U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Uithuisplaatsing bij de vader.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Uitspraak: 5 juli 2016

Zaaknummer: 200.189.242/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/15/240625 / JU RK 16-438

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

advocaat: mr. N.S. van der Vliet te Rotterdam,

tegen

de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde.

1 Het geding in hoger beroep

1.1.

Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de GI genoemd.

1.2.

De moeder is op 13 april 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 april 2016 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kinderrechter), met kenmerk C/15/240625 / JU RK 16-438.

1.3.

De GI heeft op 1 mei 2016 een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zaak is op 26 mei 2016 ter terechtzitting behandeld.

1.5.

Ter terechtzitting zijn verschenen:

- de moeder, bijgestaan door mr. R.F.P. Scheele, advocaat te Rotterdam, namens mr. N.S. van der Vliet;

- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een medewerker;

- de heer [X] , de vader van de hierna nader te noemen minderjarige [kind a] (hierna: de vader);

- mevrouw D. van Dijk, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).

1.6.

De voormalige pleegouders van de hierna te noemen minderjarige [kind a] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.

De moeder en de vader hebben vanaf 2009 een relatie gehad en zijn op 15 augustus 2012 met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 29 juli 2015 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Noord-Holland van 28 januari 2015 in de registers van de burgerlijke stand.

Uit het huwelijk van de moeder en de vader is [in] 2014 [kind a] geboren (hierna: [kind a] ). Op grond van het rapport van 16 februari 2016 van Sanquin Bloedvoorziening betreffende het door Sanquin Diagnostiek, afdeling Vaderschapsonderzoek, verrichte DNA‑onderzoek staat vast dat de vader de biologische vader is van [kind a] .

2.2.

Uit een eerdere relatie van de moeder is [in] 2003 [kind c] geboren (hierna: [kind c] ). De vader heeft [kind c] erkend.

Bij beschikking van de kinderrechter van 9 december 2013 is [kind c] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien telkens is verlengd, laatstelijk tot 9 december 2016.

Bij beschikking van de kinderrechter van 20 november 2015 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind c] . Zij verblijft sindsdien in een gezinshuis.

2.3.

Voorts is uit de voorhuwelijkse relatie van de moeder en de vader [in] 2010 [kind b] (hierna: [kind b] ) geboren. Bij beschikking van 4 oktober 2013 is [kind b] in het kader van een voorlopige voorziening aan de vader toevertrouwd. Bij voormelde echtscheidingsbeschikking is de hoofdverblijfplaats van [kind b] bij de vader bepaald, welke beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 27 oktober 2015.

De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind c] , [kind b] en [kind a] .

2.4.

Voor de geboorte van [kind a] is zij onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling op 8 december 2014 is geëindigd.

Bij beschikking van de kinderrechter van 24 juli 2015 is [kind a] (opnieuw) onder toezicht gesteld van de GI tot 24 januari 2016, welke ondertoezichtstelling nadien, bij beschikking van de kinderrechter van 17 december 2015, is verlengd tot 24 juli 2016.

2.5.

Ter zitting van de kinderrechter van 11 augustus 2015 is het verzoek van de GI tot verlening van een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing [kind a] (en [kind c] ) aangehouden tot 20 november 2015. Hierbij achtte de kinderrechter het (onder meer) van belang dat de moeder in de tussenliggende periode naar het intakegesprek bij de psycholoog zou gaan, de daaruit voortvloeiende hulp zou accepteren en haar medewerking daaraan zou verlenen. Voorts diende de moeder, indien zij door (psycholoog) mevrouw Legt zou worden afgewezen, andere psychologische hulp te zoeken voor het verwerken van haar trauma’s en de echtscheidingsproblematiek. Daarnaast achtte de kinderrechter het van belang dat de moeder een intelligentieonderzoek zou laten uitvoeren.

2.6.

Bij beschikking van 20 november 2015 is machtiging verleend tot plaatsing van [kind a] in een voorziening voor pleegzorg (crisispleeggezin), met ingang van 20 november 2015 tot 24 januari 2016.

Bij beschikking van de kinderrechter van 17 december 2015 is deze machtiging verlengd tot 24 juli 2016. Deze beschikking is door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 24 mei 2016.

2.7.

[kind a] heeft tot 14 mei 2016 in het pleeggezin verbleven en verblijft sindsdien, op grond van de bestreden beschikking, bij de vader.

2.8.

Bij de stukken in het dossier bevinden zich rapporten van de Raad met betrekking tot [kind a] van 23 juni 2015 en 3 december 2015.

2.9.

De moeder heeft thans een begeleide bezoekregeling met [kind c] van één uur per maand en een begeleide bezoekregeling met [kind a] van een uur per twee weken. De begeleide omgang tussen de moeder en [kind b] is na 29 juli 2015 opgeschort en recent weer opgestart; de moeder en [kind b] hebben thans eenmaal per maand omgang met elkaar. Daarnaast zien [kind b] en [kind c] elkaar ongeveer eenmaal per maand.

3 Het geschil in hoger beroep

3.1.

Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de GI, machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind a] bij de vader, met ingang van 14 mei 2016 tot 24 juli 2016.

3.2.

De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de GI alsnog af te wijzen, dan wel een beslissing in het belang van [kind a] te nemen die het hof juist acht.

3.3.

De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4 Beoordeling van het hoger beroep

4.1.

De moeder stelt in haar eerste grief dat de kinderrechter ten onrechte de mondelinge wijziging van het verzoek door de GI heeft toegestaan en voert daartoe het volgende aan. De GI had aanvankelijk artikel 1: 265i Burgerlijk Wetboek (BW) ten grondslag gelegd aan haar verzoek tot wijziging van de verblijfplaats van [kind a] naar de vader. Aangezien [kind a] nog geen jaar in het pleeggezin verbleef, is dit artikel niet van toepassing en had de GI derhalve niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in dat verzoek. Ter zitting in eerste aanleg heeft de GI haar verzoek gewijzigd en gebaseerd op artikel 1: 265 b BW. Dit is een zodanig ingrijpende wijziging dat de rechtbank niet had mogen toestaan dat dit mondeling ter zitting plaatsvond. Een schriftelijke onderbouwing is hiervoor noodzakelijk, zodat de moeder zich hiertegen had kunnen verweren, aldus de moeder.

De GI voert aan dat de grondslag van een verzoek op grond van artikel 1:265i BW overeenkomt met de grondslag van een verzoek op grond van artikel 1:265 b BW. Het gaat in beide gevallen om de vraag of plaatsing bij de vader in het belang van [kind a] is. De onderbouwing van het verzoek door de GI is dan ook niet gewijzigd, zodat de moeder zich hiertegen voldoende heeft kunnen verweren, aldus de GI.

Het hof overweegt dat het hoger beroep er mede toe dient omissies en fouten uit eerste aanleg te herstellen. Reeds hierom kan deze grief van de moeder niet slagen. Daarnaast overweegt het hof nog dat ook in eerste aanleg de inhoud en onderbouwing van het verzoek van de GI, zoals die bleken uit het door de GI ruim voor de zitting van de kinderrechter ingediende verzoekschrift, door de wijziging van de grondslag van het verzoek door de GI ter zitting in eerste aanleg niet anders is geworden, zodat de inhoud van dat verzoek voor de moeder en haar advocaat tijdig en voldoende duidelijk is geweest en zij zich op dat verzoek (tot plaatsing van [kind a] bij de vader) voldoende hebben kunnen voorbereiden. De moeder is dan ook door de wijziging van de grondslag van het verzoek in eerste aanleg niet in haar belang geschaad en de GI is door de kinderrechter terecht ontvangen in haar gewijzigde verzoek. Deze grief van de moeder faalt derhalve.

4.2.

Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet , die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

Aan het hof ligt ter beoordeling voor of de rechtbank terecht en op goede gronden de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind a] bij de vader heeft verleend, en of deze gronden thans ook nog aanwezig zijn.

4.3.

De moeder stelt dat een plaatsing bij de vader niet in het belang van [kind a] is en voert daartoe onder meer het volgende aan. Het is niet in het belang van [kind a] om haar nu vanuit het pleeggezin te plaatsen bij de vader terwijl eerst nog onderzocht zou moeten worden of zij teruggeplaatst kan worden naar de moeder. Tot het moment van de uithuisplaatsing had de vader geen omgang met [kind a] . De moeder heeft sinds de geboorte van [kind a] een nieuwe partner die haar in de verzorging en opvoeding van [kind a] ondersteunt. De moeder is sinds de uithuisplaatsing van [kind a] hard aan de slag gegaan om begeleiding voor haarzelf te bewerkstelligen, maar zij heeft nog geen CIZ indicatie gekregen. Zij heeft bij de GI aangegeven open te staan voor systeemtherapie, maar dit is nog niet gestart. De bezoeken met [kind a] verlopen goed, over de opvoedingsvaardigheden van de moeder bestaan geen zorgen. Het ligt derhalve voor de hand de omgang met [kind a] uit te breiden. De komende periode dient gewerkt te worden aan een thuisplaatsing van [kind a] bij de moeder. De moeder kan haar de rust en stabiliteit bieden die zij nodig heeft. De moeder heeft zich op 13 mei jongstleden aangemeld bij Perspectief om te bespreken welke ondersteuning voor haar het meest effectief is en er zijn inmiddels vier afspraken gepland. Ook stelt zij zich thans opener op in het contact met de gezinsvoogd. De GI had naar andere opties moeten kijken, zoals de Bascule of Yulius, indien zij van mening is dat een terugplaatsing pas mogelijk is als de moeder begeleiding ontvangt voor haar problematiek. De moeder vreest dat [kind a] , gelet op de slechte verstandhouding tussen de ouders, klem en verloren zal raken. De plaatsing van [kind a] bij de vader zal tot een toename van de strijd tussen de ouders leiden, aldus de moeder.

4.4.

De GI stelt dat een plaatsing bij de vader in het belang van [kind a] is en voert daartoe onder meer het volgende aan. De moeder heeft van de kinderrechter op 11 augustus 2015 drie maanden de tijd gekregen om de opvoedsituatie bij haar thuis te verbeteren, hetgeen haar niet is gelukt. De moeder heeft een beperkt inzicht in haar eigen problematiek en in die van de kinderen. Ondanks de wens van de moeder haar kinderen zelf op te voeden, is zij onvoldoende gemotiveerd hulpverlening te accepteren en de situatie te verbeteren. De GI heeft meermaals haar zorgen met de moeder besproken. De GI heeft zelfs gedurende een periode geen contact met de moeder kunnen krijgen. De samenwerking tussen de GI en de moeder verloopt moeizaam, maar de GI heeft alles in het werk gesteld om tot een passende en goede samenwerking te komen. Thans dient duidelijkheid te komen over het opvoedperspectief van [kind a] , mede gezien haar jonge leeftijd. De moeder zal, gelet op haar persoonlijke problematiek en de hulpverleningsgeschiedenis, niet in staat zijn om langdurig voor [kind a] te zorgen; zij is emotioneel niet beschikbaar en sluit niet aan bij de ontwikkeling van [kind a] . Dit is ook zichtbaar tijdens de bezoeken van de moeder aan [kind a] . Een plaatsing bij de Bascule of Yulius heeft dan ook geen meerwaarde. De partner van de moeder, waaraan zij refereert, is voor de GI tot de uithuisplaatsing buiten beeld geweest. De vader kan [kind a] op lange termijn de zorg bieden die zij nodig heeft. Hij sluit op een positieve en adequate manier bij haar aan en is in de opvoeding van [kind b] sensitief en responsief gebleken. De moeder dient wel een rol in het leven van [kind a] te blijven spelen en er dient een passende en goede omgangsregeling te komen, waarbij haar rol als ouder behouden blijft. Hiervoor dient de moeder mee te werken aan de hulpverlening die gepast wordt gevonden, aldus de GI.

4.5.

De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het perspectief van [kind a] , waar goed naar is gekeken, ligt niet bij de moeder. Hoewel de plaatsing van [kind a] bij de vader uiteindelijk snel is gegaan, is deze plaatsing, gelet op haar leeftijd en met het oog op een goede hechting, in haar belang.

Thans bestaan nog wel zorgpunten ten aanzien van de relatie tussen de ouders en de omgangsregeling van de moeder met [kind a] . Deze zorgpunten lijken echter de juiste aandacht te krijgen van de GI, aldus de Raad.

4.6.

Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.

De moeder functioneert op een zeer laag begaafd intelligentieniveau (totaal IQ 66 volgens onderzoek uit september 2015). Zij is in 2007 en 2008 met een Inbewaringstelling opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis en is in 2008 gediagnosticeerd met schizofrenie van het ongedifferentieerde type. Zij leefde destijds in een sociaal isolement en kreeg in 2009 opvoedondersteuning van Odion, gericht op structuur, planning, rust en overzicht in financiële zaken. Nadat de vader met [kind b] de echtelijke woning had verlaten in juli 2013, is Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam betrokken geraakt bij de moeder. Die betrokkenheid richtte zich met name op het opstarten van een bezoekregeling tussen de moeder en [kind b] en op de relatieproblematiek van de ouders. Omdat het de ouders niet lukte samen afspraken te maken, kwam een bezoekregeling niet van de grond. Vanaf augustus 2013 is ook Dijk en Duin, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, betrokken geweest bij de moeder. Omdat de moeder consequent geen hulpvraag had, was deze hulp slechts gericht op het bieden van structuur en ondersteuning. Sinds januari 2014 heeft Odion (opnieuw) opvoedondersteuning geboden aan de moeder. Daarnaast was de GI betrokken vanwege de ondertoezichtstelling van [kind c] en [kind b] . Op 23 februari 2015 heeft de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven, omdat zij niet meewerkte aan de begeleide omgangsregeling met [kind c] en [kind b] en evenmin aan de hulp die was ingezet in de thuissituatie. Ook na de zitting van de kinderrechter op 11 augustus 2015 is psychologische hulp aan de moeder niet van de grond gekomen, omdat de moeder nog altijd geen hulpvraag had. Daarnaast heeft de moeder geweigerd hervatting van de hulp van Odion te accepteren.

De moeder is daarnaast verwikkeld geraakt in een (juridische) strijd met de vader met betrekking tot het verblijf van [kind b] bij de vader en is, mede door haar heftige emoties rondom het door haar ervaren verlies van [kind b] , onvoldoende emotioneel beschikbaar voor [kind a] . De moeder kan door haar persoonlijke problematiek onvoldoende aansluiten bij de (emotionele) ontwikkeling van [kind a] . Daarbij komt dat de moeder haar zorgpunten niet erkent en tot voor kort geen hulpverlening wilde accepteren. Hoewel zij zich inmiddels heeft aangemeld bij Perspectief, is deze ontwikkeling nog pril en is nog niet duidelijk in hoeverre zij van deze hulpverlening kan profiteren. Het hof overweegt hierbij dat de omstandigheden van de moeder sinds de beschikking van dit hof van 24 mei 2016 (nog) niet wezenlijk veranderd zijn.

Gelet op dit alles acht het hof de moeder onvoldoende in staat om [kind a] de stabiele en veilige opvoedomgeving die zij nodig heeft, te bieden. Het werken aan een terugplaatsing van [kind a] bij de moeder, zoals zij wenst, is thans dan ook niet aan de orde.

Gebleken is dat de vader aan [kind b] sinds oktober 2013 een stabiele en veilige opvoedomgeving biedt en dat ook de plaatsing van [kind a] bij de vader tot nu toe goed verloopt. Sinds de bestreden beschikking is het contact tussen de vader en [kind a] eerst geïntensiveerd en hoewel de daarop gevolgde plaatsing bij de vader een grote overgang voor [kind a] moet zijn geweest, functioneert zij tot nu toe goed.

Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat het in het belang van [kind a] is dat zij uit huis wordt geplaatst bij de vader. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat de vader hulp zal gaan ontvangen van het door de GI ingeschakelde Wijkteam en dat de ontwikkeling van [kind a] ook door de gezinsmanager nauwkeurig gemonitord wordt. Daarbij komt dat ook in het algemeen het verblijf van een kind binnen het familienetwerk de voorkeur geniet boven het verblijf in een pleeggezin, hetgeen des te meer geldt in de onderhavige situatie van [kind a] , die in een crisispleeggezin was geplaatst waar zij niet veel langer meer had kunnen verblijven.

Het hof merkt voorts nog op dat het in het belang van [kind a] is dat de GI oog heeft voor de slechte verstandhouding tussen de ouders en zich inzet voor de verbetering daarvan. Daaraan zullen ook de ouders moeten (mee)werken, om te voorkomen dat [kind a] schade oploopt.

Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor een uithuisplaatsing van [kind a] bij de vader ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. De bestreden beschikking zal derhalve worden bekrachtigd.

4.7.

Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. J. Jonkers en mr. I.M. Dölle in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature