Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Erfrechtelijke verkrijging? Werking uitsluitingsclausule.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Uitspraak: 24 mei 2016

Zaaknummer: 200.171.124/ 01

Zaaknummers eerste aanleg: C/13/560090/FA RK 14-1377 en C/13/579261/FA RK 15/107

in de zaak in hoger beroep van:

[de vrouw] ,

thans wonende te [woonplaats 1] ,

appellante in principaal hoger beroep,

geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. M. Dickhoff te Diemen,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,

geïntimeerde in principaal hoger beroep,

appellant in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. M.A. Kanning te Bloemendaal.

1 Het geding in hoger beroep

1.1.

Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.

1.2.

De vrouw is op 9 juni 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 22 april 2015 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerken C/13/560090 / FA RK 14-1377 en C/13/579261 / FA RK 15/107.

1.3.

De man heeft op 31 juli 2015 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.4.

De vrouw heeft op 10 september 2015 een verweerschrift in het voorwaardelijk hoger beroep van de man ingediend.

1.5.

De man heeft op 19 november 2015 nog een nader stuk ingediend, inhoudende één pagina van een beëdigde verklaring van mevrouw [A] , de moeder van de man, afgelegd op 27 juli 2005 ten overstaan van de notaris mr. J.W. Stuijt.

1.6.

De zaak is op 26 november 2015 ter terechtzitting behandeld. Ter terechtzitting zijn verschenen:

- de vrouw bijgestaan door haar advocaat;

- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

De advocaten van partijen hebben ter zitting de standpunten nader toegelicht, waarbij mr. Dickhoff pleitaantekeningen heeft overgelegd. De tweede alinea van pagina 1 van deze aantekeningen is geschrapt. Voorts heeft de man het hof desverzocht een volledige versie van de onder 1.5 genoemde verklaring overgelegd.

2 De feiten

2.1.

Partijen zijn [in 1] 1994 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Hun huwelijk is op 5 september 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 30 juli 2014 in de registers van de burgerlijke stand. Als peildatum voor de omvang en samenstelling van de (ontbonden) gemeenschap heeft te gelden 21 februari 2014, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank.

3 Het geschil in hoger beroep

3.1.

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man is gerechtigd tot een reprise uit de huwelijksgoederengemeenschap ter zake van de door hem onder uitsluitingsclausule ontvangen gelden ten bedrage van € 258.252,38.

3.2.

De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van de man tot een reprise uit de huwelijksgoederengemeenschap alsnog af te wijzen.

3.3.

De man verzoekt het principaal appel van de vrouw af te wijzen. In voorwaardelijk incidenteel appel verzoekt de man, indien de beschikking van de rechtbank wordt vernietigd, te bepalen dat de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 401.679,64 inzake zijn repriserecht. Ter zitting heeft de man zijn verzoek in zoverre beperkt, dat hij afziet van het meerdere voor zover het bedrag van zijn repriserecht hoger is dan het saldo van de overbedeling van de vrouw.

3.4.

De vrouw verzoekt het voorwaardelijk incidenteel appel af te wijzen.

4 Beoordeling van het hoger beroep

4.1.

Het geschil in hoger beroep in zowel het principaal als incidenteel appel, handelt in essentie om het volgende.

Tijdens het huwelijk van partijen is, vanwege het overlijden van de moeder van de man [in 2] 2006, de nalatenschap van de moeder van de man vrijgevallen. De man heeft bij de afwikkeling van deze nalatenschap een bedrag van € 582.446,60 toegedeeld gekregen. Onder aftrek van een tweetal bedragen is de man een saldo toegevallen van € 254.642,38.

Tussen partijen staat niet ter discussie dat dit bedrag door de man is ontvangen en op enigerlei wijze in de gemeenschap is gevloeid. De rechtbank heeft geoordeeld dat het laatstgenoemde bedrag, verhoogd met een bedrag van € 3.600,-, (de rechtbank vermeldt een bedrag van € 258.252,38; bedoeld zal zijn een bedrag van € 258.242,38) onder de werking van een uitsluitingsclausule is verkregen en dat de man dientengevolge tot dat bedrag een nominaal vergoedingsrecht toekomt ten laste van de gemeenschap waarin partijen waren gehuwd.

4.2.

De vrouw komt met haar grief op tegen de overweging van de rechtbank die de rechtbank tot de slotsom heeft geleid dat sprake is geweest van een verkrijging door de man uit nalatenschap, waarop een uitsluitingsclausule van toepassing is. De man stelt in incidenteel appel aan de orde dat het vergoedingsrecht dat hem toekomt zich uitstrekt over het gehele bedrag (ad € 582.446,60) dat hem uit hoofde van de afwikkeling van de nalatenschap is toegekomen. Subsidiair stelt de man zich op het standpunt dat hem een vergoedingsrecht toekomt tot het bedrag van zijn legitieme portie, een bedrag van € 291.223,30.

4.3.

Het hof zal in het onderstaande tot de conclusie komen dat de grief van de vrouw slaagt, nu de stelling van de man dat de bedragen die hij uit de nalatenschap heeft verkregen onder een uitsluitingsclausule zijn verkregen geen stand kan houden. Dan moet de conclusie zijn dat hetgeen de man is toegevallen deel is gaan uitmaken van de gemeenschap en dat de man op de door hem gestelde grond geen vergoedingsrecht toekomt. In zoverre zal de beschikking in eerste aanleg moeten worden vernietigd en het standpunt van de man dat er geen vordering uit hoofde van overbedeling aan de zijde van de vrouw resteert dient alsnog te worden gepasseerd.

4.4.

Het hof stelt voorop dat aan het bestaan en de kenbaarheid van een uitsluitingsclausule hoge eisen dienen te worden gesteld, nu een dergelijk beding zich niet enkel uitstrekt over de direct betrokkenen, maar ook – in het kader van verhaal en uitwinning - aan derden moet kunnen worden tegengeworpen. Bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking dient weliswaar te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk heeft willen regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt, maar daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil mogen slechts dan voor de uitleg van een uiterste wilsbeschikking worden gebruikt indien deze zonder die verklaringen geen duidelijke zin heeft (Hoge Raad 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8368).

4.5.

Het hof neemt vervolgens in ogenschouw dat op 27 juli 2005 ten overstaan van de notaris mr. J.W. Stuijt het testament van de moeder van de man is verleden. Er is geen andersluidend opvolgend testament van de moeder van de man.

In dit testament is de zus van de man, mevrouw [B] , benoemd tot executeur. Voorts is – na herroeping van alle voorgaande uiterste wilsbeschikkingen - in het testament opgenomen:

“ONTERVING

II. Ik sluit mijn zoon, de heer [de man] , … alsmede zijn afstammelingen geheel en al uit van erfopvolging in mijn nalatenschap, zodat hij mitsdien geen erfgenaam van mij is of zal zijn.

ERFGENAMEN EN ERFDELEN

III. Met inachtneming van de onder II gemelde onterving benoem ik tot enig erfgename van mijn gehele nalatenschap:

Mijn dochter, mevrouw [B] , …

UITSLUITINGSCLAUSULE

V. Ik bepaal dat hetgeen uit mijn nalatenschap wordt verkregen, alsmede de revenuen daarvan en/of hetgeen door zaaksvervanging in de plaats komt, niet zal vallen in enige gemeenschap van goederen of deelgenootschap van enig huwelijk … van betrokkenen en geen deel zal uitmaken van enige verrekening krachtens huwelijksvoorwaarden…”.

De tussenconclusie is dat, hoewel deze laatst bekende uiterste wilsbeschikking van de moeder van de man een uitsluitingsclausule bevat, deze wilsbeschikking – dus los gezien van enige wettelijke aanspraak - de man geen aanspraak op enig aandeel in de nalatenschap van zijn moeder heeft kunnen opleveren.

4.6.

Het hof is tot de constatering gekomen dat de moeder van de man de onterving in het testament heeft opgenomen, omdat zij van mening was dat de man zich buiten haar medeweten, en ten nadele van het erfdeel van de zus van de man, uit haar vermogen had verrijkt. De moeder van de man had vanwege deze kwestie op 6 juni 2005 conservatoir beslag doen leggen op een drietal onroerende zaken op naam van de man en had de man op 17 juni 2005 gedagvaard.

4.7.

De man heeft in hoger beroep een beëdigde verklaring afkomstig van zijn moeder in het geding gebracht. In eerste instantie heeft de man uitsluitend het schutblad en de vierde pagina van deze akte overgelegd, waar valt te lezen dat de moeder van de man de bedoeling had “ervoor te zorgen dat mijn [lees: haar] beide kinderen na mijn [lees: haar] dood allebei evenveel krijgen”. Hiertoe uitdrukkelijk uitgenodigd door het hof heeft de man de akte in zijn geheel ter zitting overgelegd.

De moeder van de man heeft deze beëdigde verklaring ten overstaan van eerdergenoemde notaris afgelegd op dezelfde datum dat het testament is verleden, 27 juli 2005. In deze verklaring geeft de moeder – verkort weergegeven - aan dat de man buiten haar medeweten onder meer de eigendom had verkregen van een haar toebehorend vakantiehuisje te [plaats] en een haar toebehorend huis gelegen aan de [adres] . Voorts zou de man volgens de verklaring van zijn moeder vanuit het vermogen van de moeder een boot en ligplaats hebben verworven.

De verklaring van de moeder van 27 juli 2005 eindigt met de zinsnede:

“Het is in ieder geval mijn bedoeling om ervoor te zorgen dat mijn beide kinderen na mijn dood allebei evenveel krijgen.

Om alle onduidelijkheid over mijn intenties weg te nemen leg ik deze verklaring notarieel vast zodat, mocht ik komen te overlijden voordat deze hele kwestie naar tevredenheid is afgewikkeld, vast staat dat wat [de man] [lees: de man] heeft gedaan niet met mijn instemming is gebeurd”.

Uit deze verklaring blijkt dat het de bedoeling van de moeder was dat haar zoon en dochter na haar overlijden ieder voor een gelijk erfdeel in haar nalatenschap zouden delen. Met de vrouw is het hof echter tevens van oordeel dat de moeder voor ogen moet hebben gestaan dat, indien de kwestie van de toe-eigening van een deel van haar vermogen door haar zoon niet voor haar overlijden zou zijn geregeld, de onterving van haar zoon overeind zou blijven. In dat geval zou het aan de dochter zijn eventueel een regeling te treffen met haar broer, hetgeen ook is geschied.

Vastgesteld kan worden dat, voordat deze kwestie tussen de moeder en de zoon tot een goed einde is gekomen, de moeder op [in 2] 2006 is overleden. De man heeft in dit verband ter zitting van het hof verklaard dat hij tot het overlijden van zijn moeder nauwelijks nog contact met haar heeft gehad. Zijn moeder had beslag gelegd op vermogensbestanddelen van de man. De contacten die er waren over deze kwestie, inclusief de beslaglegging, liepen via zijn zus en de van de zijde van de moeder ingeschakelde advocaat mr. Veerman.

4.8.

De man en zijn zus hebben uiteindelijk in april 2007, ongeveer een jaar na het overlijden van de moeder, een vaststellingsovereenkomst gesloten. Partijen hebben in deze vaststellingsovereenkomst de vordering van de nalatenschap op de man in verband met de aankoop door de man van het huis van zijn moeder aan de [adres] , de aankoop van het vakantiehuisje te [plaats] en de aankoop van de boot en ligplaats op totaal € 505.707,30 gesteld. Partijen zijn voorts overeengekomen dat vanuit de opbrengst van de verkoop van het genoemde huis te Amsterdam door de man aan een derde de verdeling van de nalatenschap bij helfte zal worden gerealiseerd, waarbij de vordering van de nalatenschap op de man aan de man zal worden toebedeeld.

Deze vaststellingsovereenkomst, die blijkens de tekst is opgemaakt door de advocaat mr. Veerman, en die naar zeggen van de man is opgesteld door de notaris, in overleg met de man en zijn zus, bevat de verklaring van de man dat hij onvoorwaardelijk berust in de onterving en dat hij geen aanspraak maakt op zijn legitieme portie. Er is geen voorziening ten aanzien van enige uitsluiting in deze onderhandse akte opgenomen.

4.9.

Het voorgaande leidt tot de vaststelling dat, nu de man heeft berust in de onterving bij uiterste wilsbeschikking van zijn moeder en de man heeft afgezien van zijn legitieme portie, niet valt in te zien dat de man krachtens erfrecht heeft verkregen. Dat de fiscus akkoord is gegaan met een successieaangifte waarbij de man krachtens erfrecht heeft verkregen maakt het voorgaande in de onderlinge relatie tussen de vrouw en de man niet anders. De slotsom van het voorgaande moet dan zijn dat de man niet in zijn stelling kan worden gevolgd dat hij het deel van de nalatenschap dat hem op grond van genoemde vaststellingsovereenkomst is toegevallen onder enige uitsluitingsclausule heeft verkregen. De man komt geen vergoedingsrecht toe in de door hem gestelde zin en het standpunt van de man dat de vrouw geen vordering uit hoofde van overbedeling toekomt vanwege een te verrekenen vordering uit hoofde van een hem toekomend vergoedingsrecht kan niet worden gevolgd. De grief van de vrouw slaagt en de grieven van de man in incidenteel hoger beroep falen.

4.10.

De kosten van de procedure en rechtskundige bijstand dienen tussen partijen, als voormalig echtelieden, te worden gecompenseerd.

4.11.

Dit leidt tot de volgende beslissing.

5 Beslissing

Het hof:

in principaal en in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep:

vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin is bepaald dat de man gerechtigd is tot een reprise uit de huwelijksgoederengemeenschap van door hem onder uitsluitingsclausule verkregen gelden ten bedrag van € 258.252,38, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

wijst het verzoek van de man tot vaststelling van enig vergoedingsrecht uit hoofde van het door hem verkregen vermogen afkomstig uit de nalatenschap van zijn moeder af;

bekrachtigt de beschikking voor het overige;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;

Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. G.J. Driessen - Poortvliet en mr. H.A. van den Berg in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature