Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Rioolheffing. Aanslagen vernietigd wegens schending van het vertrouwensbeginsel.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer: 13/00913

uitspraakdatum: 16 september 2014

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Zutphen (hierna: de heffingsambtenaar)

en het incidentele hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 juli 2013, nummers AWB 13/793, AWB 13/794, AWB 13/795 en AWB 13/796, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor de hierna vermelde in [L] gelegen eigendommen/percelen, de navolgende aanslagen opgelegd:

voor het jaar 2009, met dagtekening 31 december 2011, aanslagen rioolrecht voor de eigendommen [a-straat] 3 en [a-straat] 5, ten bedrage van € 75,94 voor elke eigendom;

voor het jaar 2010, met dagtekening 31 december 2011, aanslagen rioolheffing (eigenarendeel) voor de percelen [a-straat] 3 en [a-straat] 5 ten bedrage van € 81,20 voor elk perceel;

voor het jaar 2011, met dagtekening 31 december 2011, aanslagen rioolheffing (eigenarendeel) voor het perceel [a-straat] 3 en [a-straat] 5 ten bedrage van € 86,90 voor elk perceel;

voor het jaar 2012, met dagtekening 29 februari 2012, aanslagen rioolheffing (eigenarendeel) voor de percelen [a-straat] 3 en [a-straat] 5 ten bedrage van € 93,10 voor elk perceel.

1.2

Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar de eerder vastgestelde aanslagen voor de jaren 2009 tot en met 2012 voor het eigendom/perceel [a-straat] 3 vernietigd, en de aanslagen voor het eigendom/perceel [a-straat] 5 voor de betreffende jaren gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken, in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 16 juli 2013 het beroep voor het jaar 2009 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar en de aanslag rioolrecht voor het eigendom [a-straat] 5 voor het jaar 2009 vernietigd, en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.

1.4

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank van 16 juli 2013 hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft, hoewel daartoe door de griffier van het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, het incidentele hoger beroep van belanghebbende niet beantwoord.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] namens de heffingsambtenaar, alsmede belanghebbende.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is eigenaar van – onder meer – de panden gelegen aan de [b-straat] 93 en de [a-straat] 1-9 beide te [L]. [b-straat] 93 is een winkel met bovenwoning en twee inpandige garages, berging met daar bovenliggende woonruimten met ingang aan de [a-straat] (huisnummers 1 tot en met 9). Achter in de winkel bevindt zich een toilet met douchegelegenheid. Een deur in de [a-straat] geeft toegang tot de boven de berging en de inpandige garages gelegen verdiepingen. Op de eerste- en tweede verdieping bevinden zich woonunits ([a-straat] 1 tot en met 9).

2.2

In het kader van een beroep van belanghebbende tegen WOZ-beschikkingen voor de jaren 2001 tot en met 2003, heeft de heffingsambtenaar belanghebbende bij brief van 11 december 2003, als volgt geïnformeerd:

“In uw beroep tegen de WOZ-beschikking hebt u tevens aangegeven het niet eens te zijn met de twee aanslagen rioolrecht eigenaar, die betrekking hebben op de panden [a-straat] 5 en [b-straat] 93.

(…)

De aan u nadrukkelijk gestelde vraag of de bewoners van het pand [a-straat] 5 gebruik maken van de in het pand [b-straat] 93 (voorheen [a-straat] 1) getroffen voorzieningen is door u bevestigend beantwoord. Dit is voor ons aanleiding geweest om het Hof tijdens de zitting kenbaar te maken dat u uitsluitend voor het pand [b-straat] 93 in het rioolrecht zult worden betrokken.”

2.3

Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat aan [a-straat] 1-9 en [b-straat] 93 twee afzonderlijke kadastrale nummers zijn toegekend.

2.4

Voor het eigendom/perceel [b-straat] 93 zijn aan belanghebbende voor de jaren 2009 tot en met 2012 eveneens aanslagen rioolrecht/rioolheffing eigenaren opgelegd.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de heffingsambtenaar aan belanghebbende de aanslagen rioolrecht/rioolheffing voor het eigendom/perceel [a-straat] 5 terecht heeft opgelegd.

3.2

De heffingsambtenaar neemt het standpunt in dat de panden [b-straat] 93 en [a-straat] 5 afzonderlijke eigendommen/percelen zijn in de zin van de van toepassing zijnde gemeentelijke verordeningen en dientengevolge afzonderlijk bij wege van aanslag in de heffing over de in geschil zijnde jaren dienen te worden betrokken. Tevens is de heffingsambtenaar van mening dat de betreffende aanslagen tijdig, dat wil zeggen binnen de daarvoor geldende wettelijke termijnen, zijn opgelegd, en dat bij belanghebbende geen in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat deze aanslagen niet zouden worden opgelegd.

3.3

Belanghebbende stelt daarentegen dat de panden [b-straat] 93 en [a-straat] 5 als één eigendom/perceel in de zin van de van toepassing zijnde gemeentelijke verordeningen zijn aan te merken, zodat voor beide panden gezamenlijk slechts één aanslag rioolrecht/rioolheffing kan worden opgelegd. Daarnaast wijst belanghebbende – onder meer – op de inhoud van de brief van de heffingsambtenaar van 11 december 2003 op grond waarvan hij er op mocht vertrouwen – aldus belanghebbende – dat aan hem ter zake van de panden [a-straat] 5 en [b-straat] 93 voor ieder jaar, tezamen slechts één aanslag rioolrecht/rioolheffing, namelijk voor [b-straat] 93, zou worden opgelegd.

3.4

De heffingsambtenaar concludeert in zijn hogerberoepschrift tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens voor zover het de jaren 2010 tot en met 2012 betreft, en tot bevestiging van de uitspraak van de heffingsambtenaar voor het jaar 2009.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor de jaren 2010 tot en met 2012, alsmede vernietiging van de uitspraken op bezwaar en de aanslagen rioolheffing voor het pand [a-straat] 5 voor die jaren en tot bevestiging van de uitspraak van Rechtbank voor het overige.

4 Beoordeling van het geschil

Heffing voor verschillende eigendommen/percelen

4.1

Bij raadsbesluit van 1 december 2008 is vastgesteld de “Verordening rioolrechten 2009” van de gemeente Zutphen (hierna: de Verordening 2009). Deze luidt, voor zover hier van belang:

“Artikel 1 Begripsomschrijvingen.

Voor de toepassing van deze verordening wordt:

(…)

c. onder eigendom verstaan een roerende of onroerende zaak.

(…)”

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht.

1. Onder de naam rioolrechten worden geheven:

a. een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, en

b. (…).”

Artikel 3 Zelfstandige gedeelten.

Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt het recht geheven terzake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing.

1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt geheven per eigendom.

(…)

Artikel 6 Belastingjaar.

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

(…)

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang.

1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a., is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar.

4.2

Bij raadsbesluit van 14 december 2009 is vastgesteld de “Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2010” van de gemeente Zutphen (hierna: de Verordening 2010). Evenzo zijn bij raadsbesluiten van 6 december 2010 en van 21 november 2011 vastgesteld de “Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2011” en de “Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2012” van de gemeente Zutphen (hierna: de Verordening 2011 respectievelijk de Verordening 2012). Deze verordeningen luiden voor de jaren 2010, 2011 en 2012, voor zover hier van belang – met dien verstande dat artikel 10 voor het jaar 2012 is genummerd “artikel 1 1 ”– :

“Artikel 1 Begripsomschrijvingen.

Deze verordening verstaat onder:

a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

b. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

(…)

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht.

1. De belasting wordt geheven:

a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; en

b. (…).

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten.

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing.

1. Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

(…)

Artikel 7 Belastingjaar.

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

(…)

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang.

1. Het eigenarendeel is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar.

(…)”

4.3

Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de panden [b-straat] 93 enerzijds en [a-straat] 1 tot en met 9 anderzijds elk een eigen kadastraal nummer hebben. De heffingsambtenaar heeft dat bevestigd. Tevens verklaarde belanghebbende dat de hoofdaansluiting op de gemeentelijke riolering zich in het pand [b-straat] 93 bevindt, doch dat zich in het deel [a-straat], en dus ook in [a-straat] 5, wel een toilet/douche gelegenheid bevindt, waarvan het afvalwater (uiteindelijk) via de aansluiting in [b-straat] 93 op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

4.4

Gelet op deze omstandigheden in samenhang met het vermelde onder 2.1 van de vaststaande feiten is het Hof van oordeel dat [a-straat] 5 een zelfstandig eigendom is in de zin van de Verordening 2009 en tevens een zelfstandig perceel in de zin van de Verordening 2010, de Verordening 2011 en de Verordening 2012, dat – minst genomen – indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Op grond van de Verordening over de jaren 2009-2012 kunnen derhalve voor beide eigendommen/percelen afzonderlijke aanslagen worden opgelegd.

Tijdigheid aanslag voor het jaar 2009 en vertrouwensbeginsel

4.5

Vaststaat dat de aanslag rioolrecht voor [a-straat] 5 voor het jaar 2009 is gedagtekend op 31 december 2011. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard de op 31 december 2011 gedagtekende aanslagen op dezelfde dag, 31 december 2011, te hebben ontvangen. De belastingschuld ontstaat blijkens artikel 9 van de Verordening 2009 bij het begin van het kalenderjaar. De aanslag is derhalve opgelegd binnen de wettelijke termijn van drie jaar van artikel 231 van de Gemeentewet in samenhang gelezen met artikel 11 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dat de heffingsambtenaar de aanslag mogelijk eerder had kunnen vaststellen maakt niet dat de aanslag niet-tijdig is vastgesteld (vgl Hoge Raad 24 juni 2011, nr. 10/01763, ECLI:NL:HR:2011:BP8929, BNB 2011/237). Anders dan de Rechtbank, is het Hof van oordeel dat belanghebbende uitsluitend op grond van het verloop van de tijd die verstreken is tussen de vaststelling van de Verordening 2009, op 1 december 2008, en de dagtekening van de aanslag, op 31 december 2011, niet het in rechte te beschermen vertrouwen heeft mogen ontlenen, dat met betrekking tot [a-straat] 5 over 2009 geen aanslag (meer) zou worden opgelegd.

Vertrouwensbeginsel – toezegging heffingsambtenaar

4.6

Naar het oordeel van het Hof wordt in de onder 2.2 van de vastgestelde feiten opgenomen passage uit de brief van de heffingsambtenaar van 11 december 2003, aan belanghebbende op grond van de door hem aldaar vermelde feiten en omstandigheden, door de heffingsambtenaar de uitdrukkelijke toezegging gedaan dat belanghebbende ten aanzien van het pand [a-straat] 5 niet in de heffing van rioolrecht zal worden betrokken. De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof verklaard dat deze toezegging plaats vond in het kader van de tussen partijen bestaande onduidelijkheid met betrekking tot de invulling van het begrip “indirect aangesloten” in de Verordening 2003, waarvan de tekst op dit onderdeel gelijkluidend was aan de tekst van de Verordeningen 2009 tot en met 2012. Op grond van door belanghebbende ter zitting gegeven toelichting acht het Hof aannemelijk dat de feitelijke omstandigheden met betrekking tot het gebruik van het pand [a-straat] 5 voor de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012 niet afwijken van de situatie zoals eertijds in 2003 door belanghebbende is aangegeven, zodat belanghebbende er naar het oordeel van het Hof in beginsel op mocht vertrouwen dat de heffingsambtenaar hem voor de jaren 2009-2012 alleen voor het eigendom/perceel [b-straat] 93 een aanslag rioolheffing/rioolbelasting wegens genot krachtens eigendom zou opleggen.

4.7

Een gewijzigd inzicht bij de heffingsambtenaar met betrekking tot de invulling van het begrip “indirect aangesloten”, kan voor hem een gerechtvaardigde aanleiding zijn een eerder gedane toezegging te beëindigen. Indien echter de heffingsambtenaar bij een belastingplichtige een in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt, zal dit vertrouwen in ieder geval moeten worden gehonoreerd tot het tijdstip waarop de heffingsambtenaar de belastingplichtige kenbaar heeft gemaakt dat hij zijn standpunt heeft gewijzigd (vlg. HR 28 februari 2003, nr. 37 122, ECLI:NL:HR:2003:AE6422, BNB 2004/59). Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar verklaard dat de bedoelde toezegging niet bij afzonderlijke brief of anderszins uitdrukkelijk is ingetrokken, doch dat de toezending van de aanslagen voor beide eigendommen/percelen op 31 december 2011 als een zodanige opzegging dient te worden aangemerkt.

Jaar 2009

4.8

De behandeling ter zitting, met name hetgeen is overwogen in het slot van onderdeel 4.7 hiervoor, heeft de heffingsambtenaar aanleiding gegeven zijn hoger beroep voor het jaar 2009 uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk in te trekken. Alsdan ontvalt de grond aan het incidenteel hoger beroep van belanghebbende met betrekking tot het jaar 2009. Nu belanghebbende in zoverre geen belang meer heeft bij een uitspraak op het incidenteel hoger beroep voor het jaar 2009, dient dit niet-ontvankelijk te worden verklaard (vgl. HR 10 augustus 2012, nr. 11/03216, ECLI:NL:HR:2012:BX4045, BNB 2012/273).

Jaren 2010 en 2011

4.9

In dat verband heeft de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof verklaard met betrekking tot de aanslagen voor de jaren 2010 en 2011 te kunnen instemmen met het beroep van belanghebbende op het bij hem in rechte te honoreren vertrouwen dat met betrekking tot het pand [a-straat] 5 geen aanslag rioolheffing (eigenarendeel) zou worden opgelegd, en toegezegd de aanslagen voor deze jaren te vernietigen. Alsdan ontvalt ook voor de jaren 2010 en 2011 de grond aan het incidenteel hoger beroep van belanghebbende, en nu belanghebbende in zoverre geen belang meer heeft bij een uitspraak op het incidenteel hoger beroep, dient zijn incidenteel hoger beroep blijkens de onder 4.8 vermelde jurisprudentie niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.10

In het belang van een efficiënte afdoening van de onderhavige procedure gaat het Hof echter niet over tot een niet-ontvankelijkverklaring, maar tot een gegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep voor de jaren 2010 en 2011 en tot vernietiging van de aanslagen voor deze jaren. Een andere benadering zou immers meebrengen dat indien de heffingsambtenaar nadien zijn toezegging niet gestand zou doen, belanghebbende voor afdwinging van de toezegging zich wederom tot de (burgerlijke) rechter dient te wenden.

Jaar 2012

4.11

Ten aanzien van het incidenteel hoger beroep van belanghebbende voor het jaar 2012 overweegt het Hof als volgt. De heffingsambtenaar heeft verklaard dat de toezegging is opgezegd door middel van het toezenden van de op 31 december 2011 gedagtekende aanslagen voor het pand [a-straat] 5. Op grond van de door de heffingsambtenaar ter zitting gegeven toelichting acht het Hof het aannemelijk dat dit berustte op een gewijzigde standpuntbepaling ter zake van het begrip “indirecte aansluiting”. Zoals vermeld dient de opzegging van een eerder gedane toezegging kenbaar te zijn voor degene(n) die daaraan een rechtens te honoreren vertrouwen kunnen ontlenen en geldt deze uitsluitend voor de toekomst. Het op enig moment, in afwijking van een eerdere uitdrukkelijke toezegging, toezenden van aanslagen voor het pand [a-straat] 5, kon weliswaar duiden op een impliciete nieuwe standpuntbepaling door de heffingsambtenaar, doch het Hof acht aannemelijk dat dit belanghebbende – zoals hij heeft verklaard – ten tijde van de ontvangst van die aanslagen op 31 december 2011 in het geheel niet duidelijk was. Gelet op het ontbreken van iedere verdere toelichting van de zijde van de heffingsambtenaar, heeft belanghebbende ten tijde van de ontvangst van die aanslagen evenmin redelijkerwijs behoeven te begrijpen dat zulks aan de orde was. Evenzeer zou de toezending van de aanslagen voor het pand [a-straat] 5 immers kunnen berusten op een foutieve administratieve afhandeling van de aanslagen door de heffingsambtenaar.

De aanslag voor het jaar 2012 is weliswaar gedagtekend op 29 februari 2012, doch blijkens artikel 3 van de Verordening 2012, wordt de belasting geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar, in dit geval 1 januari 2012, “… het genot heeft krachtens eigendom (…) van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, (…)”. De belastingplicht voor het jaar 2012 ontstaat dus reeds op 1 januari 2012. Blijkens artikel 11, eerste lid, van de Verordening 2012 ontstaat de belastingschuld voor het eigenarendeel eveneens op 1 januari 2012. Onder deze omstandigheden kan, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, aan belanghebbende de opzegging op 31 december 2011 voor het jaar 2012 niet worden tegengeworpen. Het incidenteel hoger beroep slaagt in zoverre.

Slotsom Op grond van het vorenstaande is het incidenteel hoger beroep voor het jaar 2009 niet-ontvankelijk en voor de jaren 2010 tot en met 2012 gegrond.

5 Proceskosten

In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht .

6 Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank behoudens voor zover deze betrekking heeft op het jaar 2009,

– vernietigt de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2010 tot en met 2012,

– vernietigt de aanslagen rioolheffing voor de jaren 2010 tot en met 2012,

– bepaalt dat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 478.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is op 16 september 2014 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (M.G.J.M. van Kempen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 september 2014

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature