U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Wat is inhoud erfdienstbaarheid? Uitleg notariële akte vestiging erfdienstbaarheid aan de hand van partijbedoeling.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.159.050/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/15/209131 / HA ZA 13-624

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 december 2015

inzake

[appellant],

wonend te [woonplaats] ,

appellant,

advocaat: mr. J. Groot Koerkamp te Zoetermeer,

tegen

1 [geïntimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,

2. [geïntimeerde sub 2],

wonend te [woonplaats] ,

geïntimeerden,

advocaat: mr. E.C.J. Ris te Amsterdam.

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] genoemd.

1 Het verloop van het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 16 september 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 juli 2014, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers in conventie, verweerders in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven, met producties;

- memorie van antwoord, met producties

- akte uitlating producties zijdens [appellant] .

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van [geïntimeerden] in conventie zal afwijzen en de vorderingen van [appellant] in reconventie zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.

[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2 De feiten

De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.

3 De beoordeling

3.1.

Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep relevant, om het volgende.

( i) [geïntimeerden] hebben op 21 juni 2010 een bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres] , gekocht van [X] Beverwijk B.V.

(ii) Het perceel (met bedrijfshal) dat [geïntimeerden] hebben gekocht, betreft kadastraal perceel [nummer] . Het naastgelegen perceel, perceel [nummer] , is eigendom van [appellant] . [appellant] heeft dit perceel op 28 december 1987 gekocht van [X] (verder: [X] ).

(iii) De bedrijfshal is – gezien vanaf de [adres] – gelegen achter het perceel van [appellant] . Ten behoeve van het gebruik van de bedrijfshal heeft [X] in de koopovereenkomst met [appellant] onder meer een erfdienstbaarheid van weg opgenomen, luidende:

“Tenslotte wordt ten laste van het tot het bij deze overgedragene behorende pad naast (ten noorden van) het woonhuis [adres] en ten behoeve van het achter het woonhuis met erf [adres] gelegen bedrijfspand, plaatselijk bekend [adres] en eigendom van voormelde vennootschap, over de volle breedte daarvan als erfdienstbaarheid het recht van weg gevestigd om van en naar dat bedrijfspand over het lijdend erf te komen en te gaan van en naar de openbare weg ( [naam] ) onder de bepaling, dat de voor de uitoefening dezer erfdienstbaarheid dienende strook grond steeds als toegangsweg bruikbaar moet zijn en dus niet mag worden gebruikt voor de opslag van goederen of voor het plaatsen van voertuigen, van welke aard ook.”

(iv) De bedrijfshal heeft twee uitgangen. De toegang tot de bedrijfshal via de grond waarop de erfdienstbaarheid rust, is gedurende meer dan 20 jaar niet gebruikt. De grond wordt door [appellant] gebruikt als tuin.

( v) Bij brief van 14 mei 2007 heeft de rechtsvoorganger van [geïntimeerden] aan [appellant] onder meer het volgende geschreven:

“Tot op heden wordt de uitgang aan de achterzijde (via de achtergelegen parkeerplaats) van het bedrijfspand gebruikt om het pand te bereiken.

Gedurende een reeks van jaren heeft u een deel van het pad naast uw woning aan de [adres] in gebruik als tuin. Door de aanleg van de tuin belemmert u dit recht van overpad en handelt u onrechtmatig. Hoewel u de gebruiksmogelijkheden van mijn pand belemmert, zie ik omwille van de onderlinge goede relatie, geen directe aanleiding het recht van overpad op te eisen. Ik verleen u derhalve middels deze toestemming het pad te blijven gebruiken als tuin, zoals dat al jaren het geval is.

Ten aanzien van eventuele toekomstige situaties behoud ik mij het recht voor deze toestemming in te trekken, waarbij u uiteraard een redelijke termijn zult worden geboden om de situatie in de oude toestand te herstellen.

Ik ga er van uit dat u instemt met de inhoud van deze brief. Zo niet dan verneem ik graag binnen twee weken na dagtekening van deze brief van u. Voor het geval u niet instemt wijs ik er op dat ik dan voorrang zal geven aan mijn eigen belang om het recht van overpad opnieuw te gaan benutten, en zal ik dit recht in volle omvang opeisen.”

(vi) Bij brief van 28 mei 2007 heeft [appellant] het volgende teruggeschreven:

“Als reactie op uw aangetekend schrijven, d.d. 14 mei jl. willen wij slechts reageren met de opmerking dat wij de afgelopen 19 jaar alle zaken m.b.t. het recht van overpad altijd in goed overleg met u hebben geregeld en wij gaar ervan uit dat dit in de toekomst ook geen problemen zal opleveren.”

(vii) [geïntimeerden] hebben de bedrijfshal gekocht als investering en wensen die te verhuren. [geïntimeerden] hebben [appellant] bij brief van 18 mei 2011 verzocht het pad langs hun woning vrij te maken, zodat de erfdienstbaarheid van weg weer kan worden uitgeoefend. [appellant] had in elk geval ten tijde van de procedure in eerste aanleg niet aan dit verzoek gehoor gegeven.

3.2.

[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd, om [appellant] – op straffe van verbeurte van een dwangsom – te veroordelen alle goederen die op het pad langs de woning van [appellant] en voor de toegangsdeuren van de bedrijfshal zijn geplaatst, te verwijderen en verwijderd te houden en het pad te gebruiken overeenkomstig de geldende erfdienstbaarheid in die zin dat de toegangsdeuren van de bedrijfshal en het pad (over de volle breedte) worden vrijgehouden, en, voorts, om [appellant] te veroordelen aan [geïntimeerden] een bedrag van € 904,= te betalen ter zake van buitengerechtelijke kosten alsmede te veroordelen in de proceskosten, inclusief de nakosten. Zij hebben daartoe, kort gezegd, gesteld dat zij de bedrijfshal hebben gekocht om deze te verhuren maar dat de verhuur veelal afstuit op de gebrekkige toegankelijkheid ervan en/of de afwezigheid van een vluchtroute, nu [appellant] de uitgang heeft geblokkeerd. [appellant] heeft tegen een en ander verweer gevoerd en zijnerzijds, kort gezegd, primair een verklaring voor recht gevorderd dat de erfdienstbaarheid door bevrijdende verjaring in de zin van artikel 3:106 j ▫ artikel 3:306 BW is tenietgegaan en subsidiair een verklaring voor recht dat de erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:79 BW moet worden opgeheven. Hij heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat de erfdienstbaarheid door onbruik als gevolg van verjaring op grond van het bepaalde in artikel 3:106 BW is tenietgegaan alsmede dat de erfdienstbaarheid op de voet van artikel 5:79 BW moet worden opgeheven, nu uitoefening daarvan – door omheining en inrichting als tuin van het perceel van [appellant] – onmogelijk is geworden dan wel [geïntimeerden] als eigenaar van het heersend erf geen redelijk belang (meer) hebben bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid en niet aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijke belang zal terugkeren. [geïntimeerden] hebben tegen een en ander verweer gevoerd.

3.3.

De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep allereerst overwogen, kort gezegd, dat de erfdienstbaarheid niet door bevrijdende verjaring in de zin van artikel 3:106 j ▫ artikel 3:306 BW is tenietgegaan en dat evenmin de erfdienstbaarheid op de genoemde gronden krachtens artikel 5:79 BW moet worden opgeheven. Op grond van een en ander heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerden] in conventie toegewezen, de vorderingen van [appellant] in reconventie afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van zowel het conventionele als het reconventionele geding.

3.4.

De eerste grief stelt de vraag aan de orde wat de inhoud is van de gevestigde erfdienstbaarheid, met name of de breedte van het pad dat vanaf de openbare weg naar de bedrijfshal loopt en waarop die erfdienstbaarheid betrekking heeft – welke breedte, naar tussen partijen vaststaat, drie meter bedraagt voor zover dit pad naast de woning loopt – over de volle lengte ervan, dus ook waar dit pad niet meer naast de woning loopt en op zichzelf een bredere ruimte (achter de woning) aanwezig is, hetzelfde (drie meter) bedraagt, of niet. Deze vraag is van belang omdat de bedrijfshal, naar tussen partijen vaststaat, aan de zijde waar dit pad vanaf de openbare weg bij de bedrijfshal uitkomt een tweetal deuren heeft, te weten een roldeur – die ongeveer drie meter breed is en in het verlengde ligt van het pad vanaf de openbare weg naast het woonhuis [adres] (verder: de roldeur) – en een (veel smallere) zijdeur, die zich kort naast de roldeur – maar buiten die drie meter-zone – bevindt. De rechtbank heeft aangenomen dat het pad waarop de erfdienstbaarheid betrekking heeft niet over de volle lengte ervan een breedte van (slechts) drie meter heeft, door in het dictum van het vonnis [appellant] – overeenkomstig de vordering van [geïntimeerden] – te veroordelen “alle goederen die op het pad langs [appellant] woning en voor de toegangsdeuren van de bedrijfshal zijn geplaatst te verwijderen en vanaf die verwijdering verwijderd te houden, en om de toegangsdeuren van de bedrijfshal en het pad (over de volle breedte) vrij te houden zo lang de erfdienstbaarheid duurt” [curs. hof]. Tegen de in deze veroordeling vervatte beslissing – die dus erop neerkomt dat de erfdienstbaarheid zowel op de roldeur als op de zijdeur betrekking heeft – is de eerste grief gericht.

3.5.

Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag wat de inhoud is van de gevestigde erfdienstbaarheid, het aankomt op de in de notariële akte van vestiging van die erfdienstbaarheid tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in die akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (vgl. HR 8 december 2000, NJ 2001/350 en HR 13 juni 2003, NJ 2004/251). Hiervan uitgaande oordeelt het hof als volgt.

3.6.

De tekst van de akte van 28 december 1987 – hiervoor geciteerd onder 3.1 sub (iii) –, waar het hier om gaat, spreekt uitdrukkelijk van het vestigen van een erfdienstbaarheid van weg ten laste van het “tot het bij deze overgedragene behorende pad naast (ten noorden van) het woonhuis (…), over de volle breedte daarvan, (…) om van en naar dat bedrijfspand over het lijdend erf te komen en te gaan van en naar de openbare weg (…)” [curs. hof]. Naar objectieve maatstaven gemeten leidt het hof hieruit af dat de bedoeling van partijen kennelijk is geweest de (volle) breedte die het pad heeft voor zover dit zich naast de woning bevindt – welke breedte, naar tussen partijen vaststaat, drie meter bedraagt – maatgevend te laten zijn voor de totale breedte van de te vestigen erfdienstbaarheid vanaf de openbare weg naar de bedrijfshal. Indien partijen de bedoeling zouden hebben gehad om de erfdienstbaarheid vanaf de achterzijde van de woning van [appellant] tot aan de bedrijfshal breder dan drie meter te laten zijn, hadden zij dit in elk geval met zoveel woorden in de akte tot uitdrukking moeten brengen. Daarvan is geen sprake, althans in de akte zijn geen bewoordingen te vinden die een dergelijke uitleg kunnen rechtvaardigen. Daar komt nog bij dat [geïntimeerden] niet hebben gesteld dat een breedte van drie meter onvoldoende is “om van en naar dat bedrijfspand over het lijdend erf te komen en te gaan van en naar de openbare weg”, zodat deze uitleg ook strookt met het hoofddoel dat aan vestiging van de onderhavige erfdienstbaarheid ten grondslag lag. Dat aldus de zijdeur van de bedrijfshal niet via het pad kan worden bereikt, doet daaraan niet af. Evenmin doet daaraan af dat er bestrating aanwezig is (geweest) vanaf het drie meter brede pad tot aan de zijdeur. In de uitleg van het hof komt het dus, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, erop neer dat de erfdienstbaarheid uitsluitend op de roldeur en niet op de zijdeur van de bedrijfshal betrekking heeft.

3.7.

[geïntimeerden] hebben geen concrete feiten gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen dan hiervoor gegeven moeten leiden, zodat hun bewijsaanbod als niet ter zake dienend wordt gepasseerd.

3.8.

Uit het voorgaande volgt dat grief I slaagt. Dit brengt mee dat grief II geen bespreking meer behoeft.

3.9.

De slotsom luidt dat het appel slaagt en dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover [appellant] in het dictum daarvan onder 5.1 is veroordeeld alle goederen die op het pad langs [appellant] woning en voor de toegangsdeuren van de bedrijfshal zijn geplaatst te verwijderen en vanaf die verwijdering verwijderd te houden, en om de toegangsdeuren van de bedrijfshal en het pad (over de volle breedte) vrij te houden zo lang de erfdienstbaarheid duurt, en voor het overige zal worden bekrachtigd. [geïntimeerden] zullen als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

4 De beslissing

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover [appellant] daarbij (onder 5.1) is veroordeeld om binnen vier weken na betekening van dat vonnis alle goederen die op het pad langs [appellant] woning en voor de toegangsdeuren van de bedrijfshal zijn geplaatst te verwijderen en vanaf die verwijdering verwijderd te houden, en om de toegangsdeuren van de bedrijfshal en het pad (over de volle breedte) vrij te houden zo lang de erfdienstbaarheid duurt, en, in zoverre opnieuw recht doende:

veroordeelt [appellant] om binnen vier weken na betekening van dit arrest alle goederen die op het pad langs [appellant] woning en voor de roldeur van de bedrijfshal zijn geplaatst te verwijderen en vanaf die verwijdering verwijderd te houden, en om de roldeur van de bedrijfshal en het pad (over een breedte van drie meter) vrij te houden zo lang de erfdienstbaarheid duurt;

bekrachtigt dit vonnis het overige;

veroordeelt [geïntimeerden] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [appellant] gevallen, op € 405,74 voor verschotten en op € 894,= voor salaris advocaat;

verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, D.J. van der Kwaak en J.C. Toorman, en is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015 door de rolraadsheer.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature