Klacht tegen een oud-notaris, thans kandidaat-notaris. Het BFT verwijt de oud-notaris (i) dat de liquiditeits- en solvabiliteitspositie van het notariskantoor voortdurend is verslechterd en het kantoorvermogen een groot negatief saldo vertoont, (ii) de oud-notaris niet tijdig en volledig heeft gereageerd op verzoeken van het BFT om informatie en daarmee het door het BFT te houden toezicht heeft bemoeilijkt en (iii) een negatieve bewaringspositie op zijn kwaliteitsrekening heeft laten ontstaan. De kamer heeft de klacht van het BFT op alle onderdelen gegrond verklaard en de oud-notaris de maatregel van berisping opgelegd.
In hoger beroep heeft het BFT aangevoerd zich niet te kunnen verenigen met de door de kamer opgelegde maatregel. Het BFT acht een zwaardere tuchtrechtelijke maatregel passend, zij het niet de maatregel van ontzetting uit het ambt. Het hof bevestigt de bestreden beslissing.