U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

vrijspraak poging moord, veroordeling poging doodslag

Uitspraak



afdeling strafrecht

parketnummer: 23-004307-14

datum uitspraak: 26 april 2017

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-669041-14 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,

adres: [adres],

thans gedetineerd in PI Heerhugowaard, locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van

3 april 2015, 10 november 2015, 10 februari 2016 en 13 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 5 maart 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, op een scooter aan is/zijn komen rijden en/of na zijn/hun scooter te hebben geparkeerd en/of in de richting van die [slachtoffer] is/zijn gerend en/of een revolver, althans een vuurwapen, heeft/hebben gepakt en/of op het gezicht, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of meermalen, terwijl hij de revolver, althans het vuurwapen, op die [slachtoffer] hield gericht, de trekker van die revolver, althans dat vuurwapen, heeft overgehaald en/of achter [slachtoffer] is/zijn aangerend en/of het raam van een broodjeszaak heeft/hebben stuk geschoten en/of geslagen en/of op die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] is geraakt.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 5 maart 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een revolver heeft gepakt en achter [slachtoffer] is aangerend en het raam van een broodjeszaak heeft stuk geslagen en op die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] is geraakt.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Nadere bewijsoverwegingen

Standpunt van de advocaat-generaal

De verdachte heeft opzettelijk met een geladen geschoten in de richting van [slachtoffer] terwijl deze in een broodjeszaak zijn toevlucht zocht. Op een geneeskundige verklaring is de verwonding ingetekend op ongeveer het midden van het rechter schouderblad. Een schotwond vlak onder de schouder of hoog in de rug is in beginsel levensgevaarlijk. Het slachtoffer stond niet stil. Met de beperkte schietervaring van de verdachte kan niet worden volgehouden dat je, zelfs op heel korte afstand, zuiver op een schouder kunt mikken. De verdachte heeft dan ook voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] gehad.

Van voorbedachte raad was eveneens sprake.

Na een eerder incident op de Robert Fruinlaan heeft de verdachte [slachtoffer] gezocht, gevonden en is met een revolver op hem afgekomen. Verdachte heeft één keer geprobeerd te schieten, al dan niet door alleen de haan naar achteren te halen, althans hij heeft een handeling verricht die kon leiden tot een schot en er in ieder geval uitzag alsof hij wilde schieten. De verdachte heeft daarna de haan verder naar achteren gehaald voor een tweede poging, heeft zijn wapen op het slachtoffer gericht en geschoten.

In het verloop van de gebeurtenissen waren meer dan genoeg tijd en momenten waarop de verdachte zich had kunnen beraden: tijdens het zoeken naar [slachtoffer], het stoppen en afstappen, na het trekken van de revolver, na het voor de tweede keer naar achteren trekken van de haan van de revolver; het achter [slachtoffer] aanrennen, het voor een dichte deur staan na het intikken van het ruitje en tijdens het mikken op [slachtoffer].

Het ten laste gelegde medeplegen kan niet bewezen worden, omdat de handelingen van de bestuurder van de scooter onvoldoende zijn om te kunnen spreken van medeplegen van het tenlastegelegde.

Standpunt van de verdediging

De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

Van voorbedachte raad was geen sprake. Het “klikgeluid” dat buiten voorafgaand aan het schieten in de broodjeszaak door enkele getuigen is gehoord en geïnterpreteerd als het overhalen van de trekker kon ook veroorzaakt zijn door het enkele naar achteren trekken van de haan, zoals de verdachte heeft verklaard.

De verdachte zegt dat hij op [slachtoffer] heeft geschoten terwijl hij op een afstand stond van 1 a 2 meter van [slachtoffer], die zich in de broodjeszaak bevond. Hij richtte met het wapen op diens schouder en heeft hem daar ook geraakt. De verdachte had niet de bedoeling [slachtoffer] te doden en door het schieten op diens schouderblad heeft hij geen aanmerkelijke kans op diens dood aanvaard.

Overwegingen hof

Poging doodslag

Nadat de verdachte op de Johan Huizingalaan zijn wapen op [slachtoffer] had gericht, is deze gerend naar een broodjeszaak een aantal meter verderop. [slachtoffer] ging daar naar binnen, waarna de verdachte hem achterna liep. De verdachte heeft met de kolf van de revolver het glas in de deur van de zaak vernield, heeft gericht op [slachtoffer] geschoten en hem in de rechterschouder geraakt.

Anders dan de raadsman en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden geduid dan als een poging doodslag. Het op korte afstand, in een dynamische situatie in een besloten ruimte schieten in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] was zodanig gevaar zettend dat de verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] heeft aanvaard. In het bovenlichaam bevinden zich immers vitale organen.

Geen voorbedachte raad

Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar aan contra-indicaties kan een zwaarder gewicht worden toegekend. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden, dat sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan.

Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat in de omstandigheden dat de verdachte voorafgaand aan het schietincident in de broodjeszaak betrokken is geweest bij een incident met [slachtoffer] op de Robert Fruinlaan in Amsterdam en dat iemand, mogelijk uit de groep van de verdachte heeft gesproken over het halen van een ‘ding”, op zichzelf niet redengevend zijn voor de conclusie dat de verdachte na en in vervolg op dat incident een vuurwapen heeft gehaald en doelbewust op zoek is gegaan naar [slachtoffer] om (opnieuw) de confrontatie met hem aan te gaan.

Ook overigens zijn hiervoor onvoldoende concrete aanwijzingen.

Daarbij is van belang dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist dat [slachtoffer] zich bevond op of in de buurt van de plek waar de verdachte hem heeft aangetroffen.

Het hof slaat acht op de volgende verklaringen met betrekking tot de situatie vanaf het moment dat de verdachte met de scooterbestuurder ter plaatse kwam aan de Johan Huizingalaan.

 [slachtoffer]: de verdachte stapte van de scooter af en richtte zijn vuurwapen op hem. Hij hoorde dat het wapen klikte. [slachtoffer] rende vervolgens naar de broodjeszaak, de verdachte volgde hem en heeft geschoten waarbij hij werd geraakt.

[getuige]: Twee jongens kwamen aangereden op een scooter. Voordat hij het wist stond [slachtoffer] op en rende in de richting van de broodjeszaak. Een jongen met een pistool liep achter hem aan. [slachtoffer] ging naar binnen, de jongen met het wapen sloeg een raam kapot en loste een schot.

 De verdachte: Hij en de bestuurder stapten van de scooter. [slachtoffer] zette een stap in zijn richting, hij trok zijn wapen, richtte dit op [slachtoffer] en spande de haan. De haan klikte terug. Hij spande de haan opnieuw en zag dat [slachtoffer] naar de broodjeszaak rende. De verdachte rende achter hem aan. [slachtoffer] ging naar binnen, waarna de verdachte met de kolf van zijn wapen het raam van de deur insloeg en op [slachtoffer] schoot.

Uit deze verklaringen blijkt dat sprake is van een sequentie van gebeurtenissen binnen zeer korte tijd na aankomst van de verdachte op de Johan Huizingalaan. Hieruit noch uit de loop van deze gebeurtenissen kan worden afgeleid dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit om met een vuurwapen te schieten op [slachtoffer]. Dat hij verschillende van elkaar te onderscheiden handelingen heeft verricht, doet hieraan niet af, nu deze hebben plaatsgevonden in een zeer korte tijdsspanne.

De omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard voorafgaand aan het trekken van de revolver ter plekke handschoenen te hebben aangedaan, wijst op zichzelf noch bezien in samenhang met de overige feiten en omstandigheden eenduidig op het tegendeel.

Hetgeen de advocaat-generaal overigens in dit verband heeft aangevoerd doet aan het voorgaande niet af.

Het hof zal de verdachte daarom, als bepleit door de raadsman, de verdachte vrijspreken van het bestanddeel voorbedachte raad.

Geen medeplegen

Met de advocaat-generaal en -impliciet- de raadsman is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van medeplegen omdat geen enkele persoon kan worden aangewezen, ook niet de bestuurder van de scooter, die aantoonbaar nauw en bewust met de verdachte heeft samengewerkt bij het tenlastegelegde feit.

De verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft bij pleidooi verzocht [slachtoffer] nader te horen indien het hof van plan is bij een bewezenverklaring gebruik te maken van de verklaring die hij op 12 oktober 2016 bij de raadsheer-commissaris als getuige in de zaak van de medeverdachte heeft afgelegd. Deze verklaring bevat nieuwe elementen, in het bijzonder daar waar volgens [slachtoffer] de verdachte tijdens het eerste incident door de telefoon heeft gezegd: “Haal die ding”. De raadsman wenst, (naar het hof begrijpt) indien is voldaan aan de gestelde voorwaarde, in de gelegenheid te worden gesteld [slachtoffer] op dat punt nader te ondervragen.

Het hof wijst dit verzoek af nu in hetgeen is aangevoerd geen grond kan worden gevonden voor het oordeel dat het (nogmaals) horen van [slachtoffer] noodzakelijk noch redelijkerwijs in het belang van de verdediging kan worden geacht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg (impliciet primair) bewezen verklaarde poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de ten laste gelegde poging tot moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd die hij voorafgaande aan de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft de haan van de revolver overgehaald en het vluchtende slachtoffer achtervolgd naar een horecagelegenheid. De verdachte heeft op meedogenloze wijze met zijn vuurwapen gericht op het slachtoffer geschoten waardoor deze door een kogel werd geraakt in zijn bovenlichaam en aanzienlijke verwondingen zoals ribfracturen en een klaplong heeft opgelopen. De verdachte heeft hiermee buiten alle proporties gehandeld.

De situatie is voor het slachtoffer extreem angstaanjagend geweest. Hij wilde vluchten maar was niet in staat zich te onttrekken aan de aanval van de gewapende verdachte. In de broodjeszaak was het machteloze slachtoffer niet in staat zich te verweren tegen de verdachte.

De lichamelijke integriteit van het slachtoffer is door toedoen van de verdachte ernstig geschonden. Het is niet aan de verdachte te danken dat het toegebrachte letsel achteraf bezien niet nog ernstiger gevolgen heeft gehad. De situatie van het slachtoffer is op ingrijpende wijze veranderd. Hij moet verder leven met de zware psychische belasting dat hij zijn leven plotseling in groot gevaar is geweest.

Het hof rekent het de verdachte bovendien ten zeerste aan dat hij met de revolver een kogel heeft verschoten in de broodjeszaak waar een aantal andere personen stond, personeel en klanten. Hieronder waren enkele jonge kinderen op wie deze gebeurtenis een onuitwisbare indruk moet hebben gemaakt. Het gevoel van (ook hun eigen) veiligheid in een dagelijkse omgeving zoals een broodjeszaak moet zeer ernstig zijn aangetast.

Het behoeft geen nadere toelichting dat de rechtsorde ernstig wordt geschokt door een dergelijk misdrijf. De verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven van gebrek aan respect voor het recht op leven van een medemens.

In het voordeel van de verdachte zal rekening worden gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit.

Gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, is het echter onontkoombaar dat aan de verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die vrijheidsbeneming met zich brengt, wordt opgelegd.

Hoewel het hof, anders dan de rechtbank, voorbedachte raad niet bewezen acht zal het een straf opleggen die gelijk is aan de straf die de rechtbank heeft opgelegd.

In hetgeen van de zijde van de verdediging is aangevoerd kan, gelet op alles wat hiervoor is overwogen, geen grond worden gevonden voor het opleggen van een lagere straf.

Anders dan de verdediging vindt het hof dat geen sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) die tot strafvermindering noopt.

Tussen het moment waarop de verdachte in redelijkheid kon verwachten dat hij zou worden vervolgd, 10 maart 2014, en de dag waarop het hof arrest zal wijzen: 26 april 2017 is niet zodanig veel tijd verstreken dat niet langer sprake is van een redelijke termijn waarbinnen de totale procedure in eerste en tweede aanleg is afgerond. Hierbij wordt rekening gehouden met de gewijzigde proceshouding van de verdachte na het wijzen van het vonnis door de rechtbank, waardoor nader onderzoek, al dan niet op verzoek van de verdediging, gerechtvaardigd was.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 36.666,97, die is opgebouwd uit de navolgende posten:

a) Studievertraging € 13.150,-

b) Mantelzorg € 780,-

c) Ziekenhuisopname € 196,-

d) Kleding € 540,97

e) Smartengeld € 22.000,-.

De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.101,73. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

De advocaat-generaal heeft toewijzing van de vordering gevorderd tot een bedrag van € 10.736,97 (ziekenhuisopname, kleding en voor het overige immateriële schadevergoeding); subsidiair € 6.986,97 (eerder genoemd bedrag minus het door het Schadefonds geweldsmisdrijven uitgekeerde bedrag); hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van de materiële schade aangevoerd dat het causale verband tussen de gevorderde vergoedingen voor studievertraging en mantelzorg en het bewezenverklaarde feit onvoldoende is onderbouwd. Dat deel van de vordering dient te worden afgewezen. De vergoeding voor immateriële schade moet worden gematigd tot het door de rechtbank opgelegde ofwel het door de advocaat-generaal gevorderde bedrag. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.

Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de gevraagde vergoedingen kunnen worden toegewezen voor c) ziekenhuisopname en d) kleding tot een totaal bedrag van € 736,97 .

Het hof vindt dat ook (een deel van) de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt en wel tot een bedrag van € 12.000,-. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte grote lichamelijke en psychisch gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij leidt hierdoor namelijk aan een posttraumatische stoornis.

Voor wat betreft de gevorderde vergoedingen voor a) studievertraging en b) mantelzorg ligt dit anders. Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat uit de namens de benadeelde partij overgelegde stukken en de daarop door diens raadsvrouw gegeven toelichting onvoldoende blijkt dat de gevorderde schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte.

Gelet op het voorgaande zal bedrag van in totaal € 12.736,97 worden toegewezen.

De behandeling van de vordering voor het overige levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 12.736,97 (twaalfduizend zevenhonderdzesendertig euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 736,97 (zevenhonderdzesendertig euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 12.000,- (twaalfduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 12.736,97 (twaalfduizend zevenhonderdzesendertig euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 736,97 (zevenhonderdzesendertig euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 12.000,- (twaalfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 98 (achtennegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van

mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van

26 april 2017.

[…]

dossierpagina 58 e.v.

dossierpagina 111 e.v.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature