenheid om die waarde aan te wenden voor de delging van de hypotheekschulden. De ING Bank zal zich volgens de vrouw - waar geen verhaal mogelijk is op de broer c.q. de (negatieve) nalatenschap van de man - zich voor de restantschuld enkel en alleen tot haar wenden. Die omstandigheid rechtvaardigt volgens haar een ongelijke verdeling. Zij heeft aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de helft van de waarde van de polissen aan de broer respectievelijk de nalatenschap toekomt en dus ook kan worden gebruikt voor de voldoening van de privéschulden van de man, althans ter delging van andere schulden dan de hypotheekschulden, terwijl de vrouw (de facto) draagplichtig is voor de volledige hypotheekschuld inclusief achterstanden in de termijnbetalingen. Dit geldt volgens haar te meer omdat zij sinds 1 oktober 2011 niet in de voormalige echtelijke woning woont.

5.5

Het hof overweegt als volgt.

5.6

Ingevolge artikel 1:100 BW hebben de echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, zodat de ontbonden gemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld. Een afwijking van deze regel is echter niet geheel uitgesloten; zij kan evenwel niet dan in zeer uitzonderlijke gevallen worden aangenomen (vergelijk onder meer Hoge Raad 7 december 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC0071, Hoge Raad 6 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7362 en Hoge Raad 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1749).

5.7

Het hof acht de door de vrouw gestelde omstandigheid dat de ING Bank zich tot haar zal wenden voor de voldoening van de restantschuld onvoldoende om op grond daarvan af te wijken van het hiervoor omschreven uitgangspunt van "verdeling bij helfte". Dat de vrouw sinds 1 oktober 2011 niet meer in de woning heeft gewoond rechtvaardigt evenmin een dergelijke ongelijke verdeling. Dit betekent dat de helft van de waarde van deze polissen in de nalatenschap van de man valt.

5.8

Subsidiair stelt de vrouw met een beroep op artikel 3:178 lid 2 BW dat de hypotheekschulden niet alleen uit de koopsom van de woning moeten worden voldaan, maar, voordat tot verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap wordt overgegaan, tevens uit de waarde van de polissen.

5.9

Het hof overweegt dat op de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap afdeling 3.7.2 BW van toepassing is. Daarnaast gelden de algemene regels van afdeling 3.7.1 BW, voor zover daarvan in afdeling 3.7.2 BW niet is afgeweken.

5.10

In het aldus ook hier toepasselijke artikel 3:178 lid 2 BW is bepaald dat de rechter op verlangen van een deelgenoot kan bepalen dat alle of sommige opeisbare schulden die voor rekening van de gemeenschap komen, moeten worden voldaan, alvorens tot de verdeling wordt overgegaan.

5.11

Het hof gaat er onder de gegeven onweersproken omstandigheden - er is sprake van aanzienlijke achterstallige termijnbetalingen - vanuit dat de hypotheekschulden inclusief de achterstallige termijnbetalingen opeisbaar zijn.

5.12

De rechter heeft volgens artikel 3:178 lid 2 BW een discretionaire bevoegdheid, omdat het kan zijn dat voldoening van een opeisbare schuld onder de gegeven omstandigheden niet opportuun is, bijvoorbeeld wanneer de schuldeiser niet op betaling aandringt en één der deelgenoten bereid is de schuld voor zijn rekening te nemen (Memorie van Antwoord II, Parlementaire Geschiedenis Boek 3 BW, pagina 606). Hieruit volgt dat het verlangen van een deelgenoot dat voordat wordt verdeeld sommige opeisbare schulden worden voldaan in beginsel wordt ingewilligd.

5.13

Nu niet is gesteld of gebleken dat de voldoening van deze hypotheekschulden voordat tot verdeling wordt overgegaan hier niet opportuun is, zal het hof bepalen dat de opeisbare (restant)hypotheekschulden inclusief achterstallige termijnbetalingen moeten worden voldaan voordat tot de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap wordt overgegaan.

5.14

Daarmee komt het hof niet toe aan de meer subsidiaire stelling van de vrouw dat de polissen aan haar worden toegedeeld tegen vergoeding aan de man van de helft van de waarde.

5.15

De grief slaagt.

5.16

Grief 2 klaagt over rechtsoverweging 4.9 van het bestreden vonnis, waarin is overwogen dat tot de huwelijksgoederengemeenschap een schuld behoort aan de maat, de man, ter grootte van de negatieve waarde van het aandeel, dat de man dienovereenkomstig een vordering op de huwelijksgoederengemeenschap heeft, dat de grootte hiervan tussen partijen niet vaststaat, dat de rechtbank dit onbepaald zal laten en zal bepalen dat de vrouw de helft van de met het negatieve aandeel corresponderende schuld aan de man moet voldoen (die op zijn beurt het gehele negatieve aandeel bij de maatschap moet inlossen).

5.17

Het hof overweegt dat er niet tegen is gegriefd, dat tot de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap een schuld aan de (nalatenschap van de) man behoort ter grootte van de negatieve waarde van het aandeel van de man in de advocatenmaatschap, zodat het hof hiervan uitgaat.

5.18

De rechtbank heeft, hoewel dat in het dictum niet aldus is opgenomen, blijkens rechtsoverweging 4.9 van het bestreden vonnis bedoeld te bepalen dat de vrouw de helft van de met het negatieve aandeel corresponderende schuld aan de man moet voldoen (die op zijn beurt het gehele negatieve aandeel bij de maatschap moet inlossen), zodat het hof ervan uitgaat dat de rechtbank dit heeft beslist.

5.19

Er is niet tegen gegriefd, dat voor de samenstelling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap bepalend is de datum waarop deze is ontbonden, zijnde 5 oktober 2011. Dat betekent dat de schuld aan (de nalatenschap van) de man per 5 oktober 2011 in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap dient te worden betrokken.

5.20

Na de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap door de (nalatenschap van de) man gedane betalingen dan wel onttrekkingen aan de maatschap komen daarmee uitsluitend voor rekening van de nalatenschap van de man.

5.21

Voor het overige bevat de grief geen voldoende kenbare klacht.

5.22

De grief faalt.

Slotsom

5.23

Het bestreden vonnis moet worden vernietigd ten aanzien van onderdeel 1 van het dictum voor zover dit betrekking heeft op de overeenkomstig rechtsoverweging 4.7 van het bestreden vonnis gelaste wijze van verdeling van de polissen bij Allianz en Nationale Nederlanden. Opnieuw rechtdoende zal het hof bepalen dat, voordat tot verdeling van de tussen de man en de vrouw bestaande ontbonden huwelijksgoederengemeenschap wordt overgegaan, de opeisbare (restant)hypotheekschulden inclusief achterstallige termijnbetalingen aan de ING Bank moeten worden voldaan.

5.24

Het hof zal gelet op de omstandigheid dat de vrouw en de man ex-echtgenoten zijn en het onderhavige geschil uit de afwikkeling van de goederenrechtelijke gevolgen van de ontbinding van hun huwelijk voortvloeit, de kosten van het hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

6 Beslissing

vernietigt onderdeel 1 van het dictum van het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland locatie Assen van 10 september 2014 voor zover daarbij de wijze van verdeling overeenkomstig rechtsoverweging 4.7 van het bestreden vonnis van de polissen bij Allianz en Nationale Nederlanden is gelast;

en opnieuw rechtdoende:

bepaalt dat, voordat tot verdeling van de tussen de man en de vrouw bestaande ontbonden huwelijksgoederengemeenschap wordt overgegaan, de opeisbare (restant)hypotheekschulden inclusief achterstallige termijnbetalingen aan de ING Bank moeten worden voldaan;

bekrachtigt dit vonnis voor het overige;

bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. W. Breemhaar, J.D.S.L. Bosch en G. Jonkman en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 24 maart 2015.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature