U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

vervolg van 25 augustus 2015. Omvang hoeveelheid asbest staat thans voldoende vast. Abstracte schadeberekening. Aanvangsdatum wettelijke rente. Eisvermeerdering in eerste aanleg. Kosten asbestrapport en deskundigenbericht. Zie ECLI:NL:GHAMS:2015:3476.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.111.255/01

zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 393852/HA ZA 08-909

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 januari 2016

inzake

1 [appellante sub 1] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

2. [appellante sub 2] ,

laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] ,

3. [appellant sub 3] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

4. [appellante sub 4] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

5. [appellant sub 5] ,

wonend te [woonplaats] ,

appellanten,

advocaat: mr. V.M.A. Vos te Haarlem,

tegen

1 [geïntimeerde sub 1] ,

2. [geïntimeerde sub 2] ,

beiden wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

geïntimeerden,

advocaat: mr. R.F. Ronday te Mijdrecht.

1 Verder verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd.

Het hof heeft op 25 augustus 2015 een tussenarrest uitgesproken (verder ook: het tussenarrest). Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot dan toe wordt naar dat arrest verwezen.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- akte aan de zijde van [geïntimeerden] , met een productie;

- antwoordakte aan de zijde van [appellanten]

Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2 Verdere beoordeling

2.1.

In het tussenarrest heeft het hof - onder verwerping in zoverre van de grieven I tot en met VIII - geoordeeld, kort samengevat en voor zover thans van belang, dat [appellanten] ten aanzien van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst met betrekking tot de onroerende zaak aan de [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] te [woonplaats] (verder ook: de woning) jegens [geïntimeerden] toerekenbaar zijn tekortgeschoten door hun die zaak te leveren, terwijl deze als gevolg van de aanwezigheid van asbest niet geschikt was voor een normaal gebruik als woning. In verband met een (in overweging 3.2.5 van het tussenarrest) gesignaleerde onduidelijkheid in het te dezen door AA & C Nederland B.V. (verder AA & C) opgestelde onderzoeksrapport van 6 december 2005 (verder: het asbestrapport), van belang in verband met (de omvang van) de schade, heeft het hof de zaak - onder aanhouding van grief I in zoverre - naar de rol verwezen. De behandeling van de grieven IX tot en met XIV (en grief VII voor zover nog niet besproken), die alle op de schade betrekking hebben, is aangehouden.

2.2.

Thans zal het hof overgaan tot de verdere bespreking van grief I.

2.2.1.

Overweging 3.2.5 van het tussenarrest luidt als volgt:

“Het feit dat de [in het asbestrapport] als “V01” en “V02” aangeduide plaatsen (plaatmateriaal huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] , begane grond en eerste verdieping tegen de wand en het plafond door de gehele woning respectievelijk plaatmateriaal huisnummer [huisnummer 2] , zolder, rondom rookgasafvoerkanaal) niet zijn bemonsterd leidt, anders dan [appellanten] betogen, niet zonder meer tot de conclusie dat de aanwezigheid van asbest op die plaatsen niet is vastgesteld. Het asbestrapport vermeldt immers onder 3 (pagina 8 bovenaan) dat het hier visuele waarnemingen betreft die niet zijn bemonsterd omdat dit ongewenste beschadigingen zou opleveren of omdat het zeker is dat het verdachte materiaal daadwerkelijk asbest bevat. Uit het feit dat deze plaatsen in het vervolgens onder 4 opgenomen overzicht als asbestbronnen worden aangemerkt, leidt het hof af, mede gezien de samenvatting onder I.6, dat AA & C van oordeel is dat zeker is dat deze plaatsen daadwerkelijk asbest bevatten. De vraag rijst dan echter wel waarom AA & C ook het voorkómen van ongewenste beschadigingen als reden voor deze niet-bemonstering heeft vermeld. Omdat [appellanten] bovendien onweersproken hebben gesteld dat de wanden waren bepleisterd en dat niet door pleisterwerk kan worden heen gekeken, is naar het oordeel van het hof voorshands onvoldoende duidelijk op welke grond AA & C tot de conclusie is gekomen dat (kennelijk) al het plaatmateriaal tegen de wanden en de plafonds op de begane grond en op de eerste verdieping asbest bevat. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen om [geïntimeerden] in de gelegenheid te stellen bij akte een verklaring of nader rapport van AA & C in het geding te brengen waarin de benodigde duidelijkheid op dit punt wordt verschaft. [appellanten] zullen hierop vervolgens mogen reageren.”

2.2.2.

Bij hun vervolgens genomen akte hebben [geïntimeerden] een brief van AA & C van 28 september 2015 overgelegd - en daarnaar instemmend verwezen - die, voor zover van belang, als volgt luidt:

“Monsterneming vindt plaats op asbestverdachte materialen. Deze dient represen-tatief te zijn, doch niet meer dan door de onderzoeker noodzakelijk wordt geacht. In dit geval dus het plaatmateriaal, dat aan bepaalde visuele kenmerken voldoet alsmede de toepassing van het materiaal in de woning. Als blijkt dat op andere plaatsen in de woning soortgelijk materiaal wordt aangetroffen spreekt men dus van een visuele waarneming. Deze methode voldoet en is voldoende ter vaststelling.

Ten aanzien van de opmerking dat het materiaal achter pleisterwerk is verwerkt merken wij op dat in dit geval de visuele waarneming plaats heeft gevonden op plaatsen waar wandcontactdozen open lagen of waar het pleisterwerk niet meer aanwezig was. Hierdoor is het voor een ervaren asbestonderzoeker vrij eenvoudig om soortgelijk materiaal te kunnen waarnemen. De analyse door het laboratorium bevestigt uiteindelijk of het materiaal daadwerkelijk asbest bevat of niet. Dus in dit geval ook van de visuele waarnemingen.

Ten aanzien van de opmerking “omdat dit ongewenste beschadigingen zou opleveren” kunnen wij mededelen dat het van belang is om zo min mogelijk asbestverdachte materialen te beroeren ter voorkoming van mogelijke secundaire vervuilingen. Dit wordt bedoeld met ongewenste beschadigingen.

Het is dus een logisch gevolg van de monsterneming waarbij beschadiging optreedt die zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Vandaar deze opmerking in de tekst.”

2.2.3.

Tot goed begrip wordt allereerst opgemerkt dat het hof in de eerste volzin van overweging 3.2.5 in de omschrijving van de als “V01” en “V02” gecodeerde plaatsen heeft vermeld dat het hier (onder meer) gaat om het plafond door de gehele woning en het rookgasafvoerkanaal. Voor zover de latere omschrijving in die overweging daarvan afwijkt is sprake van een vergissing.

2.2.4.

Het hof begrijpt de zojuist geciteerde brief van AA & C (verder: de brief) aldus dat volgens AA & C (ook) ten aanzien van visuele waarnemingen die niet zijn bemonsterd (omdat dit ongewenste beschadigingen zou opleveren) zeker is dat het verdachte materiaal daadwerkelijk asbest bevatte. De strekking van de brief is immers dat buiten twijfel is dat de als “V01” en “V02” gecodeerde plaatsen asbest bevatten. De brief heeft, voorts, de benodigde opheldering verschaft met betrekking tot de in overweging 3.2.5 van het tussenarrest gesignaleerde onduidelijkheid. De enkele omstandigheden dat in het asbestrapport (en in de eerdere stellingen van [geïntimeerden] ) geen gewag is gemaakt van plaatsen waar wandcontactdozen open lagen of waar het pleisterwerk niet meer aanwezig was en dat geen foto’s van dergelijke plaatsen bij het rapport zijn gevoegd, impliceert niet dat deze plaatsen er in feite niet waren. Het hof heeft geen aanleiding om op dit punt aan de juistheid van de brief te twijfelen. Met hun stelling dat AA & C achter wandcontactdozen of pleisterwerk geen soortgelijk plaatmateriaal als in de meterkast (monster “ML02”) kan hebben aangetroffen miskennen [appellanten] , wat er van deze stelling feitelijk zij, dat AA & C ook andere monsters van plaatmateriaal heeft genomen (de monsters “ML01” en “ML03”) en dat ook deze monsters asbest bleken te bevatten. Kennelijk (en terecht) beschouwt AA & C ook die monsters als “in de woning” aangetroffen. Dat zich achter wandcontactdozen geen plaatmateriaal bevindt maar holle ruimten, zoals [appellanten] aanvoeren, impliceert niet dat het rond de openliggende wandcontactdozen aangebrachte plaatmateriaal niet zichtbaar zou zijn.

2.2.5.

De slotsom is dat de rechtbank ook ten aanzien van de hoeveelheid aangetroffen asbest heeft mogen uitgaan van de juistheid van het asbestrapport en dat grief I ook in zoverre faalt.

2.3.1.

Grief IX is gericht tegen overweging 2.10 van het tussenvonnis van 22 juli 2009 en overweging 2.2 van het tussenvonnis van 3 maart 2010. Uit de bij deze grief gegeven toelichting blijkt dat [appellanten] bezwaar hebben tegen het oordeel van de rechtbank dat in het midden kan blijven of en in welke mate de door Bouwbedrijf [X] (verder: [X] ) geoffreerde werkzaamheden daadwerkelijk zijn uitgevoerd en dat/omdat de redelijkerwijs te maken herstelkosten voor vergoeding in aanmerking komen. Volgens [appellanten] is een dergelijke abstracte schadeberekening in dit geval niet toelaatbaar, omdat uit de stellingen van [geïntimeerden] volgt dat het asbest om veiligheidsredenen uit de woning diende te worden verwijderd en dus niet mag worden geabstraheerd van het antwoord op de vraag of [appellanten] het asbest hebben laten verwijderen.

2.3.2.

Mede in het licht van de in eerste aanleg door [geïntimeerden] overgelegde en door [appellanten] erkende althans niet weersproken factuur van [Y] Asbestverwijdering, waarin werkzaamheden ter zake van het “verwijderen van alle asbesthoudende beplatingen, plafonds en materialen aan de [straat] [huisnummer 1] - [huisnummer 2] te [woonplaats] ” in rekening zijn gebracht, hebben [appellanten] (in hoger beroep) onvoldoende gemotiveerd betwist dat (al) het in de woning aangetroffen asbest is verwijderd. Hiermee ontvalt de bodem aan het onderhavige betoog van [appellanten] Bovendien valt ook overigens niet in te zien waarom de door [geïntimeerden] geleden schade als gevolg van het in de woning aangetroffen asbest niet op de door de rechtbank voorziene wijze kon worden vastgesteld. De grief faalt.

2.4.

De door de rechtbank bij het tussenvonnis van 3 maart 2010 benoemde deskundige R.J. van Drie heeft in het door hem op 15 juli 2011 uitgebrachte rapport, conform de hem door de rechtbank verstrekte opdracht, “de redelijkerwijs te maken kosten van verwijdering van het asbest op de plaatsen, vermeld in het asbestrapport” begroot, evenals “de redelijkerwijs te maken kosten van herstel op deze plaatsen op een niveau dat deze ten minste weer in oude (maar thans gesaneerde) toestand komen te verkeren”. Bovendien heeft Van Drie op een aantal herstelkosten (tegelwerk, plafond- en wandsystemen en elektrotechnische installaties) een percentage in mindering gebracht vanwege een op geld te waarderen voordeel voor [geïntimeerden] (“nieuw voor oud”). Tegen deze achtergrond acht het hof de stellingen van [appellanten] , dat zij als gevolg van de toewijzing door de rechtbank van het door Van Drie begrote schadebedrag van € 53.423,06 hebben meebetaald aan een door [geïntimeerden] reeds geplande en ook uitgevoerde verbouwing en dat [geïntimeerden] daardoor ongerechtvaardigd zijn verrijkt, onvoldoende toegelicht. Om die reden faalt grief VII, voor zover hierop betrekking hebbend, evenals grief XII.

2.5.

Grief X houdt in dat de rechtbank in overweging 2.14.1 van het tussenvonnis van 22 juli 2009 ten onrechte heeft geoordeeld dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de datum van het verzuim, zijnde 20 februari 2006. De rechtbank bouwt in deze overweging kennelijk voort op overweging 5.7 van het tussenvonnis van 26 november 2008, waarin zij heeft geoordeeld dat het verzuim zonder ingebrekestelling op 20 februari 2006 is ingetreden. Het hof heeft (in de overwegingen 3.7.1 tot en met 3.7.3 van het tussenarrest) de tegen die overweging gerichte grief VI verworpen. Omdat, voorts, zojuist is geoordeeld dat de schade in deze zaak abstract kan worden berekend, wordt het verweer van [appellanten] dat de schadevordering op 20 februari 2006 nog niet opeisbaar was, verworpen. De grief faalt dus.

2.6.

Met grief XI betogen [appellanten] dat de rechtbank in overweging 2.7 van het tussenvonnis van 22 juli 2009 ten onrechte heeft geoordeeld dat de kosten van het asbestrapport ten belope van € 1.172,15 voor vergoeding door [appellanten] in aanmerking komen. De vordering van [geïntimeerden] wordt immers niet door dat rapport gedragen, aldus [appellanten] Uit het falen van grief I volgt echter dat de vordering van [geïntimeerden] wel degelijk door het asbestrapport wordt gedragen. De grief ontbeert dus een deugdelijke feitelijke grondslag.

2.7.

Bij grief XIII, waarin wordt betoogd dat de rechtbank in overweging 2.7 van het vonnis van 11 april 2012 ten onrechte een vermeerdering van eis heeft toegelaten, hebben [appellanten] geen belang, omdat [geïntimeerden] in hoger beroep, door tot bekrachtiging van dat vonnis te concluderen, te dezen kennelijk wel een bedrag van € 13.685,= hebben gevorderd en hun dat vrijstond.

2.8.1.

Grief XIV houdt allereerst in dat de rechtbank de kosten van het deskundigen-rapport (ten belope van € 7.151,90) ten onrechte geheel ten laste van [appellanten] heeft gebracht. Van het aanvankelijk door [geïntimeerden] gevorderde bedrag van € 143.192,12 is immers hooguit slechts een bedrag van € 53.423,06 toewijsbaar gebleken. Verder klagen [appellanten] er met deze grief over dat de rechtbank hen, als grotendeels in het ongelijk gesteld, in de beslag- en overige proceskosten heeft verwezen.

2.8.2.

Het deskundigenbericht is uitgebracht teneinde helderheid te verkrijgen over de omvang van de door [geïntimeerden] geleden schade. Pas na het uitbrengen van dat bericht, namelijk bij akte van 17 augustus 2011, hebben [geïntimeerden] hun vordering van € 143.192,12 verminderd tot het door de deskundige begrote bedrag van € 53.423,06. Bij deze stand van zaken acht het hof het juist dat de kosten van het deskundigenbericht door partijen ieder bij helfte worden gedragen en niet alleen door [appellanten] Dit betekent dat de rechtbank te dezen een bedrag van (€ 7.151,90 gedeeld door 2 is) € 3.575,95 te veel heeft toegewezen. Het bestreden eindvonnis zal daarom in zoverre worden vernietigd en [geïntimeerden] zullen tot terugbetaling van dat bedrag worden veroordeeld. In zoverre is de grief dus gegrond.

2.8.3.

Anders oordeelt het hof ten aanzien van de beslag- en overige proceskosten, omdat [appellanten] in de procedure in eerste aanleg (evenals trouwens in appel) niet alleen verweer hebben gevoerd tegen de omvang van de schade, maar (naar is gebleken: ten onrechte) iedere aansprakelijkheid van de hand hebben gewezen. Om die reden zijn zij, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, terecht in de beslag- en overige proceskosten van die instantie verwezen. In zoverre faalt de grief dus.

2.9.

Het bewijsaanbod van [appellanten] wordt als niet ter zake dienend van de hand gewezen.

2.10.

Omdat de daartegen gerichte grieven falen, zullen de (tussen)vonnissen van 26 november 2008, 22 juli 2009 en 3 maart 2010 worden bekrachtigd. Het (eind)vonnis van 11 april 2012 zal in verband met de gedeeltelijke gegrondheid van grief XIV op één onderdeel worden vernietigd en voor al het overige worden bekrachtigd. [appellanten] zullen, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

3 Beslissing

Het hof:

bekrachtigt de door de rechtbank Amsterdam onder zaak- en rolnummer 393852/HA ZA 08-909 gewezen vonnissen van 26 november 2008, 22 juli 2009 en 3 maart 2010, waarvan beroep;

vernietigt het door genoemde rechtbank onder voormeld zaak- en rolnummer gewezen vonnis van 11 april 2012, voor zover daarbij onder 3.2 meer is toegewezen dan een bedrag van € 9.874,79 en, in zoverre opnieuw recht doende, wijst dat meerdere alsnog af en veroordeelt [geïntimeerden] tot (terug)betaling aan [appellanten] van een bedrag van € 3.575,95, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 april 2012;

bekrachtigt voormeld vonnis van 11 april 2012 voor al het overige;

veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen en tot op heden begroot op € 666,= voor verschotten en € 2.446,50 voor salaris van de advocaat;

verklaart dit arrest ten aanzien van deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, R.J.M. Smit en J.C.W. Rang en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature