U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Wat betreft het principale hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht van de door belanghebbende gedane investeringen een bedrag ad

€ 401.570 buiten de toepassing van de regelingen van de MIA en de VAMIL heeft gelaten.

Wat betreft het incidentele hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

- Heeft de Rechtbank terecht het aan het melksysteem toe te rekenen gedeelte van het bedrag dat is geïnvesteerd in de melkrobots, ad € 15.000, van de grondslag van de MIA en VAMIL buiten aanmerking gelaten?

- Heeft de Rechtbank terecht belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen?

- Heeft de Rechtbank terecht het verzoek van belanghebbende om een integrale proceskostenvergoeding afgewezen?

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummer 12/00374

uitspraakdatum: 25 februari 2014

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

en het incidentele hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 december 2012, nummer AWB 12/532, in het geding tussen de Inspecteur en belanghebbende

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.314. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.908.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 december 2012 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, bepaald dat de Inspecteur de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig wijzigt, de verliesvaststellingsbeschikking van nihil zodanig gewijzigd dat het verlies uit werk en woning over 2008 wordt vastgesteld op € 48.112, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat de Inspecteur het van belanghebbende geheven griffierecht vergoedt.

1.4

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende beantwoord.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door [A] en [B], en mr. [C], als de gemachtigde van belanghebbende, welke op zijn beurt werd bijgestaan door dr. [D] en [E], alsmede mr. [F], namens de Inspecteur, bijgestaan door [G] en drs. ing . [H].

1.7

Partijen hebben een pleitnota overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is geboren op 9 juli 1960 en gehuwd met mevrouw [I].

2.2

Belanghebbende exploiteert in het boekjaar 2007/2008, dat loopt van 1 mei tot en met 30 april, samen met zijn broer, [A], in de vorm van een maatschap een melkveehouderij. De winst wordt in de maatschap gelijkelijk verdeeld.

2.3

Belanghebbende en zijn broer zijn in het boekjaar 2007/2008, ieder voor de helft, verplichtingen aangegaan voor de bouw van een melkveestal met melkrobot.

2.4

Belanghebbende en zijn broer hebben samen met de maatschap [J], de maatschap [K] het concept voor de onder 2.3 vermelde stal bedacht.

2.5

In september 2007 is door [D], van [L] Milieuadvies te [M], een milieu-advies uitgebracht, waarin onder meer aandacht is besteed aan het effect van het gebruik van melkrobots op de ammoniakemissie. Dit effect laat zich als volgt samenvatten:

Een reductie van emissie van ammoniak vanwege de melkrobot wordt gerealiseerd door (1) het ontbreken van een wachtruimte, waardoor het ammoniakemiterend oppervlak wordt verkleind; (2) een hogere melkproductie per koe, waardoor minder ammoniak per kilogram melk wordt geproduceerd en (3) de beschikbaarheid van meetgegevens om het rantsoen per koe te bepalen, waardoor de ureumconcentratie in de urine van de koe kan worden verlaagd. De ammoniakreductie valt voor 95 % te verklaren door de bedoelde oppervlakteverkleining en voor 5 % door de bedoelde hogere productie en door voeding.

2.6

Voorafgaand aan het doen van de investering is, mede namens belanghebbende, door [E] intensief overleg gevoerd met [N], verbonden aan (destijds) [O], nadien: Agentschap NL / NL Milieu en Leefomgeving, thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Tot de gedingstukken behoren gespreksnotities die [E] van de gesprekken met [N] heeft gemaakt.

2.7

Op 10 april 2008 ontvangt Bureau Investeringsregelingen en willekeurige afschrijving van belanghebbende een Melding Milieu-investeringsaftrek/Willekeurige afschrijving. Op het betreffende formulier maakt belanghebbende melding van de investering van één bedrijfsmiddel van € 700.080, waarvan zijn aandeel 50% bedraagt (€ 350.040) en van een bedrag van € 9.677 aan milieuadvieskosten. De code van de milieu-investeringen volgens de Milieulijst 2008 is F 1099.

2.8

In het advies van 8 april 2010 van Agentschap NL / NL Milieu en Leefomgeving aan de Inspecteur staat onder meer:

"De volgende tabel geeft een overzicht van het toe te passen bedrag.

Totaal investeringsbedrag

700.080,00

Geen milieuadvies/ wel MIA\Vamil

16.323,93

Totaal

716.403,93

-Af: 2 robots niet aangeschaft

181.000,00

-

-Af: Onderdelen voor verzamelen van melk

401.570,00

-

-Af: Waterbedden

30.450,00

-

Subtotaal

103.383,93

Aandeel belastingplichtige

50,00 %

Het bedrag waarover milieu-investeringsaftrek en

willekeurige afschrijving geldt.

51.691,97

Samenvattend komt voor milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving een bedrag van € 51.692 in aanmerking".

2.9

Bij zijn aangifte IB/PVV 2008 brengt belanghebbende een bedrag van € 99.285 aan milieu-investeringsaftrek ten laste van zijn winst. Belanghebbende heeft vanwege de VAMIL een bedrag van € 92.500 afgeschreven. Belanghebbende geeft de volgende belastbare winst uit onderneming aan:

winst uit onderneming voor ondernemersaftrek  € 59.027 negatief

af: zelfstandigenaftrek         € 9.096

bij: MKB winstvrijstelling       € 6.812

Belastbare winst uit onderneming     € 61.311 negatief.

Belanghebbende geeft een belastbaar inkomen uit werk en woning aan van negatief € 57.376. Belanghebbende heeft in zijn aangifte aangegeven een expliciete uitspraak te willen van de Inspecteur aangaande de investering in een proefstal en de daarbij aangeschafte melkrobots.

2.10

De Inspecteur maakt bij brief van 21 december 2010 aan belanghebbendes gemachtigde zijn voornemen bekend om af te wijken van belanghebbendes aangifte IB/PVV 2008. De Inspecteur schrijft daarin onder meer:

"U verzoekt om een uitspraak inzake de geclaimde MIA/VAMIL. U verwijst naar een toezegging aan uw cliënten gedaan in een bespreking met een medewerker van [O]. Ik volg in deze echter het advies van NL Milieu en Leefomgeving van 8 april 2010. In de milieulijst 2008 wordt bij de proefstal (F1099) duidelijk beschreven dat dit "exclusief de niet voor het reduceren van emissies relevante onderdelen zoals melkmachine en melkkoeling" is. Naar aanleiding van de controle door NL Milieu en Leefomgeving blijkt dat de investering van € 700.080 (2x € 350.040) slechts gedeeltelijk voldoet aan de milieulijst 2008.

Totaal investeringsbedrag maatschap

700.080,00

(2x € 350.040)

Geen milieuadvies/ wel Mia/Vamil

16.323,93

Totaal

716.403,93

-Af: 2 robots niet aangeschaft

181.000,00

-Af: Onderdelen voor verzamelen melk

401.570,00

-Af: Waterbedden

30.450,00

Subtotaal

103.383,93

Aandeel belastingplichtige

50,00%

Het bedrag waarover MIA en Vamil geldt:

51.691,97

Samenvattend komt voor de MIA en VAMIL € 51.692 in aanmerking. De MIA bedraagt voor deze investering 40% x € 51.692 = € 20.677. Dit betekent dat de winst uit onderneming te laag is. Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 78.608.

Uit het bovenstaande volgt ook dat voor de VAMIL een te hoog bedrag aan afschrijving is toegepast. Het maximum bedrag dat voor willekeurige afschrijving in aanmerking komt is

€ 103.384. Dit betekent dat de winst uit onderneming te laag is. Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 40.808.

Bovenstaande correcties zijn ook van invloed op de zelfstandigenaftrek. Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 4.684.

Bovenstaande correcties zijn ook van invloed op de MKB-winstvrijstelling. Ik ben dan ook van plan op dit van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 12.410.

Overzicht afwijking(en) van het inkomen uit werk en woning

-MIA

+78.608

-VAMIL

+40.808

-Zelfstandigenaftrek

+4.684

-MKB-winstvrijstelling

-12.410

------------------------

Totaalbedrag van de afwijking(en)

+111.690

(…)

Belastbaar inkomen uit werk en woning (box1)

Het berekende inkomen uit werk en woning volgens de aangifte

-57.376

Totaalbedrag van de afwijking(en)

+111.690

------------------------

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning

54.314".

De Inspecteur heeft de hiervoor - onder 1.1 - vermelde aanslag IB/PVV 2008 dienovereenkomstig opgelegd.

2.11

Nadat door belanghebbendes gemachtigde bezwaar was gemaakt tegen de onder 2.10 bedoelde aanslag, is nader gecorrespondeerd en heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Bij uitspraak op bezwaar van 18 januari 2012 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2008 gehandhaafd.

2.12

Bij brief van 25 september 2009 schrijft [P] N.V. aan [E] onder meer: "Naar aanleiding van ons telefoongesprek, stuur ik u hierbij de uitgesplitste berekening van onze Astronaut robot tbv de VAMIL berekening. Hierin is een vergelijking gemaakt met een conventioneel melksysteem plus het gedeelte dat noodzakelijk wordt gebruikt voor de melkwinning.

Dit gedeelte valt onder de benaming "Melksysteem"

(…)

1 x [P] Astronaut melkrobot totaal    € 99.800,00

(…)

Melksysteem          € 15.000,00".

Belanghebbende heeft vier melkrobots aangeschaft. Hiermee is in totaal een bedrag van

€ 401.570 gemoeid.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

Wat betreft het principale hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht van de door belanghebbende gedane investeringen een bedrag ad

€ 401.570 buiten de toepassing van de regelingen van de MIA en de VAMIL heeft gelaten.

3.2

Wat betreft het incidentele hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

- Heeft de Rechtbank terecht het aan het melksysteem toe te rekenen gedeelte van het bedrag dat is geïnvesteerd in de melkrobots, ad € 15.000, van de grondslag van de MIA en VAMIL buiten aanmerking gelaten?

- Heeft de Rechtbank terecht belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen?

- Heeft de Rechtbank terecht het verzoek van belanghebbende om een integrale proceskostenvergoeding afgewezen?

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 en 3.2 - vermelde vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 en 3.2 - vermelde vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vaststelling van een verlies uit werk en woning van € 57.376, en tot veroordeling van de Inspecteur in de integrale proceskosten.

3.5

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van het principale hoger beroep

4.1

Artikel 3.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2008, hierna: de Wet) luidde, voor zover hier van belang:

"1. De aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als bedrijfsmiddelen die in het belang zijn van de bescherming van het Nederlandse milieu (milieu-bedrijfsmiddelen) kunnen door de belastingplichtige willekeurig worden afgeschreven.

2. Bij ministeriële regeling kunnen milieu-bedrijfsmiddelen worden aangewezen door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in overeenstemming met Onze Minister en na overleg met Onze Minister van Economische Zaken.”.

4.2

Artikel 3.42a van de Wet luidde, voor zover hier van belang:

"1. Indien in een kalenderjaar in een onderneming (…) wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan milieu-investeringen in de onderscheiden categorieën ten laste gebracht van de winst over dat jaar (milieu-investeringsaftrek).

2. Milieu-investeringen zijn investeringen, behorend tot categorie I, II respectievelijk III, die door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in overeenstemming met Onze Minister en na overleg met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij ministeriële regeling zijn aangewezen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu.

3. Bij een bedrag aan milieu-investeringen in een kalenderjaar van meer dan € 2100 bedraagt de milieu-investeringsaftrek voor milieu-investeringen die behoren tot categorie I 40 percent (…).”.

4.3

De op de hiervoor genoemde wetsartikelen gebaseerde Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2008 vermeldt onder meer:

"Artikel 1 Als milieubedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden aangewezen de bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan, opgenomen in de bijlage bij deze regeling (…)

Artikel 2 Als investeringen (…) als bedoeld in artikel 3.42a van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden aangewezen de investeringen in bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan, die zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling (…)".

4.4

In de in 4.3 genoemde bijlage (hierna de Milieulijst 2008) stond als milieu-investering onder code F 1099 vermeld:

" Proefstal

bestemd voor: het huisvesten van dieren in een stalsysteem waarvoor een bijzondere emissiefactor is vastgesteld als bedoeld in artikel 3 van de Regeling ammoniak en veehouderij (Stcrt. 2002,82), en waarbij wordt voldaan aan de meetverplichtingen volgende uit voornoemde regeling, en bestaande uit: proefstal. Exclusief de niet voor het reduceren van emissies relevante onderdelen van de inrichting zoals melkmachine en melkkoeling.".

4.5

Ook in hoger beroep is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbendes melkveestal moet worden gekwalificeerd als een proefstal als bedoeld onder code F 1099 van de Milieulijst 2008. De melkrobots komen daarmee, als behorend tot de inrichting van het stalsysteem in beginsel voor MIA en VAMIL in aanmerking, voor zover zij daarvan niet expliciet zijn uitgezonderd.

4.6

De Inspecteur heeft gesteld dat de van de inrichting van de proefstal deel uitmakende melkrobots niet voor MIA en VAMIL in aanmerking komen voor zover deze niet relevant zijn voor de eerder bedoelde emissiereductie.

4.7

Zoals aangehaald onder 4.4, zijn onder code F 1099 van de Milieulijst 2008 uitgezonderd van de proefstal “de niet voor het reduceren van emissies relevante onderdelen van de inrichting zoals melkmachine en melkkoeling.".

4.8

Belanghebbende op wie, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, de last rust feiten en omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan hij recht heeft op toepassing van de MIA en VAMIL slaagt daarin, naar het oordeel van het Hof. Immers, blijkens het hiervoor – onder 2.5 – vermelde milieu-advies van [L] Milieuadvies te [M] van september 2007, en de, naar het oordeel van het Hof geloofwaardige, verklaring van [D] ter zitting, dragen de melkrobots wel degelijk bij aan de verlaging van de ammoniakemissie. Het Hof hecht in het bijzonder belang aan de gegeven uitleg, zowel in de stukken van het geding als ter zitting, dat onder meer door de verkleining van het ammoniakemiterend oppervlak en de mogelijkheid tot beïnvloeding van de fourage en verhoging van de melkproductie per koe, de melkrobots bijdragen aan de ammoniakemissie. De hiervoor – onder 4.7 – aangehaalde uitzondering ziet, naar het oordeel van het Hof, slechts op het van de melkrobot deel uitmakende melksysteem. Uit de hiervoor – 2.12 – aangehaalde brief van 25 september 2009 van [P] N.V. blijkt dat aan het bedoelde melksysteem € 15.000 van het investeringsbedrag kan worden toegerekend. Het investeringsbedrag behoort voor het overige tot de grondslag van MIA en VAMIL.

Ten aanzien van het incidentele hoger beroep

4.9

Gelet op het (onder 4.8) vorenoverwogene dient belanghebbendes stelling dat de Rechtbank ten onrechte het aan het melksysteem toe te rekenen gedeelte van het bedrag dat is geïnvesteerd in de melkrobots voor de grondslag van de MIA en VAMIL buiten aanmerking heeft gelaten, te worden verworpen.

4.10

Belanghebbende heeft zich voorts beroepen op het zijns inziens in rechte te honoreren vertrouwen dat bij hem zou zijn gewekt door een bewuste standpuntbepaling door [N], voornoemd, zie r.o. 2.6. [E] heeft ter zitting verklaard dat hij uit de gesprekken met [N] had afgeleid dat er ook over het deel van de investering, dat zag op de melkrobots, milieu-investeringsaftrek (MIA) en willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen (VAMIL) mogelijk zou zijn en dat deze afschrijvingen ook het aan het melksysteem toe te rekenen bedrag zou omvatten. Belanghebbende heeft met deze enkele verklaring en hetgeen hij overigens op dit punt naar voren heeft gebracht, naar het oordeel van het Hof, niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Een weergave van een telefoongesprek is daartoe onvoldoende, en ook uit hetgeen belanghebbende ter zake daarvan heeft overgelegd valt niet af te leiden dat, zo er al sprake zou zijn van een – aan de Inspecteur toe te rekenen - rechtens relevante toezegging, door [N] zou zijn verklaard dat ook het gereleveerde bedrag van € 15.000 per melkrobot, dat betrekking heeft op het melksysteem, in de grondslag van de VAMIL en MIA begrepen zou worden.

4.11

Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de Rechtbank ten onrechte zijn beroep op een integrale proceskostenvergoeding heeft afgewezen.

4.12

Op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gelezen in verbinding met artikel 2, derde lid, van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht (hierna: BPB), kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken van de forfaitaire proceskostenvergoeding van artikel 2, eerste lid, van het BPB . Artikel 2, derde lid, van het BPB ziet op de uitzonderlijke gevallen waarin strikte toepassing van deze regeling onrechtvaardig uitpakt (vgl. Kamerstukken II, 27 024, nr. 16, p. 3).

4.13

Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het BPB is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, nr. 41.235, ECLI: NL: HR: 2007: BA2802, BNB 2007/260). Daarnaast kan, indien de Inspecteur bij het opleggen van een belastingaanslag in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld, zulks grond opleveren om een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit aanwezig te achten (vgl. HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).

4.14

Belanghebbende op wie ten deze de last rust aannemelijk te maken dat van een bijzondere omstandigheid in vorenbedoelde zin sprake is, is daarin, naar het oordeel van het Hof, niet geslaagd. Niet aannemelijk is geworden dat zich in het onderhavige geval één van de onder 4.13 bedoelde situaties heeft voorgedaan.

Slotsom Op grond van het vorenstaande zijn zowel het principale hoger beroep als het incidentele hoger beroep ongegrond.

5 Proceskosten

Het Hof wijst belanghebbendes verzoek om integrale vergoeding van de proceskosten in hoger beroep af onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 4.11 e.v. Gelet evenwel op de omstandigheid dat bij het onderhavige geschil voor beide partijen een specifieke materiedeskundige bijstand van de gemachtigde betrokken was, stelt het Hof het gewicht van de zaak vast op factor 1,5 en stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift x € 243  wegingsfactor 1,5 = € 364,50), in verband met de behandeling van het beroep in eerste aanleg (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting x € 487  wegingsfactor 1,5 = € 1.461) en in verband met de behandeling van het hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting x € 487  wegingsfactor 1,5 = € 1.461) heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand van in totaal € 3.286,50.

6 Beslissing

Het Hof:

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens voor zover het betreft de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover het betreft de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.286,50 en

- bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 493.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van

Knobelsdorff en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 25 februari 2014 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong)

(P. van der Wal)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 februari 2014

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature