Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Overeenkomst tot verhuur van nagenoeg complete horeca voorzieningen op een recreatiepark door de kantonrechter ontbonden wegens wanprestatie (niet betalen huur en energiekosten). Tevens is de ontruiming gelast. Het hof is van oordeel dat de ontbinding/ontruiming niet werd gerechtvaardigd door tekortkomingen aan de zijde van huurster, nu zij zich terecht op opschorting beriep en de energiekosten bovendien onvoldoende duidelijk zijn gespecificeerd. Verhuurder o.a. veroordeeld tot betaling voorschot (€ 50.000,--) op de schade die huurster ten gevolge van de ontruiming heeft geleden.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.029.822/01

(zaaknummer rechtbank Assen 215783 CV EXPL 07-4362)

arrest van de eerste kamer van 18 maart 2014

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],

appellant,

in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,

hierna: [appellant],

advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden,

tegen

[geïntimeerde],

gevestigd te [woonplaats],

geïntimeerde,

in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,

hierna: [geïntimeerde],

advocaat: mr. F. Kolkman, kantoorhoudend te Almelo.

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 juli 2012 hier over.

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1

Ingevolge het tussearrest van 24 juli 2012 heeft op 29 januari 2013 een comparitie van partijen plaats gevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.

1.2

[appellant] heeft een akte na comparitie genomen (met producties).

1.3

[geïntimeerde] heeft een akte uitlating genomen.

1.4

Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2 De verdere beoordeling

2.1

Tijdens de comparitie van partijen d.d. 29 januari 2013 zijn partijen het erover eens geworden dat de door [appellant] over de jaren 2005 tot en met 2008 te betalen energiekosten moeten worden vastgesteld op totaal € 52.500,--. [geïntimeerde] heeft haar vordering ad € 36.743,20 ter zake van beweerdelijk nog niet betaalde omzetafhankelijke huur ingetrokken. Voorts is afgesproken dat [appellant] zich bij akte nader zal uitlaten over de in haar opdracht verrichte onderhoudswerken aan het gehuurde, waarvoor zij betaling claimt.

2.2

[geïntimeerde] maakt bezwaar tegen de inhoud van de vervolgens door [appellant] genomen akte, nu daarin niet alleen het standpunt van [appellant] omtrent het in eigen beheer verrichte onderhoud nader is uiteengezet, maar ook in meer algemene zin nader op de nog resterende geschilpunten is ingegaan. Het hof passeert dit bezwaar. Hetgeen in het laatste tussenarrest is overwogen en ter comparitie is besproken en (tussen partijen) overeengekomen, gaf immers alle aanleiding de hele zaak nog eens even tegen het licht te houden. Nu [geïntimeerde], ondanks haar bezwaar, ook op onderdelen inhoudelijk op de akte van [appellant] heeft gereageerd, en daarmee ook harerzijds het nog resterende geschil nader heeft belicht, wordt [geïntimeerde] door deze beslissing van het hof niet in een nadelige positie gemanoeuvreerd. Een uitzondering dient te worden gemaakt voor een aantal nieuwe weren met betrekking tot de hoogte van de betalingsachterstand, zoals die door de beide accountants van partijen is berekend (meergenoemde productie 39 bij akte d.d. 7 januari 2009 van [geïntimeerde], zie het tussenarrest van dit hof van 24 juli 2012) [appellant] voert aan dat bij die berekeningen ten onrechte is uitgegaan van een allongekorting over 2005 van € 3.570,-- incl. BTW. Dat zou € 4.500,-- ex BTW hebben moeten zijn. Ook zou ten onrechte geen rekening zijn gehouden met teveel betaalde voorschotten over de jaren 2007 en 2008 (totaal € 6.842,58). Tenslotte zou nog rekening moeten worden gehouden met een betaling (voorschot huur vierde kwartaal 2008) van € 16.196,32, gedaan in februari 2009 en met hetgeen [appellant] naar aanleiding van het vonnis waarvan beroep aan [geïntimeerde] heeft betaald, te weten € 27.228,84. Voor wat betreft de laatste twee betalingen heeft te gelden dat deze geen rol spelen in de onderhavige procedure, nu [geïntimeerde] haar vordering bij dagvaarding in eerste aanleg heeft gebaseerd op de toen beweerdelijk bestaande betalingsachterstand en haar vordering nadien niet heeft vermeerderd. Een expliciete vordering tot terugbetaling van hetgeen op basis van het vonnis in eerste aanleg is voldaan ligt overigens niet voor. Eventueel nadien nog ontstane vorderingen en gedane betalingen zullen natuurlijk nog wel tussen partijen moeten worden verrekend. Voor wat betreft de twee andere nieuwe weren heeft te gelden dat het hier gaat om nieuwe grieven, die in dit stadium van de procedure niet meer kunnen worden opgeworpen, anders dan met uitdrukkelijke instemming van [geïntimeerde], welke niet is gegeven.

Het hof tekent bij dit alles nog aan dat de kantonrechter desondanks in plaats van het bij inleidende dagvaarding gevorderde bedrag van € 82.826,37 aan huurachterstand een bedrag groot € 131.935,06 heeft toegewezen. In dit laatste bedrag zijn ook energiekosten verdisconteerd, alhoewel [geïntimeerde] haar vordering in eerste aanleg nimmer heeft vermeerderd met een bedrag ter zake van energiekosten. Het hof stelt vast dat partijen ten aanzien van die energiekosten ter comparitie d.d. 29 januari 2013 weliswaar een bedrag hebben vastgesteld, doch dat een daarop gebaseerde vordering van [geïntimeerde] ook in hoger beroep niet voorligt.

2.3

Het hof stelt vast dat [appellant] bij memorie van grieven haar eis heeft vermeerderd door een voorschot te vragen van € 100.000,-- op de zijdens haar beweerdelijk geleden schade ten gevolge van de onterechte ontbinding van de huurovereenkomst en de onrechtmatige ontruiming van het gehuurde. Nu tegen die vermeerdering van eis van de zijde van [geïntimeerde] geen bezwaar is aangetekend en het hof ook ambtshalve geen gronden aanwezig acht om die vermeerdering van eis niet toelaatbaar te achten, zal het hof op die vermeerderde eis recht doen.

2.4

Het hof heeft onder 23 van zijn arrest van 24 juli 2012 geconcludeerd dat de gronden die de kantonrechter aan zijn beslissing in conventie ten grondslag heeft gelegd, het oordeel dat er sprake is van zodanige tekortkomingen aan de zijde van [appellant] dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde daardoor gerechtvaardigd werden, allerminst kan dragen. Vervolgens heeft het hof overwogen dat de op het beroepen vonnis gebaseerde ontbinding en ontruiming als onrechtmatig moeten worden aangemerkt tenzij in hoger beroep alsnog zou komen vast te staan dat [appellant] in haar verplichtingen toch zodanig was tekort geschoten dat de ontbinding en ontruiming wel waren gerechtvaardigd, hetgeen impliceert dat het beroep/verweer van [appellant] op opschorting van haar verplichtingen zou moeten worden gepasseerd.

2.5

Ter comparitie, noch op basis van de nadien gewisselde akten zijn nadere feiten of omstandigheden gebleken welke de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde nader rechtvaardigen. Hetgeen [geïntimeerde] op dat punt bij haar laatste akte nog aan stellingen en (weer andere) cijfers heeft opgevoerd is grotendeels een herhaling van zetten en gaat volstrekt voorbij aan hetgeen het hof in zijn tussenarrest ten aanzien van de weren van [appellant] ter zake heeft overwogen en beslist. Juist in het licht van die overwegingen is het in algemene bewoordingen bij memorie van antwoord door [geïntimeerde] gedane bewijsaanbod tot het horen van de heer [getuige] te weinig specifiek, zodat het hof daaraan voorbij gaat.

Het hof komt derhalve tot de conclusie dat onvoldoende is gebleken dat [appellant] ten tijde van de dagvaarding in eerste aanleg zodanig was tekort geschoten in de nakoming van de uit de tussen partijen gesloten overeenkomst voor haar voortvloeiende verplichtingen, dat daardoor de ontbinding van die overeenkomst en de ontruiming van het gehuurde werd gerechtvaardigd.

2.6

Het hiervoor overwogene impliceert dat de grieven 1, 2, 3, 5 en 7 (deels) doel treffen en dat [appellant] geen belang meer heeft bij verdere behandeling van haar grieven 4 en 6

3 Met betrekking tot het in eigen beheer door [appellant] verrichte onderhoud.

3.1

Ter gelegenheid van de comparitie van partijen is afgesproken dat [appellant] zich bij nadere akte zal uitlaten over de in haar opdracht verrichte onderhoudswerkzaamheden, als blijkend uit de bijlage bij het accountantsrapport welke bij akte van 7 januari 2009 in het geding is gebracht.

3.2

Bij haar akte van 26 februari 2013 heeft [appellant] per jaar uitgesplitst welke onderhoudswerkzaamheden zij heeft verricht en aangegeven waarom zij meent dat [geïntimeerde] gehouden is deze werkzaamheden te betalen. In reactie op het door [geïntimeerde] telkens gevoerde verweer dat [appellant] heeft nagelaten [geïntimeerde] op de hoogte te stellen van de beweerdelijke gebreken en daarvan herstel te verlangen, zodat zij ter zake niet in verzuim is geraakt (7: 206 lid 3 BW), verwijst [appellant] in haar akte d.d. 26 februari 2013 expliciet naar haar producties 5, 7, 19, 30, 31, 32, 34, 35, 37, 39, 90, 99 en 100.

Het hof stelt vast dat lang niet alle hiervoor opgesomde producties een duidelijke ingebrekestelling behelzen. Zo is productie 31 een e-mailbericht van [geïntimeerde] inhoudende een (gemotiveerde) weigering om het terras voor een bepaalde datum te repareren. Andere producties bevatten een termijn die niet als redelijk kan worden aangemerkt (productie 37: vanavond voor 20 uur dient het pad naar de “blokhut van rijplaten te zijn voorzien”). Bij weer andere posten maakt [appellant] er een zoekplaatje van. Productie 109, is op zich een correcte ingebrekestelling betreffende de defecte vaatwasmachine, doch in haar akte van 26 februari 2013 onder 19 wordt het daarmee gemoeide bedrag van € 2.744,- afhankelijk gemaakt van de vraag of het hof het accountantsrapport van december 2008 (hiervoor aangehaald) volgt. In dat rapport staat de vervanging van de vaatwasser in oktober 2008 overigens voor een bedrag van € 2.750,09 in het overzicht vermeld.

3.3

Het hof moet vaststellen dat [appellant], die andermaal in de gelegenheid is gesteld om haar vordering op dit punt op een inzichtelijke wijze aan het hof te presenteren, daarin niet is geslaagd. Het hof moet evenwel tevens vast stellen dat het wel aannemelijk is dat er enige onderhoudsgebreken zijn (zoals de hier aangehaalde vaatwasmachine) waarvoor deugdelijk in gebreke is gesteld en die door [appellant] voor haar rekening zijn genomen terwijl die gebreken contractueel voor rekening van [geïntimeerde] kwamen. Het hof zal daarom het bedrag dat daarmee gemoeid is schattenderwijs vaststellen op € 10.000,--, welk bedrag op de huurachterstand in mindering mag worden gebracht.

3.4

Slechts in zoverre treffen de grieven 8 tot en met 14 en 39 doel.

4 Met betrekking tot de huurkorting.

4.1

De vordering (huurkorting vanaf 1 juni 2005) is gebaseerd op de stelling van [appellant] dat het gehuurde sedert de herfst van 2005 tot het moment van dagvaarding door verbouwingsactiviteiten moeilijk bereikbaar is geweest en dat er sprake was van achterstallig onderhoud, zodat [appellant] in haar huurgenot is geschaad. Voor zover de gevorderde huurkorting niet haar grondslag vindt in achterstallig onderhoud, is deze verdisconteerd in het hiervoor onder 3.3 toegewezen bedrag, zodat enkel de overlast door de onderhoudswerkzaamheden (welke naar tussen partijen vaststaat in september 2005 zijn begonnen) resteert.

4.2

[geïntimeerde] verweert zich door te stellen dat de door haar aan het recreatiepark verrichte (onderhouds) werkzaamheden niet zijn aan te merken als een gebrek in de zin van artikel 7:207 juncto 7:204 BW, zodat er geen enkele aanleiding bestaat om huurvermindering toe te wijzen. Bovendien betwist zij dat [appellant] in haar huurgenot is aangetast doordat zij minder inkomsten heeft gegenereerd.

4.3

[appellant] heeft haar vordering in eerste aanleg nader onderbouwd door het deponeren en overleggen van foto's en heeft zich subsidiair beroepen op artikel 7:220 BW .

4.4

De kantonrechter heeft de vordering afgewezen onder meer omdat [appellant] naar zijn oordeel "niet ten minste aannemelijk heeft gemaakt dat en hoe de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden haar huurgenot zodanig hebben verminderd dat daardoor een huurprijsvermindering zou moeten worden vastgesteld." Hiertegen richt zich grief 35.

4.5

Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] voldoende onderbouwd gesteld dat zij zodanige overlast van de onderhoudswerkzaamheden heeft ondervonden, dat haar een huurkorting toekomt. Omdat de exacte omvang van die overlast zich moeilijk laat vaststellen, zal het hof de huurkorting ex aequo et bono vaststellen op € 10.000,--.

4.6

Hetgeen hiervoor onder 3.1 tot en met 4.5 is overwogen brengt mede dat de grieven 27 t/m 35 deels doel treffen.

5 Met betrekking tot de schade ten gevolge van een stroomstoring.

5.1

Bij akte d.d. 16 april 2008 heeft [appellant] deze vordering in eerste aanleg onderbouwd met een specificatie (productie 62) en in hoger beroep met de tussen partijen ter zake gevoerde correspondentie (productie 101).

5.2

Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] niet heeft betwist dat zij de door [appellant] (als productie 101) overgelegde brieven heeft ontvangen, alsmede dat [geïntimeerde] hetgeen in die brieven aan de orde is gesteld, niet inhoudelijk betwist. Er kan derhalve van worden uitgegaan dat het niet de toeleverancier van elektrische energie is geweest die verantwoordelijk was voor de onderbreking van de toevoer van elektriciteit op 22 december 2007, maar dat de oorzaak elders op het aan [geïntimeerde] toebehorende park lag en derhalve in de verhouding tussen [appellant] en [geïntimeerde] tot het risico van laatstgenoemde behoorde. Nu [geïntimeerde] contractueel verplicht was tot (door)levering van elektriciteit aan [appellant], had zij terstond op de melding van [appellant] dienen te reageren en alles in het werk moeten stellen de oorzaak te achterhalen. [geïntimeerde] heeft dat echter niet gedaan, doordat zij (naar achteraf gebleken is ten onrechte), zonder enige verdere controle bij de leverancier, heeft aangenomen dat de leverancier de stroom wel zou hebben onderbroken omdat er sprake was van een betalingsachterstand. Nu eveneens als vaststaand kan worden aangenomen dat eerst op 15 januari 2007 de werkelijke oorzaak van de stroomstoring is vastgesteld, moet worden geoordeeld dat het voor rekening en risico van [geïntimeerde] komt dat [appellant], in de voor haar cruciale periode (kerst en oud en nieuw), ernstig is gedupeerd door het ontbreken van elektriciteit.

5.3

[appellant] heeft haar desbetreffende vordering bij akte d.d. 16 april 2008 nader gespecificeerd en vermeerderd tot totaal € 36.927,37. In dit bedrag is begrepen de huur van een aggregaat, waarmee het verwijt dat [geïntimeerde] aan haar maakt, inhoudend dat zij zelf een noodvoorziening had moeten treffen, in ieder geval ten dele is gepareerd. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] de schadespecificatie slechts in meer algemene zin heeft bestreden.

De opgevoerde etenswaren en drank worden niet onderbouwd door afrekeningen. [appellant] had in haar visie een noodaggregaat moeten hebben om dit soort calamiteiten op te vangen en de in rekening gebrachte personeelskosten missen onderbouwing (arbeidscontracten e.d.). Ook de gederfde omzet mist in de ogen van [geïntimeerde] deugdelijke onderbouwing, terwijl de post “i.v.m. geen gas” niet in de context van een elektriciteitsstoring valt te plaatsen. De factuur van 14 december 2007 dateert van voor de storing.

5.4

Dat [appellant] permanent een noodvoorziening paraat zou moeten hebben om calamiteiten als de onderhavige op te vangen valt, gelet op de contractuele verhouding tussen partijen (waarbij [geïntimeerde] verantwoordelijk was voor de aanvoer van electriciteit), zonder nadere toelichting – welke ontbreekt – niet te begrijpen. Dat [appellant] even heeft gewacht met het treffen van een noodvoorziening valt, gelet op het feit dat zij erop mocht vertrouwen dat [geïntimeerde] al het mogelijke zou doen de storing zo snel mogelijk te (doen) verhelpen, alleszins te begrijpen. De kosten van het aggregaat, welke niet onredelijk voorkomen, komen derhalve voor vergoeding in aanmerking. De kosten met betrekking tot de stockvoorraad voedsel in de diepvries zijn volledig gespecificeerd. Dat inkoopfacturen niet zijn overgelegd is volkomen begrijpelijk, nu diepvriesproducten nu eenmaal langere tijd bewaard kunnen blijven en derhalve afkomstig kunnen zijn van een veelheid aan inkopen, zodat het overleggen van aankoopnota’s per product vrijwel ondoenlijk is. Het bedrag van € 7.288,91, wat het hof ook overigens niet onredelijk voorkomt, zal eveneens worden toegewezen. Dat het bier in de keldertank en het voedsel uit de koelcellen verloren is gegaan, is aannemelijk. De daarvoor in rekening gebrachte kosten zijn gespecificeerd en komen redelijk voor. De bedragen groot € 4.266,88 en € 2.062,98 komen voor toewijzing in aanmerking. De schade met betrekking tot tweede kerstdag (partij Kaspers) is voldoende onderbouwd en ligt voor toewijzing gereed (€ 5.000,--). Dat geldt niet voor de partij met oud en nieuw, nu dienaangaande elke verdere onderbouwing (zelfs de naam) ontbreekt. Het bedrag van € 3.500,-- zal derhalve worden afgewezen. De kosten van de bij naam genoemde personeelsleden zijn voldoende gespecificeerd. Van [geïntimeerde] had op dit punt een meer onderbouwd verweer mogen worden verwacht. Het hof zal het bedrag (€ 5.700,74) toewijzen. De overige posten missen elke kenbare relatie met de stroomstoring, zodat het hof ze zal afwijzen.

5.5

In totaal komt Enzing ter zake van de onderbreking van de elektriciteit derhalve een schadevergoeding toe van € 28.601,61. [appellant] vordert over dat bedrag de wettelijke rente vanaf 6 februari 2008. Nu [geïntimeerde] op dat laatste punt niet expliciet verweer heeft gevoerd, zal het hof de wettelijke rente dienovereenkomstig toewijzen.

5.6

De grieven 36, 37 en 38 zijn in zoverre gegrond.

6. Met betrekking tot de schending van de exclusiviteit ten aanzien van horeca en evenementen.

6.1

[appellant] maakt aanspraak op een voorschot van € 25.000,-- ter zake van de schade, kosten en interesten die [appellant] ten gevolge van de beweerdelijk door [geïntimeerde] op dit punt gepleegde wanprestatie zou hebben geleden en vordert voor het overige vergoeding van schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.

De kantonrechter heeft de vordering afgewezen op grond van hetgeen is overwogen onder 2.18 tot en met 2.21 van het vonnis, waarvan beroep. [appellant] komt met haar grieven 40 en 41 op tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.

6.2

In de huurovereenkomst, zoals die tussen partijen gold, is onder 10.4 het volgende bepaald: "Huurder heeft het recht op gebruik van het tot het [geïntimeerde] behorende terrein, behoudens over het campinggedeelte en het water. Het staat huurder vrij hierop groepsactiviteiten te organiseren na overleg tussen partijen. Verhuurder verklaart voor zodanige activiteiten nimmer toestemming te zullen geven aan derden, behoudens aan de camping-exploitant en dan uitsluitend na overleg tussen partijen.”

In artikel 10.11 van die overeenkomst is het volgende bepaald: ”Uitsluitend aan huurder is en wordt door verhuurder het recht verleend tot verkoop van dranken en horeca artikelen in de ruimste zin, zowel in het gehuurde als op het gehele terrein, behoudens het recht van verkoop van voormelde artikelen verleend aan de exploitant van de ‘kampwinkel’ echter uitsluitend aan en ten behoeve van campinggasten en chaletbewoners. De exploitant van de ‘kampwinkel’ heeft derhalve niet het recht tot verkoop van horeca-artikelen aan bezoekers van de dagrecreatie. ”

6.3

Met betrekking tot gezamenlijk te organiseren (meerdaagse) evenementen hebben partijen op 26 mei 2006 een nadere overeenkomst gesloten, welke als productie 3 aan de conclusie van antwoord/eis in reconventie in eerste aanleg is gehecht. Op 16 april 2007 is tussen partijen een overeenkomst gesloten met betrekking de afrekening van een aantal in 2005 en 2006 gezamenlijk georganiseerde evenementen (productie 4 bij de conclusie van antwoord/eis in reconventie in eerste aanleg).

Nadat tussen partijen desondanks een geschil was gerezen met betrekking tot in 2007 te organiseren evenementen is, in het kader van een door [appellant] tegen [geïntimeerde] aangespannen kort geding, een regeling tot stand gekomen met betrekking tot het Beach Volleybaltoernooi 2007 (productie 9 bij de conclusie van antwoord/eis in reconventie in eerste aanleg).

6.4

In haar eis in reconventie stelt [appellant] dat [geïntimeerde] ook overigens haar exclusiviteitsrechten met betrekking tot de drank- en horeca-artikelen bij voortduring heeft geschonden door de campingkantine ([A] en [B]) te exploiteren als een zelfstandig horecabedrijf ook voor anderen dan de campinggasten en chaletbewoners. [geïntimeerde] zou daarnaast buiten [appellant] om eigen evenementen op het terrein hebben georganiseerd, waarbij het gehele recreatieterreein werd afgesloten en de door [appellant] geëxploiteerde horecagelegenheden niet meer bereikbaar waren. Tenslotte stelt [appellant] dat [geïntimeerde] op het recreatiepark een groepsaccommodatie heeft gecreëerd waar – in weerwil van de contractuele (huur)bepalingen – horeca-artikelen werden aangeboden c.q. verkocht.

6.5

[geïntimeerde] heeft het gestelde ten aanzien van de groepsaccommodatie betwist. Het gaat om een nieuwe voorziening waar mensen die er verblijven gebruik kunnen maken van de aanwezige mini -bar. Aan dagrecreanten wordt niets verkocht. De nieuwe voorziening is volgens [geïntimeerde] niet in strijd met hetgeen tussen partijen is overeengekomen en moet worden geschaard onder de campinggasten en chaletbewoners. [appellant] betwist dat op haar beurt. Zij stelt dat ook via een zogenaamde mini-bar horeca artikelen worden verkocht en dat de groepsaccomodatie ook wordt gebruikt voor evenementen, zoals kookworkshops.

6.6

Dat [geïntimeerde] de campingcantine exploiteert in strijd met de tussen partijen geldende overeenkomst wordt door [geïntimeerde] betwist. [geïntimeerde] geeft wel toe (conclusie van dupliek in reconventie/akte uitlating vermeerdering eis c.q. overlegging producties onder 76 en 77) dat het strand van de [A] op mooie zomerse dagen niet alleen door chaletbewoners en campinggasten wordt bezocht, maar ook door andere bezoekers. Deze bezoekers maken gebruik van het snackuitgifteloket van de [A], hetgeen volgens [geïntimeerde] is toegestaan, nu deze bezoekers geen “bezoekers van de dagrecreatie” zijn. Het hof kan [geïntimeerde] in dat betoog niet volgen. Artikel 10.11 van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst is ruim geformuleerd (“…het recht verleend tot verkoop van dranken en horeca artikelen in de ruimste zin, zowel in het gehuurde als op het gehele terrein…”) en maakt enkel onderscheid tussen enerzijds campinggasten en chaletbewoners en anderzijds dagrecreanten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet wel voorstelbaar dat er nog een groep bezoekers (van het recreatiepark) zou zijn waarop de bepaling niet van toepassing is. Daarmee staat vast dat [geïntimeerde] op dit punt de exclusiviteitsbepaling heeft overtreden.

Hetgeen hiervoor is overwogen geldt ook voor de groepsaccommodatie. Buiten de verkoop vanuit de kampwinkel is de verkoop op het hele terrein toebedeeld aan [appellant], zodat verkoop van dranken en/of horeca-artikelen vanuit de groepsaccommodatie eveneens een schending van bedoeld artikel 10.11 van de huurovereenkomst inhoudt.

6.7

Nu de [B] – zoals door [geïntimeerde] is toegegeven - ook wordt gebruikt voor gasten van de groepsaccommodatie, levert dat in zoverre eveneens een overtreding op van het bepaalde in artikel 10.11 van de huurovereenkomst. Verkoop vanuit de [B] aan bezoekers van evenementen die buiten het terrein van het recreatiepark worden georganiseerd, valt niet onder het bereik van bedoeld artikel 10.11 en levert derhalve geen schending van dat artikel op. Dat in de [B] en/of de [A] ook feesten worden georganiseerd voor gasten die niet op het recreatieterrein verblijven, is weliswaar door [appellant] gesteld, maar niet voldoende onderbouwd. Nu een gespecificeerd bewijsaanbod op dat punt niet voorligt, zal het hof daar verder aan voorbij gaan.

6.8

Aan het door [appellant] gestelde en door [geïntimeerde] betwiste benaderen door [geïntimeerde] van klanten van [appellant] ([de klanten van appellant]), alsmede aan het weigeren tot terugbetaling van een abusievelijk door een klant van [appellant] aan [geïntimeerde] gedane betaling en de toestemming tot het plaatsen van een tent gaat het hof voorbij, nu daaraan geen aparte vordering is gekoppeld. [appellant] heeft overigens, in reactie op de betwisting van een en ander door [geïntimeerde], onvoldoende concrete feiten gesteld om ter zake tot bewijslevering te kunnen worden toegelaten, terwijl bovendien op deze punten een gespecificeerd bewijsaanbod niet voorligt.

6.9

[appellant] heeft, ter onderbouwing van de de beweerdelijk door haar ten gevolge van de schending van haar exclusiviteit ten aanzien van de verkoop van dranken en horeca-artikelen geleden schade, gewezen op de verminderde omzet over de jaren 2006 en volgende in vergelijking met de jaren 2004 en 2005 (productie 46 bij conclusie van dupliek in reconventie). Het hof acht deze onderbouwing echter onvoldoende concreet om op basis daarvan de geleden schade ten gevolge van de schending door [geïntimeerde] van het bepaalde in artikel 10.11 van de huurovereenkomst vast te stellen of dienaangaande een voorschot als gevorderd toe te wijzen. Omzetdaling kan immers vele oorzaken hebben. Nu echter aannemelijk is dat [appellant] schade heeft geleden ten gevolge van de schending door [geïntimeerde] van haar exclusieve recht op de verkoop van dranken en horeca-artikelen, zal het hof de vordering van [appellant] op dit punt in zoverre toewijzen dat de gevraagde verklaring voor recht wordt gegeven en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot voldoening van de schade die [appellant] dientengevolge heeft geleden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander met in achtneming van hetgeen ter zake van die schade hiervoor is overwogen. Daarbij tekent het hof nog aan dat niet is gesteld of gebleken dat zich tussen partijen, na de schikking welke partijen in het kader van het kort geding (waarvan de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juli 2007 ten overstaan van de voorzieningenrechter bij de rechtbank Assen) hebben getroffen ten aanzien van de gezamenlijk te organiseren evenementen (productie 9 bij de memorie van antwoord /eis in reconventie), op dat punt nadere problemen tussen partijen hebben voorgedaan.

6.10

De grieven 40 tot en met 45 zijn deels gegrond.

7 Met betrekking tot grief 21.

7.1

De grief richt zich tegen hetgeen de kantonrechter in het vonnis waarvan beroep onder 2.10 heeft overwogen met betrekking tot de stelling van [appellant] dat een deel van de met de gezamenlijke evenementen behaalde omzet buiten de berekening van de pacht/huur zou moeten blijven.

7.2

Op basis van het procesdossier in eerste aanleg onderschrijft het hof hetgeen de kantonrechter ter zake onder 2.10 heeft overwogen (onvoldoende inzichtelijk gemaakt om welk bedrag het zou moeten gaan) en maakt die overwegingen tot de zijne.

7.3

Het hof stelt vast dat [appellant] de betreffende grief in hoger beroep niet heeft toegelicht en ter zake van het door haar bedoelde deel van de omzet evenmin nadere informatie of gegevens heeft verstrekt.

7.4

De grief is derhalve vruchteloos voorgesteld.

8 Met betrekking tot de huurachterstand per 1 januari 2009.

8.1

Meergenoemde productie 39 bij akte d.d. 7 januari 2009 van [geïntimeerde] maakt duidelijk dat de accountants van beide partijen het op zich eens waren over de reguliere huurachterstand. Deze bedroeg op 1 januari 2009 € 17.482,30 (€ 99.212,89 minus de daarin verdisconteerde - door [geïntimeerde] geclaimde en door [appellant] betwiste - energiekosten ad € 71.730,59).

8.2

Nu [appellant] daartegen op zichzelf niet heeft gegriefd, kan van de juistheid van dat bedrag te worden uitgegaan. Het hof zal genoemd bedrag verrekenen met hetgeen [appellant] aan huurvermindering en vergoeding kosten onderhoud toekomt. Er resteert dan een door [geïntimeerde] te betalen bedrag van € 2.517,70 , welk bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de memorie van grieven/wijziging eis, zijnde 18 augustus 2009.

9. Met betrekking tot het gevorderde voorschot op de schade ten gevolge van de ontruiming.

9.1

Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen en beslist, is [geïntimeerde] gehouden de schade, die [appellant] lijdt doordat de overeenkomst is ontbonden en [appellant] het gehuurde heeft moeten ontruimen, te vergoeden, een en ander op te maken bij staat. [appellant] heeft globaal aangegeven (zie de memorie van grieven pagina 39 en 40) waaruit die schade tenminste bestaat.

9.2

Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] de verschillende schadeposten niet gemotiveerd heeft betwist. Desalniettemin zal het hof het gevorderde voorschot slechts voor de helft toewijzen, nu - mede gelet op het economisch tij - de voor 2009 gemaakte winsten weinig garantie geven voor de jaren 2009 en volgende. Het hof acht geen termen aanwezig voor een rentevergoeding over dit voorschot.

10 Slotsom.

10.1

Hetgeen hiervoor is overwogen en beslist leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd en dat de vorderingen van [geïntimeerde], zoals die zijn gedaan bij inleidende dagvaarding en daarna nimmer zijn veranderd, alsnog moeten worden afgewezen.

10.2

De door [appellant] onder 1 bij de memorie van grieven gevorderde huurvermindering wegens overlast van onderhoudswerkzaamheden op en aan het park wordt toegewezen tot een bedrag van € 10.000,--. Een gelijk bedrag is toewijsbaar voor wat betreft de vordering onder 2 bij memorie van grieven ter zake van door [appellant] uitgevoerd onderhoud. Beide bedragen worden verrekend met de huurachterstand per 1 januari 2009. Het restant wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2009, zijnde de datum van de memorie van grieven/wijziging eis.

10.3

De door [appellant] gevorderde schade ten gevolge van de elektriciteitsstoring wordt toegewezen tot een bedrag groot € 28.601,61, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2008.

10.4

De door [appellant] bij memorie van grieven onder 4 en 5 gevorderde verklaringen voor recht komen voor toewijzing in aanmerking, evenals de daarop gebaseerde vordering tot schadevergoeding, op te maken bij staat. Het gevorderde voorschot op de schade welke is ontstaan door de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde zal worden toegewezen tot een totaal bedrag van € 50.000,--.

10.5

Waar partijen tijdens de laatste comparitie (d.d. 29 januari 2013) zijn overeengekomen dat [appellant] over de periode 2005 tot en met 2008 aan energiekosten een bedrag groot € 52.500,-- verschuldigd is, zal het hof dienovereenkomstig verstaan.

10.6

Het hof zal [geïntimeerde] belasten met de kosten van de procedure in conventie, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (3 punten tarief II) en de kosten in reconventie volledig compenseren, nu partijen daar over en weer in het gelijk zijn gesteld.

Beslissing.

Het gerechtshof, recht doende in hoger beroep:

vernietigt het vonnis d.d. 11 maart 2009, waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende:

in conventie:

wijst alle vorderingen van [geïntimeerde] af;

verstaat dat [appellant] over de jaren 2005 tot en met 2008 aan [geïntimeerde] per 29 januari 2013 een bedrag groot € 52.500,-- verschuldigd is geworden aan energiekosten;

veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op nihil aan verschotten en € 3.000,-- aan salaris gemachtigde en in hoger beroep op € 334,25 aan verschotten en op € 2.682,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;

verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

in reconventie:

1. veroordeelt [geïntimeerde] per saldo tot betaling aan [appellant] van een bedrag groot € 2.517,70 , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2009;

2. veroordeelt [geïntimeerde] ter zake van schade door stroomonderbreking tot betaling aan [appellant] van een bedrag per saldo groot € 28.601,61, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2008;

3. verklaart voor recht dat [geïntimeerde] jegens [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen tot het gunnen van de exclusieve horeca-exploitatie op het recreatiepark [geïntimeerde];

4. veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding aan [appellant] van de ten gevolge van de hiervoor bedoelde schending geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

5. verklaart voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die [appellant] heeft geleden en lijdt ten gevolge van het staken van de exploitatie van haar horecabedrijf op het recreatiepark [geïntimeerde] per april 2009;

6. veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding aan [appellant] van de ten gevolge van de hiervoor bedoelde bedrijfsstaking geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

7. veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag groot € 50.000,--als voorschot op de hiervoor bedoelde schade wegens de staking van het bedrijf;

8. belast ieder der partijen met de eigen kosten van deze procedure in (reconventie), zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;`

verklaart dit arrest voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. mr. K.E. Mollema, mr. M.E.L. Fikkers en mr. J.H. Kuiper en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 maart 2014.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature