U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Kinder- en partneralimentatie , behoeftelijstje

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Uitspraak: 23 februari 2016

Zaaknummer: 200.174.715/ 01

Zaaknummer eerste aanleg: C13/563400 FA RK 14-2819 (JB MD)

in de zaak in hoger beroep van:

[de man] ,

wonende te [a] ,

appellant in principaal hoger beroep,

geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. J.M. Uittenhout te Amsterdam,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [b] ,

geïntimeerde in principaal hoger beroep,

appellante in incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. H. Vosmeijer te Amstelveen.

1 Het geding in hoger beroep

1.1.

Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.

1.2.

De man is op 6 augustus 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 6 mei 2015 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C13/563400 FA RK 14-2819 (JB MD).

1.3.

De vrouw heeft op 23 september 2015 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.4.

De man heeft op 9 november 2015 een verweerschrift in het hoger beroep van de vrouw ingediend.

1.5.

De vrouw heeft op 30 november 2015 nadere stukken ingediend.

1.6.

De man heeft op 30 november 2015 nadere stukken ingediend.

1.7.

De zaak is op 10 december 2015 ter terechtzitting behandeld.

1.8.

Ter terechtzitting zijn verschenen:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2 De feiten

2.1.

Partijen zijn [in] 1988 gehuwd. Bij de bestreden beschikking is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind 1] (hierna: [kind 1] ) [in] 1989, [kind 2] (hierna: [kind 2] ) [in] 1991 en [kind 3] (hierna: [kind 3] ) [in] 2004.

Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

2.2.

Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.

Hij is geboren [in] 1958. Hij leeft samen met zijn partner, mevrouw [y] , geboren [in] 1979. Uit hun relatie is [in] 2014 [zoon] (hierna: [zoon] ) geboren.

Hij is werkzaam in loondienst bij […] . Blijkens de jaaropgave over 2014 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 108.791,-.

Aan huur betaalt hij € 505,- per maand.

In verband met de lasten van de door de vrouw bewoonde echtelijke woning betaalt hij € 542,- per maand aan rente en € 366,- per maand aan premie levensverzekering. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 468.000,-. Voorts heeft hij de gebruikelijke eigenaars- en woonlasten.

Partijen hebben naast de echtelijke woning een woning aan de [adres c] te [b] en een woning aan de [adres d] te [b] in eigendom. De woning aan de [adres c] wordt verhuurd voor € 1.200,- per maand. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 197.000,-. De woning aan de [adres d] staat thans leeg. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 196.000,-.

Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 133,- per maand.

In het kader van een zorgregeling heeft de man [kind 3] bij zich eens in de veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondagavond 20.30 uur. Voorts is [kind 3] een deel van de vakanties bij de man.

2.3.

Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.

Zij is geboren [in] 1959. Zij vormt met [kind 3] een eenoudergezin.

3 Het geschil in hoger beroep

3.1.

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 3] bepaald van € 539,- per maand en een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 2.325,- per maand met ingang van de dag van inschrijving van de uitspraak der echtscheiding.

Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw een bijdrage voor [kind 3] van € 750,- per maand en een uitkering tot haar levensonderhoud van € 4.200,- per maand vast te stellen.

Voorts is bepaald dat de vrouw, indien zij ten tijde van de inschrijving van de uitspraak der echtscheiding nog de echtelijke woning bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de bestreden beschikking.

Het verzoek van de man om ten laste van de vrouw een gebruiksvergoeding vast te stellen, is afgewezen.

3.2.

De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:

- het verzoek van de vrouw om de bewoning van de echtelijke woning voort te zetten tot zes maanden na ontbinding van het huwelijk alsnog af te wijzen;

- te bepalen dat de vrouw gehouden is om aan de man een gebruiksvergoeding van € 500,- per maand te voldoen op grond van artikel 1:165 Burgerlijk Wetboek (BW) cq artikel 3:169 BW met ingang van de datum van ontbinding van het huwelijk en zolang de vrouw feitelijk het gebruik heeft van de echtelijke woning;

- een door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 3] te bepalen van € 475,- per maand;

- het verzoek van de vrouw om een uitkering tot haar levensonderhoud vast te stellen alsnog af te wijzen, dan wel op een zodanig bedrag te bepalen als het hof juist zal achten en, indien het hof een uitkering vaststelt, primair daarnaast te bepalen dat de man gehouden is deze uitkering te voldoen gedurende drie jaar vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk en subsidiair te bepalen dat de uitkering wordt afgebouwd met een percentage van 33 per jaar met ingang van 1 januari 2018.

3.3.

De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep de verzoeken van de man af te wijzen.

In incidenteel hoger beroep verzoekt zij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 3] te bepalen van € 725,- per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding, althans een zodanige bijdrage met ingang van een zodanige datum te bepalen als het hof juist zal achten en een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te bepalen van € 4.200,- per maand met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheiding, althans een zodanige uitkering met ingang van een zodanige datum te bepalen als het hof juist zal achten.

3.4.

De man verzoekt de verzoeken van de vrouw in incidenteel hoger beroep af te wijzen.

4 Beoordeling van het hoger beroep

In principaal en incidenteel hoger beroep

4.1.

De man heeft met zijn grieven het voortgezet gebruik van de echtelijke woning door de vrouw alsmede de vergoeding voor dat gebruik, en de bijdrage voor [kind 3] en de vrouw aan de orde gesteld. De vrouw heeft eveneens de bijdrage voor zichzelf en [kind 3] aan de orde gesteld. Voor zover mogelijk zullen de grieven van partijen gezamenlijk worden behandeld.

4.2.

In zijn eerste grief stelt de man dat de vrouw geen belang heeft bij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. Zij wil in de echtelijke woning blijven wonen om de verkoop van de woning te traineren. De vrouw is niet akkoord gegaan met de keuze van de man voor een makelaar en zij houdt de woning niet schoon, als gevolg waarvan deze niet verkocht raakt. Hij wijst er verder op dat de vrouw haar intrek kan nemen in de woning van partijen aan de [adres d] .

De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd betwist.

4.3.

Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw belang bij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning nu zij daar verblijft met [kind 3] voor wie zij de hoofdverzorger is terwijl het belang van de man meer ondergeschikt is, onder meer omdat de man over zelfstandige woonruimte beschikt voor zichzelf en zijn gezin. De vrouw kan, indien gewenst en om te voorkomen dat zij met [kind 3] twee keer in korte tijd zal moeten verhuizen, de woning aan de [adres d] betrekken als duidelijk is dat zij de overname daarvan kan financieren. Thans kan zij derhalve niet zonder meer over structurele alternatieve woonruimte beschikken.

Bovendien dient mee te wegen dat de vrouw ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat partijen het eens zijn geworden over de makelaar die de verkoop van de echtelijke woning op zich zal nemen. Zij zijn in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ter zitting van de rechtbank van 7 december 2015 overeengekomen dat partijen beiden de verkoopopdracht binnen veertien dagen na 7 december 2015 zullen ondertekenen. Daarnaast heeft de vrouw toegezegd te zullen meewerken aan verkoop en levering van de echtelijke woning indien deze wordt verkocht binnen de termijn van haar gebruiksrecht van zes maanden na het inschrijven van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De eerste grief van de man slaagt dan ook niet.

4.4.

De man verzoekt op grond van artikel 1:165 juncto 3:169 BW vaststelling van een door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding in verband met het gebruik van de echtelijke woning. Omdat de vrouw tot op heden de verkoop van de woning heeft tegengehouden, kan de man niet beschikken over zijn aandeel in de gemeenschap en kan hij evenmin de netto opbrengst van de onroerende zaken aanwenden voor de aanschaf van een nieuwe woning. Een vergoeding is derhalve redelijk, aldus de man.

De vrouw heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.

4.5.

Naar het oordeel van het hof heeft de man zijn verzoek tot de vaststelling van een gebruiksvergoeding onvoldoende onderbouwd nu hij niets heeft gesteld omtrent de hoogte daarvan, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Toewijzing van zijn verzoek zou er bovendien toe leiden dat de vrouw, die naast de alimentatie geen eigen inkomsten heeft, uit de alimentatie een vergoeding aan de man zou moeten voldoen. Het hof zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.

4.6.

Vervolgens zullen de grieven van partijen aangaande de onderhoudsbijdrage voor [kind 3] worden behandeld.

Partijen zijn er ter zitting in hoger beroep mee akkoord gegaan om zowel voor [kind 3] als voor [zoon] van een behoefte van € 632,50 per maand, zoals door de man voor [kind 3] is berekend uit te gaan.

4.7.

Vervolgens dient het aandeel dat ieder der partijen kan bijdragen in de kosten van [kind 3] te worden bepaald.

Naar de man stelt, heeft hij voldoende draagkracht om de volledige kosten van [kind 3] te dragen. Hij is echter van mening dat de vrouw ook een aandeel in deze kosten kan leveren, bijvoorbeeld uit vermogen of uit inkomsten uit arbeid.

Het hof stelt vast dat niet is gebleken dat de vrouw momenteel inkomsten uit vermogen of arbeid heeft. Nu de verdeling van de huwelijksgoedrengemeenschap nog niet is afgerond en geen rekening wordt gehouden met vermogen in India, zoals in 4.21 wordt overwogen, zal het verzoek van de man worden afgewezen. Voorts kan niet van haar worden gevergd dat zij thans enige inkomsten uit arbeid verwerft nu zij 56 jaar oud is en nooit heeft gewerkt in Nederland. De man dient derhalve de volledige kosten van [kind 3] voor zijn rekening te nemen.

4.8.

De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg. De man betoogt dat van een percentage van 25 moet worden uitgegaan omdat [kind 3] , mede gezien de vakantieregeling, gemiddeld twee dagen per week bij hem is. Nu de vrouw echter ter zitting in hoger beroep onweersproken heeft gesteld dat [kind 3] een weekend per twee weken bij de man is en bij lange na niet gedurende de helft van de vakanties, gaat het hof uit van een zorgregeling van gemiddeld één dag per week en zal het hof een percentage van 15 in aanmerking nemen, ofwel een bedrag van € 95,- per maand.

Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het aandeel van de man in de behoefte van [kind 3] . Gelet op het vorenstaande dient de man een bijdrage van € 537,50 (€ 632,50 – € 95,-) per maand te voldoen met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het hof zal de beschikking waarvan beroep in zoverre vernietigen.

4.9.

Vervolgens zal het hof de grieven van partijen behandelen die zien op de partneralimentatie . Beiden hebben in de eerste plaats de behoefte van de vrouw aan de orde gesteld.

De man betoogt dat de vrouw geen behoefte heeft aan een uitkering tot haar levensonderhoud. Als zij de woning van partijen aan de [adres d] zal betrekken, heeft zij geen woonlasten. Daarnaast beschikt zij over een groot vermogen als de echtelijke woning zal zijn verkocht en kan zij inkomsten uit verhuur van de woning aan de [adres c] en inkomsten uit arbeid verwerven.

Verder stelt de man dat de vader van de vrouw is overleden en dat zijn erfgenamen, onder wie de vrouw, over een appartement op een toplocatie in [plaats] , India beschikken; de vrouw heeft ofwel de beschikking over huurinkomsten ofwel over vermogen, aldus de man.

Indien het hof van oordeel is dat de vrouw toch behoefte heeft, dan dient deze op grond van de zogenaamde hofnorm te worden vastgesteld, zij het gebaseerd op een lager netto besteedbaar inkomen dan de rechtbank heeft gedaan, aldus de man.

4.10.

De vrouw heeft haar behoefte aan de hand van een behoefteopstelling op € 4.944,- netto per maand gesteld. Zij heeft verder gesteld dat pas duidelijk zal worden of zij één van de panden van partijen aan zich kan laten toedelen als er duidelijkheid is over de hoogte van haar alimentatie. Er kan nu dus niet zonder meer van worden uitgegaan dat zij geen woonlasten zal hebben. In elk geval is duidelijk dat partijen ieder evenveel zullen ontvangen uit de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap dus als er aan de zijde van de vrouw rekening wordt gehouden met vermogen, dan dient daar ook aan de zijde van de man rekening mee te worden gehouden.

4.11.

Alvorens de vraag te beantwoorden of de vrouw zelf in haar behoefte kan voorzien (met inkomsten uit arbeid, verhuur of vermogen) zal het hof haar behoefte vaststellen.

Bij de bepaling van de behoefte van de vrouw dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Daarin kan een aanwijzing worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd. Verder dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de vrouw.

Nu de vrouw een behoefteopstelling heeft gemaakt die zij met stukken heeft onderbouwd, zal het hof deze lijst tot uitgangspunt nemen bij het bepalen van de behoefte van de vrouw. De man heeft deze behoeftelijst op verschillende punten betwist. Het hof zal hierna de in geschil zijnde posten bespreken.

4.12.

In haar lijst heeft de vrouw een bedrag van € 1.000,- per maand opgevoerd ter zake van huur/hypotheek. De man heeft betoogd dat de vrouw voornemens is de woning van partijen aan de [adres d] te betrekken, welke woning hypotheekvrij is, zodat zij geen woonlasten zal hebben. Gezien de stelling van de vrouw dat nog niet zeker is of zij in staat zal zijn de woning over te nemen aangezien dat afhankelijk is van de waarde waarop het pand zal worden getaxeerd en de afronding van de verdeling van de gemeenschap, gaat het hof uit van een redelijke woonlast van € 500,- per maand en brengt dus een correctie van € 500,- per maand aan op de behoeftelijst.

De man stelt verder dat in de bijdrage VvE voor de woning aan de [adres d] een bedrag begrepen is ter zake van een reservering groot onderhoud en ter zake van stookkosten en water, zodat de door de vrouw te dien aanzien in haar behoeftelijst opgevoerde bedragen naar beneden moeten worden bijgesteld. Nu echter onzeker is of de vrouw de woning aan de [adres d] zal gaan bewonen, acht het hof het redelijk om ter zake van reserveringen groot onderhoud het door de vrouw opgevoerde bedrag van € 150,- per maand in aanmerking te nemen, temeer nu deze lasten dienen te worden bezien in het licht van de eerder reeds vastgestelde, alleszins redelijke, woonlasten. Ook een bedrag van € 200,- per maand voor nutsvoorzieningen acht het hof redelijk, ongeacht in welke woning de vrouw zal gaan wonen.

4.13.

De vrouw heeft een bedrag van € 1.200,- per maand aan boodschappen opgevoerd. Voor zover daarin de kosten van boodschappen voor [kind 3] zijn begrepen, wijst het hof erop dat deze kosten geacht worden te zijn verdisconteerd in haar hiervoor vermelde behoefte van € 632,50 per maand. Het hof acht het redelijk om voor de vrouw rekening te houden met boodschappen van € 400,- per maand en past derhalve een correctie toe van € 800,- per maand.

4.14.

Naar het hof begrijpt, betwist de man met betrekking tot de post Auto/fiets/OV de kosten van benzine van € 125,- per maand, omdat de vrouw volgens hem niet zoveel verbruikt per maand, alsmede de kosten van parkeren van € 45,- per maand en de kosten van openbaar vervoer van € 25,- per maand.

Aangezien de vrouw de kosten van benzine niet heeft onderbouwd terwijl wel vaststaat dat zij [kind 3] regelmatig naar clubs en dergelijke moet brengen, acht het hof het redelijk om van een bedrag aan benzine van € 100,- per maand uit te gaan. Ook de kosten van parkeren heeft de vrouw niet onderbouwd zodat met een redelijk bedrag van € 25,- per maand rekening wordt gehouden. De kosten van openbaar vervoer heeft de vrouw evenmin onderbouwd en het hof zal in redelijkheid dan ook een bedrag van € 10,- per maand in aanmerking nemen.

Het hof past gezien het vorenstaande een correctie van € 60,- per maand toe op de post Auto/fiets/OV.

4.15.

De vrouw heeft een bedrag van € 190,- per maand opgevoerd aan ziektekosten en eigen risico. De man is van mening dat dit een hoog bedrag is, maar het hof acht dit bedrag niet onredelijk hoog.

Ter zake van de post Verzekeringen heeft de man verder betwist dat de vrouw een levensverzekering en een alimentatieverzekering zou (moeten) afsluiten.

Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt niet dat zij thans maandelijks een premie voldoet ter zake van een levensverzekering en een alimentatieverzekering. Nu zij voorts de noodzaak voor deze verzekeringen tegenover de betwisting door de man niet heeft onderbouwd, zal het hof deze premies niet meenemen en de post Verzekeringen corrigeren met een bedrag van € 235,- per maand.

4.16.

Onder de post Overige heeft de vrouw een bedrag van € 150,- per maand opgevoerd aan cadeaus voor kinderen, familie en vrienden en een bedrag van € 125,- per maand in verband met kosten herinrichting, welke posten beide zijn betwist door de man.

Het hof acht het bedrag ter zake van cadeaus gezien de welstand tijdens het huwelijk redelijk, maar zal geen rekening houden met kosten van herinrichting aangezien niet gebleken is dat de man, die is gaan samenwonen met zijn partner nadat hij de echtelijke woning verliet, inboedel heeft meegenomen als gevolg waarvan de vrouw veel kosten ter vervanging heeft moeten maken. Als de vrouw al kosten heeft (gemaakt), betreft het bovendien een tijdelijke kostenpost.

4.17.

De vrouw heeft onder de post Abonnementen een bedrag van € 45,- per maand opgevoerd in verband met de kosten van haar vaste telefoon en een bedrag van € 48,- per maand in verband met de kosten van haar mobiele telefoon. De man maakt daar bezwaar tegen nu de vrouw onder de post Woonlasten ook reeds een bedrag van € 71,- per maand heeft opgevoerd ter zake van Internet/ Ziggo .

Met de man is het hof van oordeel dat een bedrag van in totaal € 164,- per maand aan kosten communicatie hoog is, zodat een korting zal worden toegepast van € 40,- per maand op de post Abonnementen.

4.18.

Ter zake van Kleding/verzorging heeft de vrouw een bedrag van € 250,- per maand aan kleding opgevoerd en een bedrag van € 60,- per maand aan kappersbezoeken. Volgens de man geeft de vrouw niet zoveel geld uit aan kleding en maakten partijen altijd gebruik van een (minder dure) thuiskapper. Gezien de welstand tijdens het huwelijk acht het hof de door de vrouw opgevoerde bedragen echter niet onredelijk hoog, zodat geen correctie zal worden toegepast.

4.19.

De vrouw heeft onder de post Vrije tijd aan kosten voor theater/schouwburg/bioscoop, etentjes en vakanties respectievelijk € 80,- , € 150,- en € 200,- per maand opgevoerd. De man vindt deze kosten te hoog, maar gezien de welstand tijdens het huwelijk acht het hof de door de vrouw opgevoerde bedragen niet onredelijk hoog, zodat geen correctie zal worden toegepast.

4.20.

Tot slot heeft de vrouw reserveringen opgevoerd van in totaal € 100,- per maand voor een nieuwe auto en vervanging van meubilair en huishoudelijke apparaten. Het hof acht de hoogte van deze reserveringen niet onredelijk, zodat het hof de vrouw hierin volgt.

4.21.

Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof een correctie op de behoeftelijst van de vrouw toepassen van in totaal € 1.760,- per maand (500 + 800 + 60 + 235 + 125 + 40). De behoefte van de vrouw bedraagt derhalve € 3.184,- netto per maand/€ 5.442,- bruto per maand.

De man betoogt dat de vrouw volledig zelf in deze behoefte kan voorzien. Zoals reeds is overwogen onder 4.7. kan van de vrouw niet worden gevergd dat zij thans inkomsten uit arbeid verwerft. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat partijen tijdens hun huwelijk, dat in 1988 is gesloten, een traditioneel rollenpatroon hanteerden en dat de vrouw de Nederlandse taal niet volledig machtig is. Niet alleen gezien het gebrek aan werkervaring, maar ook gelet op het feit dat de vrouw geen opleiding in Nederland heeft genoten, alsmede gezien haar leeftijd, moet de vrouw thans niet in staat worden geacht eigen inkomsten uit arbeid te verwerven.

De echtelijke woning is nog niet verkocht zodat nog niet duidelijk is wat de opbrengst na verkoop zal zijn. Nog daargelaten dat niet duidelijk is over welk vermogen partijen na verdeling van de gemeenschap zullen kunnen beschikken, acht het hof het niet redelijk om daar rekening mee te houden, reeds omdat partijen over een gelijk deel zullen beschikken. Derhalve wordt evenmin rekening gehouden met mogelijke inkomsten uit verhuur van de woning aan de [adres c] .

De vrouw heeft betwist dat zij inkomsten heeft uit de verhuur van het appartement in India; naar haar zeggen wordt het slechts gebruikt voor familiebezoeken. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door de vrouw heeft de man zijn stelling onvoldoende onderbouwd om rekening te houden met (fictieve) inkomsten uit verhuur aan de zijde van de vrouw. Voorts is door de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw op een andere wijze over dit appartement kan beschikken zodat ook zijn stelling dat bij de bepaling van de behoefte van de vrouw hiermee rekening wordt gehouden wordt verworpen.

4.22.

Gezien hetgeen hiervoor is besproken, zowel ten aanzien van de behoefte van [kind 3] als ten aanzien van de behoefte van de vrouw, behoeven de grieven van partijen voor zover die zien op de berekening van het netto besteedbaar inkomen ten tijde van hun uiteengaan geen bespreking meer.

4.23.

Partijen hebben beiden de draagkracht van de man aan de orde gesteld.

De man voert aan dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een bruto jaarinkomen van € 120.000,-. Tot 2012 gold bij de voorganger van zijn werkgever nog niet de Persoonlijk-Keuze-Budgetregeling en had hij recht op dertig vakantiedagen. Om die nu nog steeds te kunnen gebruiken, maakt de man gebruik van voornoemde PKB-regeling in die zin dat hij van de maandelijkse uitkering verlofuren koopt. In de jaaropgave van 2014 is de inkoop van verlofuren reeds verwerkt zodat de man betoogt dat het daaruit blijkende loon in aanmerking moet worden genomen evenals de fiscale bijtelling auto van € 1.526,- die blijkt uit de loonstrook van december 2014.

4.24.

Bij de bepaling van de draagkracht van de man neemt het hof de cumulatieven op de door hem overgelegde loonstrook van oktober 2015 tot uitgangspunt. In dat bedrag zijn het vakantiegeld, de eindejaarsuitkering en de bonus (van 2014 die in april 2015 is uitbetaald) reeds begrepen. Bij dit fiscaal loon van € 98.265,- dient tweemaal het maandsalaris van € 7.701,- bruto per maand (in november en december) te worden opgeteld. Verder zal het hof tweemaal een bedrag van € 1.813,- per maand bijtellen ter zake van het Persoonlijk Keuze Budget en tweemaal een bedrag van € 171,- per maand in verband met de toelage individueel sparen. Het totale fiscaal loon van de man bedraagt derhalve € 117.635,-.

Op dit bedrag brengt het hof € 400,- in mindering in verband met de aankoop van verlof door de man bovenop zijn wettelijke vakantiedagen, welke bedragen ook (afgerond) zijn verrekend in de maanden september en oktober 2015 gelet op de door de man overgelegde loonstroken. De man heeft naar het oordeel van het hof niet duidelijk gemaakt dat er een hoger bedrag dan voornoemd bedrag op zijn loon wordt ingehouden, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen.

Verder brengt het hof een bedrag van € 212,- per maand in mindering, zijnde de pensioenpremie van de man.

Tot slot wordt van het loon de fiscale bijtelling auto van € 1.526,- afgetrokken.

4.25.

De man stelt dat vanaf 1 januari 2015 de hypotheekrente voor de echtelijke woning niet meer aftrekbaar voor hem is, omdat dan de tweejaarstermijn sinds zijn vertrek uit die woning is verstreken. De woning is in zijn aangifte IB derhalve verschoven naar box III.

De vrouw heeft deze verschuiving betwist; de man heeft zich om die reden nooit uitgeschreven van het adres van de echtelijke woning. De vrouw heeft verder verzocht een getrapte beschikking te geven met een berekening van de draagkracht van de man vóór en na levering van de echtelijke woning.

4.26.

Het hof zal overeenkomstig het verzoek van de vrouw, waarmee de man zich ter zitting akkoord heeft verklaard, een getrapte beschikking geven waarbij de draagkracht van de man vóór en na de levering van de echtelijke woning wordt berekend.

Bij de berekening van de draagkracht van de man vóór levering van deze woning, volgt het hof de berekening van de man in die zin dat rekening wordt gehouden met de onder 2.2. vermelde lasten en dat in box III de helft van de WOZ-waarde als rendementsgrondslag wordt opgenomen. Het hof volgt de man in zijn stelling dat hij ondanks het feit dat hij niet is uitgeschreven van het adres van de echtelijke woning en partijen dus nog fiscaal partners zijn, de man aldaar niet meer zijn hoofdverblijf heeft sinds hij met ingang van januari 2013 duurzaam gescheiden leeft van de vrouw, als gevolg waarvan de kosten van de woning vanaf januari 2015 niet meer fiscaal aftrekbaar zijn.

4.27.

De vrouw stelt verder dat de rechtbank met een te hoge woonlast rekening heeft gehouden aan de zijde van de man door ook na levering van de echtelijke woning uit te gaan van een netto woonlast van € 1.593,- per maand. De man heeft immers ook vermogen als de woning is verkocht. Zij acht het redelijk om bij partijen van een gelijke woonlast uit te gaan met dien verstande dat de man de zijne kan delen met zijn partner. Zijn partner kan bovendien ook bijdragen in de kosten van [zoon] gezien haar leeftijd en arbeidsverleden.

4.28.

Het hof acht het redelijk om na de verkoop en levering van de echtelijke woning aan de zijde van de man rekening te houden met zijn huur van € 505,- per maand. De man heeft weliswaar gesteld dat hij voornemens is een woning te kopen maar nu dit een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft, zal het hof niet reeds nu rekening houden met een fictieve hogere woonlast. Gezien de hoogte van de huidige woonlast, die relatief laag is voor de man gezien zijn inkomen, gaat het hof er vanuit dat mevrouw [y] niet de helft van deze huur betaalt.

4.29.

Bij de vaststelling van de draagkracht van de man houdt het hof, naast hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het loon en de woonlasten, rekening met de financiële gegevens van de man zoals vermeld onder 2.2. Daarnaast houdt het hof rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, de van toepassing zijnde heffingskortingen en de kosten voor [kind 3] , inclusief de zorgkorting, een bedrag van € 632,50 per maand. Inkomsten uit verhuur van de panden van partijen blijven hier buiten. De man heeft een exploitatieoverzicht in het geding gebracht waaruit blijkt dat er per saldo geen relevant inkomen resteert. Dat de vrouw een aantal posten van dat overzicht betwist, doet niet af aan deze conclusie.

Tot slot houdt het hof rekening met kosten voor [zoon] van afgerond € 291,- per maand, zijnde de helft van de totale kosten van € 582,50 per maand. De man heeft geen gegevens betreffende de financiële situatie van mevrouw [y] in het geding gebracht. Van haar kan worden gevergd dat zij de helft van de kosten van [zoon] voor haar rekening neemt. Naar de man stelt zou zij weliswaar momenteel niet werken, maar nu hij tevens stelt dat zij wel weer van plan is te gaan werken zodra zij fysiek en mentaal is hersteld van haar bevalling alsmede gezien haar leeftijd, kan van haar worden verlangd dat zij binnen afzienbare termijn een inkomen verwerft en een aandeel levert in de kosten van [zoon] .

Op grond van het voorgaande heeft de man voldoende draagkracht om een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te betalen van € 1.795,- per maand over de periode van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot de datum waarop de echtelijke woning zal zijn verkocht en geleverd en van € 2.880,- per maand vanaf de datum waarop de echtelijke woning zal zijn verkocht en geleverd. Het hof zal de beschikking waarvan beroep in zoverre vernietigen.

Aangezien de behoefte van de vrouw voornoemde bedragen ruimschoots overstijgt, zal het hof geen jusvergelijking maken, zoals door de man verzocht.

4.30.

Ten slotte heeft de man verzocht de duur van zijn alimentatieplicht jegens de vrouw te beperken. Op haar rust een inspanningsverplichting. Zij kan een opleiding gaan volgen of zich laten begeleiden bij het vinden van betaalde werkzaamheden.

Het hof wijst het verzoek van de man af en verwijst naar rechtsoverweging 4.22. waarin reeds is overwogen dat van de vrouw niet kan worden gevergd dat zij zelf in de kosten van haar levensonderhoud voorziet. Voorts heeft te gelden dat partijen een huwelijk hebben gehad dat ten minste 28 jaar heeft geduurd. De vrouw heeft tijdens het huwelijk voor de kinderen gezorgd en zij zorgt nog steeds voor [kind 3] die thans elf jaar oud is. Onder deze omstandigheden acht het hof het niet redelijk de alimentatieplicht van de man jegens de vrouw in duur te beperken.

4.31.

Dit leidt tot de volgende beslissing.

5 Beslissing

Het hof:

In principaal en incidenteel hoger beroep

bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 3] met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op € 537,50 (VIJFHONDERD ZEVENENDERTIG EURO EN VIJFTIG CENT) per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, en vernietigt de beschikking waarvan beroep in zoverre;

bepaalt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 1.795,- (EENDUIZEND ZEVENHONDERD VIJFENNEGENTIG EURO) per maand over de periode van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot de datum waarop de echtelijke woning zal zijn verkocht en geleverd, en op € 2.880,- (TWEEDUIZEND ACHTHONDERD TACHTIG EURO) per maand vanaf de datum waarop de echtelijke woning zal zijn verkocht en geleverd, bij vooruitbetaling te voldoen, en vernietigt de beschikking waarvan beroep in zoverre;

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. R.G. Kemmers en mr. M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature