U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Werkgever zegt, na daartoe verkregen toestemming UWV, arbeidsovereenkomst op vanwege schending re-integratieverplichtingen door werknemer. Hof oordeelt dat van schending re-integratieverplichtingen geen sprake is, en de opzegging kennelijk onredelijk. Ook wordt de loonvordering over de periode dat het loon op grond van art. 7:629 lid 3 BW was gestopt, toegekend.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.169.883/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : 3143971 CV EXPL 14-16561

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 juli 2016

inzake

[X] ,

wonend te [woonplaats] ,

appellant,

tevens incidenteel geïntimeerde,

advocaat: mr. E. Tuzkapan te Amsterdam,

tegen

VOMAR VOORDEELMARKT B.V.,

gevestigd te Alkmaar ,

geïntimeerde,

tevens incidenteel appellante,

advocaat: mr. C.E. Bouma te Utrecht.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en Vomar genoemd.

[X] is bij dagvaarding van 7 april 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 5 januari 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [X] als eiser Vomar als gedaagde.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven;

- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 1 april 2016 doen bepleiten, [X] door mr. J.H.W. van der Lee, advocaat te Amsterdam, en Vomar door mr. M.R. van Hall, advocaat te Utrecht, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [X] heeft nog producties in het geding gebracht.

Vervolgens is arrest gevraagd.

Vomar heeft op 3 mei 2016 een verzoek tot wraking ingediend tegen mrs. D. Kingma, G. Boot en R.T. Terpstra. De meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van het Gerechtshof Den Haag heeft dit verzoek bij beslissing van 1 juli 2016 niet ontvankelijk verklaard.

[X] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, naar het hof begrijpt voor zover Vomar daarbij is veroordeeld tot betaling van € 1.500,- ter zake van schadevergoeding voor het kennelijk onredelijk ontslag, en alsnog rechtdoende Vomar zal veroordelen tot het voldoen van een schadevergoeding van € 20.475,- bruto, met - zo begrijpt het hof - veroordeling van Vomar in de kosten van het geding in hoger beroep.

Vomar heeft geconcludeerd tot afwijzing van het principaal appel, en in incidenteel appel tot vernietiging van het bestreden vonnis en het alsnog afwijzen van alle vorderingen van [X] , met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [X] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2 Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.18 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

2.1

[X] , wonend op de [adres] te [woonplaats] , geboren [in] 1966, is op 21 februari 2000 bij Vomar in dienst getreden. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor personeel van grootwinkelbedrijven in levensmiddelen van toepassing.

2.2

[X] was laatstelijk werkzaam in de functie van winkelmedewerker op de broodafdeling op de locatie [M] te [woonplaats] , tegen een maandsalaris van € 1.854,17 bruto, exclusief 8% vakantietoeslag.

2.3

Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing een huishoudelijk reglement, waarin onder andere is bepaald: “Je arbeidsovereenkomst is met Vomar Voordeelmarkt en niet met een filiaal of een afdeling. Dit betekent dat je, indien we dit noodzakelijk vinden, overgeplaatst kan worden naar een ander filiaal of een andere afdeling. Dit gebeurt uiteraard zoveel mogelijk in overleg.”

2.4

Op vrijdag 24 mei 2013 is aan [X] medegedeeld dat hij per maandag 27 mei 2013 zou worden overgeplaatst naar het filiaal [G] aan het [plein] in [woonplaats] .

2.5

[X] heeft zich op 27 mei 2013 via zijn echtgenote ziek gemeld.

2.6

Bij aangetekend verzonden brief van 27 mei 2013 heeft Vomar aan [X] laten weten, voor zover hier van belang: “Tijdens het gesprek hebt u aangegeven dat u niet akkoord ging met deze overplaatsing. Tevens dreigde u met ziekmelding. Ondanks dat u op de hoogte bent van de geldende regels omtrent het ziekteverzuim, hebt u zich op maandag 27 mei onpersoonlijk ziek gemeld. Bij deze geef ik u een officiële waarschuwing voor het volgende:

- U hebt het ziekteverzuimbeleid niet opgevolgd.

- U hebt geen gehoor gegeven aan een redelijke opdracht van de werkgever door onwettig afwezig te zijn op uw werk.

- U bent telefonisch voor zowel uw filiaalmanager als voor de afdeling HRM onbereikbaar.

Uw houding getuigt niet van goed werknemerschap. Zoals eerder door de heer [filiaalmanager a] aangegeven, zullen wij uw ziekmelding dan ook niet accepteren. Tevens wordt u bij deze gesommeerd om zich uiterlijk woensdag 29 mei 2013 vóór 9.00 uur in het filiaal [G] bij uw filiaalmanager, de heer [filiaalmanager b] , te melden voor werk.”

2.7

Op 29 mei 2013 is [X] niet op zijn werk verschenen.

2.8

Bij aangetekend verzonden brief van 29 mei 2013 heeft Vomar [X] een tweede officiële waarschuwing gegeven en hem opgeroepen voor een bezoek aan de bedrijfsarts op 3 juni 2013. [X] is op 3 juni 2013 bij de bedrijfsarts geweest.

2.9

De bedrijfsarts heeft op 4 juni 2013 aan Vomar medegedeeld dat [X] niet inzetbaar was voor arbeid. In de betreffende e-mail is opgenomen, voor zover van belang: “Uw medewerker claimt momenteel niet te kunnen werken wegens forse psychische problematiek. Deze zouden verband houden met het werk. De aard van de klachten en de ingestelde behandeling ondersteunen deze claim. Op dit moment is uw medewerker derhalve niet inzetbaar in arbeid. Gezien de adequate therapie is een spoedig herstel zeer goed mogelijk mits de werkgerelateerde problematiek voldoende wordt geadresseerd en er tot goede afspraken wordt gekomen. Ik adviseer hiertoe een afspraak tussen werkgever en medewerker die, uit medisch oogpunt, niet eerder dan volgende week kan plaatsvinden. (…) Vervolgconsult. Graag zie ik uw medewerkster over 3 weken terug ter herbeoordeling.”

2.10

Vomar heeft [X] bij aangetekend verzonden brief van 12 juni 2013 uitgenodigd voor een gesprek op vrijdag 14 juni 2013 te Alkmaar . Tevens is in de brief door Vomar medegedeeld dat [X] per 17 juni 2013 hersteld wordt gemeld. [X] is niet verschenen op 14 juni 2013.

2.11

Vomar heeft [X] bij aangetekend verzonden brief van vrijdag 14 juni 2013 gesommeerd om op maandag 17 juni 2013 om 10.00 uur bij Vomar in Alkmaar te verschijnen. In de brief wordt tevens meegedeeld dat Vomar een ontslag op staande voet overweegt indien [X] niet verschijnt. [X] is op 17 juni 2013 niet in Alkmaar verschenen.

2.12

Vomar heeft [X] bij aangetekend verzonden brief van 18 juni 2013 medegedeeld dat zijn salaris werd stopgezet en dat hij werd uitgenodigd voor een gesprek op 24 juni 2013.

2.13

Vomar heeft op 24 juni 2013 bij het UWV een ontslagaanvraag ingediend wegens het door [X] niet meewerken aan zijn re-integratie.

2.14

Op 1 oktober 2013 is door het UWV aan Vomar toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [X] op te zeggen. In de beslissing is vermeld dat Vomar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [X] niet heeft meegewerkt aan zijn re-integratie.

2.15

Bij brief van 7 oktober 2013 heeft Vomar de arbeidsovereenkomst met [X] opgezegd per 2 december 2013.

2.16

Het UWV heeft aan [X] ingaande 2 december 2013 een ziektewetuitkering toegekend.

2.17

Het UWV heeft aan [X] ingaande 25 mei 2015 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.

3 Beoordeling

3.1

De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [X] door Vomar kennelijk onredelijk is in de zin van het bepaalde in artikel 7:681 BW (oud), en heeft Vomar - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld tot betaling aan [X] van (i) € 1.500,- ter zake van schadevergoeding voor het kennelijk onredelijk ontslag, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 2 december 2013 tot aan de dag van voldoening, en (ii) het achterstallig loon van € 1.854,17 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten, over de periode van 15 juni 2013 tot en met 2 december 2013, vermeerderd met de wettelijke verhoging over dit bedrag van 50% en vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 2 juni 2014 tot aan de dag van voldoening en (iii) de proceskosten.

3.2

In principaal appel grieft [X] tegen de hoogte van het ter zake het kennelijk onredelijk ontslag toegekende bedrag van € 1.500,-, en vordert een schadevergoeding van € 20.475,- bruto. In incidenteel appel verzoekt Vomar iedere vordering van [X] af te wijzen. Vomar stelt dat de opzegging niet kennelijk onredelijk was, dat [X] zijn vordering tot toekenning van een schadevergoeding op grond van kennelijk onredelijk ontslag niet heeft onderbouwd, dat over de periode 15 juni 2013 tot en met 2 december 2013 geen loon verschuldigd was, en dat in ieder geval de wettelijke verhoging hierover op nihil althans een lager percentage dan 50 gesteld dient te worden. De grieven in principaal en incidenteel appel lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

Aanspraak op loon?

3.3

Tussen partijen staat vast, immers is door [X] gesteld en door Vomar erkend, dat [X] vanaf 27 mei 2013 (volledig) arbeidsongeschikt is. Vomar is dan ook in beginsel gehouden het loon van [X] door te betalen. Vomar stelt gerechtigd te zijn geweest om het loon van [X] stop te zetten omdat hij aan redelijke voorschriften in de zin van artikel 7:629 lid 3 sub d BW geen gevolg heeft gegeven, te weten - zo begrijpt het hof - het zonder bericht niet verschijnen door [X] bij Vomar op 27 en 29 mei alsmede op 14, 17 en 24 juni 2013. [X] bestrijdt (i) dat hij zonder bericht niet is verschenen en hij bestrijdt (ii) dat sprake was van redelijke voorschriften. [X] voert wat betreft het eerste aan dat zijn echtgenote na iedere oproep aan Vomar telefonisch heeft laten weten dat hij om medische redenen niet in staat was aan die oproep gehoor te geven, als ook dat zijn behandelend psychotherapeute [psychotherapeute] op 27 mei 2013 telefonisch zowel aan zijn filiaalmanager [filiaalmanager a] als aan HR-adviseur [HR-adviseur] op het hoofdkantoor te Alkmaar heeft laten weten dat [X] psychische klachten had, mede als gevolg waarvan hij niet naar Vomar kon komen. Vomar bestrijdt dat [X] echtgenote na 27 mei 2013 telefonisch contact met het bedrijf heeft opgenomen en Vomar bestrijdt enig telefonisch bericht van [psychotherapeute] te hebben ontvangen.

3.4

Vomar heeft betwist eerder dan op 4 juni 2013 van de psychische klachten van [X] op de hoogte te zijn geweest. Dat Vomar vanaf 4 juni 2013 wel op de hoogte was van psychische klachten van [X] wordt niet betwist en staat naar het oordeel van het hof ook vast. De bedrijfsarts schrijft op 4 juni 2013 per e-mail aan Vomar dat [X] claimt niet te kunnen werken wegens forse psychische klachten, als ook dat de aard en de ingestelde behandeling “deze” claim ondersteunen en [X] “derhalve” niet inzetbaar is in arbeid. De bedrijfsarts is aldus van oordeel dat sprake is van forse psychische klachten. Tevens is de bedrijfsarts van oordeel dat gezien de adequate therapie spoedig herstel zeer goed mogelijk is, mits de werkgerelateerde problematiek voldoende wordt geadresseerd en er goede afspraken worden gemaakt, in welk verband een afspraak wordt geadviseerd die uit medisch oogpunt niet eerder dan volgende week kan plaatsvinden. De bedrijfsarts onderkent dat in ieder geval op 4 juni 2013 sprake is van forse psychische klachten. Dat is een voldoende aanwijzing dat de opdracht aan [X] om zich op 27 en 29 mei 2013 bij Vomar te melden niet redelijk was, althans dat [X] een deugdelijke grond had medewerking te weigeren. Uit de handelwijze van Vomar - het vanaf 12 juni 2013 kort na elkaar versturen van nog eens drie aangetekende en in gebiedende zin opgestelde brieven – blijkt niet dat Vomar zich iets gelegen heeft laten liggen aan het standpunt van de bedrijfsarts dat sprake was van forse psychische klachten en het advies de werkgerelateerde problematiek te adresseren. Met name het zonder enige grond ‘hersteld melden’ van [X] en het dreigen met een ontslag op staande voet dragen niet bij aan het adresseren van de werkgerelateerde problematiek. Vomar had in dit verband kunnen volstaan met een verwijzing naar de in artikel 7:629 lid 3 BW genoemde verplichtingen en consequenties. De opdrachten om zich bij Vomar te melden waren daarmee, gelet op deze omstandigheden, geen redelijke opdrachten. Daarbij kan dan in het midden blijven of juist is hetgeen [X] stelt, namelijk dat [X] wel aan Vomar had laten weten niet te kunnen komen en, hetgeen door een e-mail bericht van de behandelend psychotherapeut [psychotherapeute] ook wordt bevestigd, dat [psychotherapeute] aan twee met name genoemde functionarissen van Vomar had laten weten waarom hij niet kon komen, namelijk vanwege zijn specifieke psychische klachten.

3.5

Van een rechtens geldende grond tot stopzetting van het loon vanaf 15 juni 2013 is daarmee niet gebleken. De kantonrechter heeft daarom op juiste gronden het loon over de periode van 15 juni 2013 tot en met 2 december 2013 toegekend. [X] heeft onweersproken gesteld dat hij, doordat hij bijna zes maanden lang geen salaris ontving, in ernstige financiële problemen is geraakt. Het hof ziet geen aanleiding de wettelijke verhoging op een lager percentage te stellen dan 50%. De tegen dit deel van het bestreden vonnis gerichte grieven van Vomar falen.

Kennelijk onredelijk ontslag?

3.6

Het hof is, met [X] en met de kantonrechter, van oordeel dat het door Vomar gegeven ontslag, kennelijk onredelijk is. Daartoe dient het volgende. [X] heeft gesteld, en Vomar heeft niet weersproken, dat Vomar op 13 mei 2013 [X] rooster had gewijzigd en dat [X] leidinggevende tegen hem had gezegd dat hij dat moest accepteren omdat hij anders problemen zou krijgen met zijn baan, waarna [X] met die roosterwijziging instemde. Vomar heeft aangevoerd aan [X] op vrijdag 24 mei 2013 te hebben opgedragen op 27 mei 2013 in filiaal [G] te gaan werken in plaats van in het filiaal [M] , omdat in het filiaal [G] een ervaren medewerker nodig was. Vomar heeft niet gesteld waarom die opdracht pas vlak voor de overplaatsing gegeven kon worden. Vomar had moeten beseffen dat het op een zo laat moment opdragen van een overplaatsing voor een werknemer extra belastend is. Vomar heeft niet weersproken dat deze overplaatsing er voor [X] op neer kwam dat hij, zoals hij het stelt, aan de andere kant van de stad moest gaan werken, hetgeen ook een extra belasting voor een werknemer vormt. Een en ander is niet zorgvuldig van Vomar.

3.7

Het hof laat in het midden of Vomar eerder dan 4 juni 2013 op de hoogte was van [X] psychische klachten. Dat Vomar er vóór 4 juni 2013 van op de hoogte was dat [X] aan diabetes leed, en daar ook tijdens het werk eenmaal last van had gehad, staat vast, want dat wordt door zijn filiaalmanager [filiaalmanager a] en de sectormanager [sectormanager] bevestigd. Vanaf 4 juni 2013 was Vomar, zoals hierboven is overwogen, er van op de hoogte dat [X] forse psychische klachten had. Het hof acht het om die reden al niet voor de hand liggend van Vomar om, toen [X] - die wel op de afspraak bij de bedrijfsarts was verschenen - niet op 14 juni 2013 verscheen, hem onmiddellijk weer op te roepen voor een afspraak bij Vomar op 17 juni 2013. Onzorgvuldig acht het hof het dat Vomar [X] in de brief van 12 juni 2013 reeds aankondigt dat zij [X] per 17 juni 2013 hersteld meldt. Voor een hersteld melding was, gelet op de door de bedrijfsarts onderkende forse psychische problemen, geen enkele aanleiding. Dat de bedrijfsarts had geschreven dat een afspraak tussen partijen ‘niet eerder’ dan in de week volgend op 4 juni 2013 kon plaatsvinden, betekende immers geenszins dat [X] dan op 17 juni 2013 hersteld zou zijn. Met die hersteld melding trad Vomar derhalve buiten haar bevoegdheden. In dat verband acht het hof het eveneens onzorgvuldig van Vomar dat aan het advies van de bedrijfsarts, om [X] 3 weken na 4 juni 2013 ter herbeoordeling te zien, geen opvolging is gegeven maar ervoor heeft gekozen binnen die termijn aan het UWV toestemming voor ontslag te verzoeken. Vomar heeft [X] helemaal niet meer door haar bedrijfsarts laten onderzoeken.

3.8

Dat het UWV de verzochte ontslagvergunning heeft afgegeven maakt dit niet anders. Het is het hof niet duidelijk geworden welke adviezen aan de UWV beslissing ten grondslag hebben gelegen. Het UWV verwijst in de beslissing wel naar ingewonnen informatie bij de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, maar adviezen van die bedrijfsarts en/of arbeidsdeskundige zijn niet bijgevoegd.

3.9

De behandelend psychiater van [X] , [psychiater] , heeft aan de huisarts van [X] , [huisarts] , op 23 juli 2014 onder andere geschreven dat [X] bij [psychiater] vanaf 9 juli 2013 onder behandeling is in verband met ernstige depressieve klachten en een ernstige paniekstoornis. Vomar heeft dit niet bestreden. Het hof gaat er daarom van uit dat [X] , in ieder geval vanaf 9 juli 2013, aan die ernstige depressieve klachten en een ernstige paniekstoornis leed. Nu ook de bedrijfsarts al op 4 juni 2013 melding maakte van forse psychische klachten, is het hof mede gelet op de hiervoor onder 3.4 beschreven gang van zaken van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [X] op een hem toe te rekenen wijze zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. De opzegging ontbeert daarmee een juiste grondslag. Bovendien zijn de gevolgen van het ontslag voor [X] ernstig te achten. Doordat de arbeidsovereenkomst per 2 december 2013 is opgezegd, miste [X] de doorbetaling tijdens ziekte, die hij van Vomar zonder die opzegging tot in ieder geval 104 weken na 27 mei 2013 zou hebben ontvangen. Tevens heeft [X] gesteld, en is door Vomar niet weersproken, dat [X] een gelet op zijn leeftijd en eenzijdig arbeidsverleden slechte positie op de arbeidsmarkt heeft.

3.10

Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de opzegging door Vomar kennelijk onredelijk was. De tegen het overeenkomstige oordeel van de kantonrechter gerichte grieven van Vomar falen.

3.11

[X] claimt een schadevergoeding van € 20.475,- bruto en noemt bij pleidooi een subsidiair bedrag van € 17.328,72 bruto. Als onderbouwing voor het bedrag € 20.475,- verwijst [X] naar de zogenaamde XYZ-formule, waarbij hij erop wijst dat door de handelwijze van Vomar zijn psychische conditie niet is verbeterd hetgeen tot een verhogend effect dient te leiden, en als onderbouwing voor het subsidiair gevorderde bedrag van € 17.328,72 verwijst [X] naar de inkomensschade die hij gedurende 24 maanden zal lijden, te weten 24 maal een inkomensverlies van € 722,03 bruto per maand. Vomar heeft er op gewezen dat op grond van vaste Hoge Raad-jurisprudentie de XYZ-formule niet mag worden toegepast. Vomar heeft bezwaar gemaakt tegen het pas bij gelegenheid van pleidooi in hoger beroep nader onderbouwen van het gevorderde bedrag door te wijzen op het gedurende 24 maanden te lijden inkomensverlies. Het hof oordeelt als volgt. Volgens Hoge Raad-jurisprudentie dient bij de vaststelling van de op grond van kennelijk onredelijk ontslag toe te kennen schadevergoeding rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag, waaronder de duur van de dienstbetrekking, de hoogte van het loon, de leeftijd van de werknemer, de voorzienbare schade die hij lijdt als gevolg van het verlies van zijn arbeidsplaats, de omstandigheden waaronder het ontslag is gegeven en de mate waarin het ontslag aan elk van partijen is te wijten. [X] heeft een dienstverband van ruim 13 jaar bij Vomar gehad en was ten tijde van het ontslag 47 jaar oud. Mede gelet op de gezondheidssituatie van [X] was het ten tijde van het ontslag te verwachten dat het voor [X] geruime tijd kon duren voordat hij een andere betaalde werkkring zou kunnen vinden. Tot de bijzondere omstandigheden van het ontslag rekent het hof de onzorgvuldige wijze waarop Vomar vanaf mei 2013 tegenover [X] heeft gehandeld, alsmede de omstandigheid dat [X] als gevolg van het ontslag een groot deel van de loondoorbetaling tijdens ziekte door Vomar is misgelopen. Het precieze bedrag van de door [X] geleden en te lijden schade kan niet worden vastgesteld, en daarom wordt deze schade, voor zover toe te rekenen aan Vomar, geschat op € 20.000,- bruto. Dit bedrag zal aan [X] worden toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente, nu [X] deze in eerste aanleg heeft gevorderd en niet is gebleken dat hij van deze aanspraak afstand heeft gedaan. De grieven van [X] , voor zover gericht tegen de hoogte van het door de kantonrechter toegekende bedrag slagen. De grieven van Vomar tegen de hoogte van het door de kantonrechter toegekende bedrag falen.

3.12

Door partijen is geen bewijs aangedragen van feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden.

Conclusie

3.13

De grieven 1, 2 en 3 van [X] in principaal appel slagen. De grieven van Vomar in incidenteel appel falen. Het vonnis waarvan beroep zal ten aanzien van het onder sub II bepaalde worden vernietigd voor zover Vomar is veroordeeld tot betaling aan [X] van € 1.500,- ter zake van schadevergoeding voor het kennelijk onredelijk ontslag, en voor het overige worden bekrachtigd en opnieuw rechtdoende zal Vomar worden veroordeeld tot betaling aan [X] van € 20.000,- bruto ter zake van schadevergoeding voor het kennelijk onredelijk ontslag, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 december 2013 tot aan de dag van voldoening. Vomar zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal en incidenteel appel.

4 Beslissing

Het hof:

rechtdoende in principaal en incidenteel appel:

vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover Vomar daarbij werd veroordeeld tot betaling van € 1.500,- ter zake van schadevergoeding voor het kennelijk onredelijk ontslag, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 2 december 2013 tot aan de dag van voldoening,

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt Vomar tot betaling aan [X] van € 20.000,- bruto ter zake van schadevergoeding voor het kennelijk onredelijk ontslag, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 december 2013 tot aan de dag van voldoening;

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;

veroordeelt Vomar in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [X] in principaal appel begroot op € 405,29 aan verschotten en € 2.682,- voor salaris en in incidenteel appel op € 1.341,- voor salaris;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, G. Boot en R.Tj. Terpstra en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature