Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Veroordeling wegens doodslag, bedreiging en verboden wapenbezit tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren en tbs met dwangverpleging.

Het hof is van oordeel dat de aanmerkelijke kans bestond dat verdachte door het (telkens) overhalen van de trekker (telkens) een kogel zou afvuren waardoor het slachtoffer dodelijk zou kunnen worden getroffen. In de uiterlijke verschijningsvorm van het van zo dichtbij afvuren van een tweetal kogels op iemands bovenlichaam ligt de aanvaarding van de kans op diens overlijden besloten. Dat is niet anders in het geval dat verdachte onmiddellijk daaraan voorafgaand een duw of een klap met een slotketting heeft gekregen.

De bewezenverklaarde feiten kunnen verdachte in verminderde mate worden toegerekend.

Uitspraak



Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-002108-11

Uitspraak d.d.: 18 maart 2014

TEGENSPRAAK

Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van

30 mei 2011 met parketnummer 08-700322-10 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats]op [geboortedatum],

thans verblijvende in PI Achterhoek - Gev. Ooyerhoekseweg te Zutphen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 juni 2012, 12 april 2013, 9 oktober 2013 en 4 maart 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte met betrekking tot het onder 1 subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, en dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden,

mr M.A.M. Pijnenburg en mr J.J. Lieftink, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere straf- en maatregeloplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

Feit 1 primair hij op of omstreeks 4 juni 2010, in de gemeente Enschede,

tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,

opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,

immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een (vuur)wapen (op -zeer- korte afstand) één of meer kogel(s) afgevuurd/(af)geschoten in/op/naar het lichaam van die [slachtoffer 1], ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden; Feit 1 subsidiair hij op of omstreeks 4 juni 2010, in de gemeente Enschede,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,

immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet met een (vuur)wapen (op -zeer- korte afstand) één of meer kogel(s) afgevuurd/(af)geschoten in/op/naar het lichaam van die [slachtoffer 1], ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden; Feit 2 primair hij op of omstreeks 4 juni 2010, in de gemeente Enschede,

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, zich met een (vuur)wapen naar de/een zogenaamde gedoogplek op of aan de [straat] heeft begeven en/of (aldaar/vervolgens) dat/een (vuur)wapen op/tegen het hoofd en/of de keel en/of de borst, althans (elders) op/tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gezet/geplaatst/gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Feit 2 subsidiair hij op of omstreeks 4 juni 2010, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet zich met een (vuur)wapen naar de/een zogenaamde gedoogplek op of aan de [straat] heeft begeven en/of (aldaar/vervolgens) dat/een (vuur)wapen op/tegen het hoofd en/of de keel en/of de borst, althans (elders) op/tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gezet/geplaatst/gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Feit 2 meer subsidiair hij op of omstreeks 4 juni 2010, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (één van zijn) mededader(s) opzettelijk dreigend een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd en/of de keel en/of de borst, althans (elders) op/tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] gezet/geplaatst/gehouden;

Feit 3 hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2010 tot en met 4 juni 2010, althans op of omstreeks 4 juni 2010, in de gemeente Enschede en/althans (elders) in Nederland, een wapen van categorie III, te weten een pistool (kaliber 7.65 mm), en/of munitie van categorie III, te weten één of meer patro(o)n(en) (kaliber 7,65 mm), voorhanden heeft gehad.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft -overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal- uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte geen voorwaardelijk opzet had op de dood van[slachtoffer 1], zodat verdachte van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.

Het bedreigen van [slachtoffer 2] met een doorgeladen wapen dient niet gelijk te worden gesteld met het aanvaarden van de aanmerkelijke kans op het gebruik van het vuurwapen tegen [slachtoffer 1], aldus de verdediging. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat het wapen op het moment van afgaan doorgeladen was.

Het hof verwerpt dit verweer.

Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Daartoe is vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.

De aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, zijn daarbij van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.

In dat verband acht het hof de navolgende, uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen

-zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen - naar voren komende feiten en omstandigheden van belang:

Verdachte wilde door hem verloren verdovende middelen terugkrijgen van een of meer personen die hij van de wederrechtelijke toe-eigening daarvan verdacht, en nam daartoe een vuurwapen mee naar de plaats (een zogenaamde gedoogplaats) waar hij deze personen dacht opnieuw te zullen aantreffen;

Naar zijn zeggen was dit vuurwapen hem daartoe door een derde kort tevoren ter hand gesteld, en wist verdachte op het moment van overdracht aan hem niet of het wapen reeds (door)geladen was met scherpe munitie;

Verdachte heeft er zich in die omstandigheid niet van vergewist dat het wapen niet (door)geladen was, en evenmin of het vuurwapen nog beveiligd was (bijvoorbeeld door middel van een veiligheidspal) tegen onmiddellijk afvuren door het enkele overhalen van de trekker;

Hierdoor bestond een reële mogelijkheid dat verdachte een pistool in handen nam dat geladen was met scherpe munitie en voor onmiddellijk afvuren - door het enkele overhalen van de trekker - gereed was;

Op de gedoogplaats heeft verdachte vervolgens [slachtoffer 2] met dat pistool bedreigd;

Op het moment dat verdachte tijdens die bedreiging van achteren met een ketting werd geslagen, heeft verdachte zich omgedraaid, het pistool van korte afstand in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1] gericht en vervolgens meermalen de trekker van het pistool overgehaald, waardoor uit dat vuurwapen meer kogels werden afgevuurd;

Door een van die afgevuurde kogels werd [slachtoffer 1] dodelijk getroffen;

Verdachte had bij het bedreigen van [slachtoffer 2], althans onmiddellijk voorafgaand daaraan en bij het afvuren van het pistool, zijn vinger aan de trekker van het wapen;

Verdachte heeft ter terechtzitting bij het hof verklaard dat hij op 24 juni 2009 (nog geen jaar eerder dus) nog veroordeeld was wegens het bezit van wapens en munitie en dat het niet eerste keer was dat hij een verboden wapen in handen had. Verdachte wist hoe wapens eruit zien, hoe je moet doorladen en hoe je het in handen moet hebben.

Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de aanmerkelijke kans bestond dat verdachte door het (telkens) overhalen van de trekker (telkens) een kogel zou afvuren waardoor [slachtoffer 1] dodelijk zou kunnen worden getroffen. Het hof overweegt hierbij dat gesteld noch gebleken is dat de afgevuurde kogels uit het door verdachte gebruikte vuurwapen anders dan door het door verdachte (telkens) overhalen van de trekker konden worden afgevuurd.

Dat verdachte die aanmerkelijke kans ook welbewust heeft aanvaard, leidt het hof af uit het volgende:

Vóór het schietincident is verdachte de confrontatie aangegaan met een aantal personen op het zogenoemde gedoogplein, onder wie [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Verdachte veronderstelde dat één of meer van hen in het bezit was/waren van verdovende middelen, die verdachte - naar zijn zeggen - kort tevoren op of bij dat plein had achtergelaten uit angst dat deze bij een fouillering werden aangetroffen;

Bij die confrontatie zijn over en weer bedreigingen geuit, waaronder het dreigement de ander neer te schieten ( “ik blaas jou (ook)”).

Verdachte is vervolgens weggegaan en heeft zich voorzien van een vuurwapen, waarmee hij is teruggegaan naar het gedoogplein om de daar nog steeds aanwezige personen met wie eerdergenoemde confrontatie had plaatsgevonden onder dreiging met het vuurwapen te dwingen de verdovende middelen aan hem terug te geven;

Daar aangekomen heeft verdachte één van die personen, [slachtoffer 2], het vuurwapen tegen het hoofd gezet;

Het vuurwapen was op dat moment geladen met scherpe munitie en schietklaar;

Verdachte heeft zich - al dan niet nadat hij van achteren geduwd of geslagen was - omgedraaid en tweemaal geschoten op het slachtoffer dat zich onmiddellijk achter hem bevond, zittend op diens scootmobiel.

In de uiterlijke verschijningsvorm van het van zo dichtbij afvuren van een tweetal kogels op iemands bovenlichaam ligt de aanvaarding van de kans op diens overlijden besloten.

Dat is niet anders in het geval dat verdachte onmiddellijk daaraan voorafgaand een duw of een klap met een slotketting heeft gekregen.

In aanmerking genomen de wijze waarop (een aantal van) de aanwezige personen eerder had(den) gereageerd op de eis van verdachte om weer in het bezit van de verloren verdovende middelen te worden gesteld, had verdachte alle reden te verwachten dat ook het vervolgens door verdachte - ter ondersteuning van die eis - dreigen met een vuurwapen aan één of meer van die personen een reactie zou ontlokken, zoals het geven van een duw of het uitdelen van een klap met een slotketting. Dat wordt niet anders indien die reactie door verdachte als voor hem acuut bedreigend zou worden ervaren. Door zich desondanks in die situatie aldus - met de vinger aan de trekker van een met scherpe patronen (door)geladen vuurwapen - dreigend te midden van genoemde personen te begeven en één van hen het schietklare vuurwapen op het hoofd te zetten, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarbij zou komen te verkeren in een situatie als de onderhavige, waarin hij zich genoodzaakt zou voelen met zijn wapen op één of meer van die personen - in casu [slachtoffer 1] - te schieten.

Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat verdachte door te schieten [slachtoffer 1] dodelijk met een of meer kogels zou treffen, en dat verdachte aldus voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1].

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

Feit 1 subsidiair hij op 4 juni 2010, in de gemeente Enschede,

opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,

immers heeft verdachte et dat opzet met een vuur wapen op -zeer- korte afstand kogel s afgevuurd op het lichaam van die [slachtoffer 1], ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;

Feit 2 meer subsidiair hij op 4 juni 2010, in de gemeente Enschede, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuur wapen, tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] gezet ;

Feit 3 hij op 4 juni 2010, in de gemeente Enschede, een wapen van categorie III, te weten een pistool (kaliber 7.65 mm), en munitie van categorie III, te weten patro n en (kaliber 7,65 mm), voorhanden heeft gehad.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Doodslag.

Het onder 2 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie , meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Omtrent verdachte zijn door verschillende gedragsdeskundigen rapportages uitgebracht en verklaringen afgelegd. Het hof heeft van alle kennisgenomen.

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte is door het hof evenwel in het bijzonder acht geslagen op het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum, van 31 maart 2011, het rapport van psycholoog J.M. Oudejans van 26 februari 2014 en het rapport van psychiater J.R. Douglas Broers en Psycholoog I.M. van Woudenberg van 20 december 2012.

Stoornis

In het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, van 31 maart 2011, wordt onder meer overwogen, zakelijk weergegeven:

‘Geconcludeerd kan worden dat betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ernstige traumatische ervaringen in de vroege jeugd en hechtings- en adoptieproblematiek spelen hierbij naast mogelijke aanlegfactoren een grote rol.

In diagnostische zin voldoet betrokkene zowel aan de criteria van een antisociale (met als kernsymptoom het impulsieve geweld) als aan de criteria van een narcistische (met als kernsymptoom de snelle krenkbaarheid) persoonlijkheidsstoornis.

Bovenstaande persoonlijkheidsstoornis was aanwezig ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten’

Psycholoog Oudejans heeft in zijn rapport van 26 februari 2014 onder meer overwogen, zakelijk weergegeven:

‘Betrokkene komt naar voren als een trotse en eigenzinnige man. Hij voelt zich relatief snel miskend en afgewezen en hij is gevoelig voor afwijzing of een vermeende devaluerende of respectloze bejegening.

Betrokkene is een gemiddeld tot bovengemiddeld intelligente man.

Onderzochte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistisch-afhankelijke trekken.

Ook ten tijde van het tenlastegelegde was onderzochte lijdende aan deze gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.’

In het rapport van psychiater Douglas Broers en psycholoog Van Woudenberg van 20 december 2012 wordt onder meer overwogen, zakelijk weergegeven:

‘Betrokkene komt naar voren als een gemiddeld tot bovengemiddeld intelligente man die in zijn kinder- en jeugdjaren aan ernstige pedagogische en affectieve verwaarlozing heeft blootgestaan. Daarmee hebben gevoelens van onveiligheid zich meester gemaakt van betrokkene en was hij in alles gericht op overleven. Er heeft zich bij betrokkene een basaal wantrouwen genesteld en vanuit die houding beziet hij de wereld om zich heen. De identiteitsontwikkeling is nauwelijks op gang gekomen, waardoor bij betrokkene gesproken kan worden van ernstige identiteitsproblematiek, waarvan het instabiele zelfbeeld de kern vormt.

Bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met voornamelijk borderline en antisociale trekken en in mindere mate narcistische trekken. Ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was deze stoornis aanwezig.’

Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis en dat deze stoornis aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde.

Dat er nuanceverschillen bestaan in de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de vorm van de persoonlijkheidsstoornis dan wel de trekken daarvan, doet hieraan niet af.

Toerekenbaarheid

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat er geen doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis van verdachte heeft plaatsgevonden in de tenlastegelegde feiten en dat verdachte voor alle aan hem tenlastegelegde feiten volledig toerekeningsvatbaar moet worden verklaard.

Het hof verwerpt dit verweer. Daarbij heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:

- het rapport van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, van 31 maart 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

‘Ernstige traumatische ervaringen in de vroege jeugd en hechtings- en adoptieproblematiek spelen naast mogelijke aanlegfactoren een grote rol.

In diagnostische zin voldoet betrokkene zowel aan de criteria van een antisociale (met als kernsymptoom het impulsieve geweld) als aan de criteria van een narcistische (met als kernsymptoom de snelle krenkbaarheid) persoonlijkheidsstoornis.’

- het rapport van psycholoog Oudejans van 26 februari 2014 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

‘Betrokkene komt naar voren als een trotse en eigenzinnige man. Hij voelt zich relatief snel miskend en afgewezen en hij is gevoelig voor afwijzing of een vermeende devaluerende of respectloze bejegening.

Betrokkene is een gemiddeld tot bovengemiddeld intelligente man.

Betrokkene wordt na ommekomst van zijn vorige detentie geconfronteerd met financiële problemen en maakt dan de puur financieel gemotiveerde keuze om via de handel in drugs aan geld te komen. Dat is een antisociale, maar berekenende keuze, die niet ingegeven wordt door andere dan financiële motieven. Betrokkenes latere keuze om zich te wapenen met een pistool en de confrontatie te zoeken ligt rechtstreeks in het verlengde van die eerdere antisociale, maar berekenende, keuze en was om die reden eveneens niet anders dan puur financieel gemotiveerd. Betrokkene heeft er bewust voor gekozen om op deze potentieel riskante wijze aan geld te komen en heeft zich rekenschap kunnen geven van de potentiele risico’s.’

- het rapport van psychiater Douglas Broers en psycholoog Van Woudenberg van 20 december 2012 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

‘Betrokkene komt naar voren als een gemiddeld tot bovengemiddeld intelligente man die in zijn kinder- en jeugdjaren aan ernstige pedagogische en affectieve verwaarlozing heeft blootgestaan. Daarmee hebben gevoelens van onveiligheid zich meester gemaakt van betrokkene en was hij in alles gericht op overleven. Er heeft zich bij betrokkene een basaal wantrouwen genesteld en vanuit die houding beziet hij de wereld om zich heen. De identiteitsontwikkeling is nauwelijks op gang gekomen, waardoor bij betrokkene gesproken kan worden van ernstige identiteitsproblematiek, waarvan het instabiele zelfbeeld de kern vormt.

Betrokkene heeft zich een zelfverzekerde houding aangemeten. Het is een automatische overlevingsstrategie geworden, slechts erop gericht gevaren te minimaliseren. Gevaren en dreigingen ervaart betrokkene veel, waardoor hij ook voortdurend alert is en een sterk wantrouwen koestert tegen zijn omgeving in het algemeen en geneigd is impulsief te handelen als de overleving, in zijn beleving althans, dat vereist.

Voorafgaand aan het tenlastegelegde is betrokkene van plan om zijn leven ten goede te keren. Op geleide van zijn impulsiviteit en zijn streven naar onmiddellijke behoeftebevrediging zegt betrokkene gedacht te hebben, in afwachting van reguliere inkomsten, nog één keer het oude, bij hem ingesleten pad te bewandelen en drugs te verhandelen. Aangekomen op de plaats waar de handel zal worden voltrokken moet de zak met drugs naar zijn zeggen even verborgen worden voor de politie die eraan dreigt te komen. De onderhandelingen gaan door en als de klant uiteindelijk zijn waar wil testen, blijken de drugs verdwenen. Betrokkene verdenkt, mede door zijn sterke achterdocht en wantrouwen, zijn klant ervan dat deze zich de drugs heeft toegeëigend. Er ontstaat onenigheid en over en weer worden bedreigingen geuit. Op dat moment treedt het overlevingsmechanisme, zo goed ontwikkeld bij betrokkene, in werking. Hij gaat naar iemand die hem voorziet van een wapen om onder dreiging daarmee ‘zijn recht’ te halen. De onderhandelingen en ook de onenigheid over de verschillende visies met betrekking tot het verdwijnen van de drugs worden voortgezet. Vervolgens wil het latere slachtoffer van het sub 2 tenlastegelegde tussen beiden komen door betrokkene te slaan of bij de schouder te pakken. Betrokkene is uiterst gespannen, voelt zich al bedreigd en tekortgedaan door zijn klant. Achterdocht en zich bedreigd voelen zijn de enige gevoelens die betrokkene nog ervaart op dat moment. Daardoor wordt de aanraking van een derde direct in die achterdochtige sfeer geïnterpreteerd door betrokkene. Hij draait zich als in een overlevingsreflex om om zich te verdedigen tegen de (vermeende) aanvaller. Daarbij gaat het wapen af.

Vanwege alle op elkaar ingrijpende factoren inherent aan betrokkenes problematiek wordt hij verminderd toerekeningsvatbaar geacht.

De problematiek van betrokkene kent vele facetten die diepgeworteld zijn en geleid hebben tot ingesleten inadequate herhalingspatronen. De vroeg kinderlijke verwaarlozing waar betrokkene aan heeft blootgestaan is nog versterkt door de weinig gunstig verlopen adoptie met daarna de gang door de verschillende kindertehuizen en justitiële jeugdinrichtingen. Dit heeft geleid tot een zeer verstoorde hechting. Betrokkene voelt zich zo snel bedreigd dat hij weinig anders kan dan terugvallen op bekende patronen die de overleving dienen.’

Uit de hiervoor weergegeven inhoud van voornoemde rapportages leidt het hof af dat het mogelijk is dat verdachte zich weloverwogen en berekenend heeft begeven in activiteiten met verdovende middelen, die uiteindelijk resulteerden in de fatale confrontatie met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].

Naar het oordeel van het hof zijn, in het bijzonder gelet op de hiervoor weergegeven inhoud van de rapportage van Douglas Broers en Van Woudenberg, de beslissing van verdachte om - nadat zijn optreden in eerste instantie door getalsmatig overwicht van de ‘tegenpartij’ niets opleverde - door middel van het gebruik van een vuurwapen alsnog teruggave van de drugs te bewerkstelligen, alsmede mogelijk zijn reactie op de plotselinge tussenkomst van [slachtoffer 1], niet zozeer te verklaren vanuit diezelfde doordachtheid, als wel vanuit verdachtes stoornis en de daarmee samenhangende sterke, op eigen overleving gerichte patronen. Om die reden is het hof van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.

Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

Verzoek om nader onderzoek

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om, indien het hof zou twijfelen over de mate van toerekenbaarheid, alsnog een onderzoek door het Pieter Baan Centrum te gelasten en met name de stoornis, de impulsiviteit, de doorwerking van de stoornis ter zake van de delicten en de toerekeningsvatbaarheid te laten onderzoeken.

Gelet op hetgeen het hof hierboven heeft overwogen, acht het hof een dergelijk onderzoek door het Pieter Baan Centrum niet noodzakelijk, zodat het verzoek van de raadsman dient te worden afgewezen.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden straf- en maatregeloplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij daarbij in het bijzonder in de navolgende omstandigheden in aanmerking genomen.

Verdachte heeft op een zogenaamde gedoogplaats [slachtoffer 2] met een vuurwapen bedreigd, omdat verdachte meende dat deze [slachtoffer 2] eerder op die middag cocaïne van hem had gestolen. Toen [slachtoffer 1] zich in het gebeuren wilde mengen, heeft verdachte zich omgedraaid en onmiddellijk twee keer snel achter elkaar op [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] later die dag is overleden.

De ernst van het bewezenverklaarde en de wijze waarop het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde is uitgevoerd, in het bijzonder het doden van [slachtoffer 1], dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen in de samenleving in het algemeen, en de omgeving van het slachtoffer in het bijzonder, gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.

Doodslag wordt algemeen als één van de meest ernstige delicten van het Wetboek van Strafrecht beschouwd. Verdachte heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt, te weten het recht op leven.

Het hof is dan ook van oordeel dat in het bijzonder het door verdachte onder 1 subsidiair gepleegde feit een zeer ernstig feit is, waarvoor een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd dient te worden.

Blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie, verdachte betreffende, is verdachte reeds vele malen veroordeeld, waaronder voor geweldsmisdrijven, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.

Uit de hiervoor genoemde gedragsrapportages blijkt dat bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis en dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.

Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft het hof in het bijzonder gelet op de rapportage van psychiater Douglas Broers en psycholoog Van Woudenberg van 20 december 2012, waarin onder meer wordt overwogen, zakelijk weergegeven:

‘Betrokkene behoeft intensieve begeleiding om nog enige correctie aan te brengen in de ernstige hechtingsstoornis. In een ambulant kader zal betrokkene te veel ruimte krijgen om zich toch weer te onttrekken aan de begeleiding, als hij zich te zeer bedreigd voelt. Daardoor zal de angst en de kans dat hij zijn onvrede en woede op een gewelddadige manier gaat uiten toenemen. Alleen in een gedwongen en voor betrokkene onontkoombaar kader zal hij mogelijk kunnen profiteren van een behandeling. Een verplichtend kader, zoals TBS met dwangverpleging, is noodzakelijk, omdat ieder minder intensief kader tekort schiet om de intensieve begeleiding en behandeling te bieden die onontbeerlijk zijn voor betrokkene.

In de behandeling moet geprobeerd worden betrokkene corrigerende ervaringen op te laten doen, waardoor hij heel geleidelijk het aandurft een nieuw pad in te slaan.

Vanwege betrokkenes neiging zich te onttrekken aan de invloed van anderen en alleen op zichzelf te vertrouwen in zijn primair op overleving gerichte levenswandel, zal een dergelijke behandeling niet in een voorwaardelijk kader plaats kunnen vinden. Al snel zal het wantrouwen bij betrokkene de overhand krijgen en zal hij zich aan begeleiding onttrekken om zijn eigen gang te kunnen gaan. Daarom rest slechts als advies het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.’

Het hof zal, gelet op het vorenstaande, bevelen dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, nu het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde oplevert overtreding van artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.

Daarbij zal het hof bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.

Het hof stelt in dit verband vast dat het onder 1 subsidiair en het onder 2 meer subsidiair bewezen verklaarde misdrijven opleveren die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Daarnaast acht het hof, in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en het forse strafblad van verdachte, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.030. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie .

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Wijst af het verzoek om nader onderzoek.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 8.030 (achtduizend dertig euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 8.030 (achtduizend dertig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Aldus gewezen door

mr R. de Groot, voorzitter,

mr P.R. Wery en mr J.W. Rijkers, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,

en op 18 maart 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature