Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Partneralimentatie . Termijn van 12 jaar wordt niet verlengd.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.137.512/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/337/609/ FL RK 13-314)

beschikking van de familiekamer van 16 oktober 2014

inzake

[verzoekster],

wonende te [woonplaats],

verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. W.F. Wienen, kantoorhoudend te Almere,

tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats],

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. T. Hordijk, kantoorhoudend te Rotterdam.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 21 augustus 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift, ingekomen op 21 november 2013;

- een journaalbericht van mr. Wienen van 5 december 2013 met bijlagen, ingekomen op 6 december 2013;

- het verweerschrift, ingekomen op 21 januari 2014;

- een journaalbericht van mr. Hordijk van 24 maart 2014 met bijlagen.

2.2

Op 31 maart 2014 is nog een journaalbericht van mr. Wienen van 28 maart 2014 met bijlagen binnengekomen bij de griffie van het hof. Art. 1.4.3 van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven houdt in dat uiterlijk de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog stukken kunnen worden overgelegd. Het hof heeft, hoewel de stukken te laat zijn ingediend, kennisgenomen van de inhoud daarvan, nu de wederpartij daartegen geen bezwaar heeft gemaakt.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 8 april 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3 De vaststaande feiten

3.1

Partijen zijn [in] 1981 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2000 is de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken, welke beschikking op 14 december 2000 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.2

Bij voornoemde beschikking van 22 november 2000 is tevens bepaald dat de man - overeenkomstig hetgeen partijen op 16 augustus 2000 zijn overeengekomen in artikel 1 van het door hen ondertekende echtscheidingsconvenant - als bijdrage in de kosten van levens-onderhoud van de vrouw aan haar een bijdrage van fl. 1000,-- per maand dient te voldoen.

3.3

Bij inleidend verzoekschrift van 6 februari 2013, ingekomen ter griffie van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, op 7 februari 2013, heeft de vrouw de rechtbank verzocht de termijn gedurende welke de man gehouden is aan haar het door de rechtbank bij echtscheidingsbeschikking vastgestelde bedrag als uitkering tot haar levensonderhoud te verlengen tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van de man, ingaande per 14 december 2012, althans tot aan het moment dat de vrouw niet langer

meer arbeidsongeschikt is, dan wel de termijn te verlengen met een door de rechtbank in goede justitie te bepalen periode.

4 De omvang van het geschil

4.1

In geschil is het verzoek van de vrouw om de termijn gedurende welke de man gehouden is om aan haar het door de rechtbank Amsterdam bij echtscheidingsbeschikking vastgestelde bedrag als uitkering tot haar levensonderhoud te voldoen, te verlengen.

4.2

De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de vrouw afgewezen en heeft de kosten van de procedure gecompenseerd.

4.3

De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 21 augustus 2013. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.

5 De motivering van de beslissing

5.1

Op grond van artikel 1:157 lid 4 BW eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren, die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.

Dit betekent dat in dit geval de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege is geëindigd op 14 december 2012.

5.2

Ingevolge artikel 1:157 lid 5, eerste volzin, BW kan de rechter, indien de be ëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd, op diens verzoek alsnog een termijn stellen. Het verzoek daartoe dient te worden ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging zijn verstreken.

5.3

Het hof constateert dat het verzoek van de vrouw tot verlenging van de alimentatieduur bij de rechtbank is ingekomen op 7 februari 2013 en daarmee binnen de in artikel 1:157 lid 5 BW bedoelde termijn, zodat de vrouw in haar verzoek ontvankelijk is.

5.4

Het hof overweegt dat blijkens de wetsgeschiedenis (TK 1985/1986, 19 295, nr. 3 en 6) uitgangspunt van de wetgever is dat de alimentatieverplichting na 12 jaar in beginsel definitief eindigt. Volgens de wetgever houdt de verantwoordelijkheid die men door het huwelijk op zich heeft genomen weliswaar een verplichting in om bij te dragen in het levensonderhoud van de andere partij, maar deze rechtvaardigt niet dat deze verplichting na beëindiging van de huwelijksband ongelimiteerd blijft bestaan. De termijn van 12 jaar stelt de alimentatiegerechtigde in staat zich erop voor te bereiden in eigen levensonderhoud te voorzien. Ingeval wordt verzocht om verlenging, dient de alimentatiegerechtigde aan te tonen dat sprake is van een uitzonderlijke situatie. Daarbij kan volgens de parlementaire geschiedenis en de Hoge Raad in zijn beschikking van 19 december 2008, LJN BF3928, naast de financiële situatie waarin de alimentatiegerechtigde verkeert, onder meer worden gedacht aan de volgende factoren, die in onderlinge samenhang moeten worden bezien:

- in hoeverre de alimentatiegerechtigde in twaalf jaar tijd alles gedaan heeft wat redelijkerwijs verwacht mag worden om tot financiële zelfstandigheid te geraken, diens leeftijd, gezondheid, arbeidsverleden en achtergrond in aanmerking genomen;

- de mate waarin de behoefte van de alimentatiegerechtigde aan voortduring van een uitkering tot levensonderhoud nog verband houdt met het huwelijk;

- de verwachting van partijen toen zij huwden;

- de in het huwelijk aangehouden rolverdeling;

- de duur van het huwelijk;

- de zorg voor de kinderen en de mogelijkheden die de zorg liet, het aantal en de leeftijd van de kinderen mede in aanmerking genomen, om zich een bestaan op te bouwen dat onafhankelijkheid van de gewezen echtgenoot zou verschaffen;

- een ontbreken van oorzakelijk verband tussen huwelijk en behoeftigheid;

- de hoogte van de alimentatie en daarmee de grootte van de terugval na beëindiging;

- het bestaan van een oudedagsvoorziening;

- de financiële omstandigheden van de alimentatieplichtige.

Omstandigheden aan de kant van de alimentatieplichtige zijn dat hij/zij er van uit mocht gaan dat de alimentatieverplichting na twaalf jaar zou eindigen en dat hij/zij er op mocht vertrouwen dat de alimentatiegerechtigde er alles aan zal doen om na twaalf jaar volledig in zijn/haar eigen levensonderhoud te voorzien.

5.5

Tussen partijen is niet in geschil dat beëindiging van de tussen partijen overeengekomen onderhoudsbijdrage leidt tot een ingrijpende terugval in het inkomen van de vrouw. Het hof zal daar in dit geval dan ook van uitgaan.

5.6

Nu de beëindiging van de onderhoudsverplichting ingrijpend is, dient het hof te bezien of de vrouw bijzondere omstandigheden stelt en aantoont, waardoor ongewijzigde handhaving van de termijn van 12 jaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd.

5.7

De vrouw heeft de volgende omstandigheden aangevoerd. Het huwelijk met de man heeft 19 jaar geduurd. De vrouw is thans 56 jaar en om die reden op de arbeidsmarkt moeilijk te bemiddelen. De vrouw is sinds 2011 arbeidsongeschikt, hetgeen volgens haar betekent dat het onaannemelijk is dat zij in de toekomst nog betaald werk zal krijgen. De vrouw is in 1993 met haar werkzaamheden bij het GAK (Gemeenschappelijk Administratiekantoor) gestopt, omdat haar gezondheid het niet toeliet dat zij daar bleef werken. Volgens de vrouw hadden partijen hier gezamenlijk voor gekozen. De vrouw werkte toen in verband met haar gezondheidssituatie nog maar 3 dagen per week. Na het vertrek bij het GAK is de vrouw dichter bij huis, in [plaats], gaan solliciteren en heeft vanaf dat moment tot 2009 via uitzendbureaus diverse verschillende werkzaamheden verricht. Uit de door haar overgelegde stukken blijkt volgens de vrouw dat zij, sinds dat zij haar werkzaamheden bij het GAK heeft beëindigd, alles in het werk heeft gesteld en in voldoende mate actie heeft ondernomen om in de kosten van haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Het was voor haar echter, gelet op haar gezondheidssituatie en opleidingsniveau, niet mogelijk om na de echtscheiding een zelfstandig bestaan op te bouwen en haar behoefte aan alimentatie verlaagd te krijgen, aldus de vrouw.

5.8

Het hof acht de door de vrouw aangevoerde omstandigheden niet van dien aard, dat ongewijzigde handhaving van de termijn van twaalf jaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd. Het hof overweegt hiertoe het volgende.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende naar voren gekomen.

Uit het huwelijk van partijen zijn geen kinderen geboren. Er was geen sprake van een traditioneel huwelijk. De rolverdeling in het huwelijk heeft geen gevolgen gehad voor de verdiencapaciteit van de vrouw. Zowel de man als de vrouw heeft tijdens hun huwelijk fulltime, althans een substantieel aantal uren per week gewerkt. De vrouw heeft 21 jaar bij het GAK gewerkt. Eerst fulltime, daarna 32 uur per week en ten tijde van haar ontslag 24 uur per week. De vrouw heeft in 1993 zelf ontslag genomen bij het GAK. Partijen verschillen van mening over de reden van het ontslag (wel of geen gezondheidsklachten van de vrouw) en over de vraag of het ontslag een gezamenlijke keuze van partijen was. Wat hier verder ook van zij, het hof constateert dat de vrouw na haar ontslag bij verschillende andere werkgevers, voornamelijk via uitzendbureaus, nog langdurig een substantieel aantal uren, zelfs tot 34 uur, per week heeft gewerkt. In 2008 werkte zij nog 32 uur per week bij [bedrijf]. Haar gezondheid vormde daarvoor toen kennelijk geen belemmering. Deze verschillende banen hebben echter niet geleid tot een structureel en vast inkomen;

de vrouw werd telkens geen vaste aanstelling geboden. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij zich voldoende heeft ingespannen om tot financiële zelfstandigheid, middels vast werk en een vast inkomen, te geraken. Bewijzen van sollicitaties of van andere inspanningen daartoe zijn door haar niet overgelegd terwijl ook op andere wijze daarvan onvoldoende is gebleken. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de samenwoning tussen partijen feitelijk al drie jaar voor de ontbinding van het huwelijk, in 1997, was verbroken en de vrouw reeds toen kon weten dat zij op termijn weer in haar eigen levensonderhoud zou moeten voorzien. Zelfs indien, zoals zij zelf stelt, vanaf 2009 haar gezondheidsklachten (longproblemen) zodanig werden dat zij daarop uiteindelijk in 2011 voor 80 tot 100% is afgekeurd, heeft zij nog ruim 10 jaar de tijd gehad om te trachten weer in haar eigen levensonderhoud te voorzien.

Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat de vrouw, behalve een cursus telefonie marketeer (1996) en een opfriscursus Engels (2006), niets substantieels heeft gedaan aan bijscholing, althans hiervan is niet gebleken. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof het aanbod van de vrouw tot bewijs van haar stellingen dat zij bij haar werkgevers steeds gedwongen afscheid heeft moeten nemen, dat zij gedurende haar huwelijk en daarna gezondheidsklachten had en dat haar keuze om ontslag te nemen bij het GAK (in 1994) het gevolg was van haar gezondheidsklachten en in goed overleg met de man gemaakt, passeren, nu het hof die stellingen niet relevant acht voor zijn oordeel over de verzochte verlenging van de alimentatietermijn van 12 jaar.

Alles overwegende, is het hof - met de rechtbank - van oordeel dat de vrouw eigenlijk vanaf 1997, maar in ieder geval ook vanaf de echtscheiding in 2000 niet alles heeft gedaan wat, gelet op de eindigheid van de partneralimentatie , redelijkerwijs van haar verwacht mocht worden om tot financiële zelfstandigheid te geraken.

5.9

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de behoefte van de vrouw aan voortduring van een uitkering tot levensonderhoud geen verband (meer) houdt met het huwelijk, maar het gevolg is van het feit dat zij onvoldoende heeft geïnvesteerd in haar toekomst. Dat de vrouw als gevolg van haar arbeidsongeschiktheid inmiddels ook niet meer in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, doet aan voornoemde conclusie niet af. Het hof heeft hierbij tevens de door de man aangevoerde omstandigheden in aanmerking genomen, te weten dat hij samen met zijn huidige echtgenote een zoon heeft gekregen voor wie hij onderhoudsplichtig is, dat hij een periode van (meer dan) 12 jaar een bijdrage heeft geleverd in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, dat hij er van uit mocht gaan dat de alimentatieverplichting na twaalf jaar zou eindigen en dat hij er op mocht vertrouwen dat de vrouw er alles aan zou doen om na twaalf jaar volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien.

De proceskosten

5.10

De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten van het gedingin hoger beroep. In zaken waarin partijen in een familierelatie tot elkaar staan is het echter gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten zal dragen. Het hof ziet in het door de man gestelde geen aanleiding af te wijken van dit uitgangspunt en zal derhalve de kosten van het geding in hoger beroep compenseren.

6 De slotsom

6.1

Gelet op het hiervoor overwogene, zal het hof beslissen als na te melden.

7 De beslissing

Het gerechtshof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 21 augustus 2013;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, mr. A.R. van der Winkel en mr. G. Jonkman, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 oktober 2014 in bijzijn van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature