U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

kinderalimentatie , behoefte, tabellen, bijzondere kosten, feitelijke situatie

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Uitspraak: 31 maart 2015

Zaaknummer: 200.156.820/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/15/205427 / FA RK 13-2675

Beschikking van de meervoudige familiekamer

in de zaak in hoger beroep van:

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante in principaal hoger beroep,

geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. M.H. van der Weit te Volendam,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in principaal hoger beroep,

appellant in incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. I. Vledder te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

1.1.

Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.

1.2.

De vrouw is op 1 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 juli 2014 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/205427 / FA RK 13-2675.

1.3.

De man heeft op 28 november 2014 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.4.

De vrouw heeft op 7 januari 2015 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de man ingediend.

1.5.

De man heeft op 16 en 21 januari 2015 nadere stukken ingediend.

1.6.

De vrouw heeft op 23 januari 2015 nadere stukken ingediend.

1.7.

De zaak is op 26 januari 2015 ter terechtzitting behandeld.

1.8.

Ter terechtzitting zijn verschenen:

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2 De feiten

2.1.

Partijen hebben een relatie gehad. Uit hun relatie zijn geboren [A] (hierna: [A] ) op [geboortedatum 2] , [J] (hierna: [J] ) op [geboortedatum 2] en [B] (hierna: [B] ) op [geboortedatum 2] (hierna tezamen: de kinderen). De man heeft de kinderen erkend. De kinderen verblijven bij de vrouw.

2.2.

Partijen hebben op 5 september 2013 een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze vaststellingsovereenkomst, die is gehecht aan het proces-verbaal van de zitting van 5 september 2013 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord Holland, zijn partijen, voor zover thans van belang, overeengekomen dat de man met ingang van 1 september 2013 tot en met juli 2014 voor de kinderen van partijen een bijdrage voldoet van € 2.200,- per maand, welke bijdrage zal worden herzien op het moment dat de vrouw voor die tijd een urgentiewoning zal hebben betrokken, doch nimmer korter dan zes maanden.

Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

2.3.

Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.

Hij is geboren op [geboortedatum 1] . Hij *** is alleenstaand.

Hij is werkzaam in loondienst bij Transavia Airlines C.V. Blijkens de jaaropgave over 2013 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 167.791,-.

2.4.

Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.

Zij is geboren op [geboortedatum 1] . Zij vormt met haar partner de heer [K] en de kinderen van partijen een gezin.

Zij is werkzaam in loondienst bij [bedrijf] Haar salaris bedraagt volgens de op 1 augustus 2014 ondertekende arbeidsovereenkomst € 750,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld.

3 Het geschil in hoger beroep

3.1.

Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van 5 september 2013, een door de man met ingang van 1 mei 2014 te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen bepaald van € 315,- per kind per maand.

3.2.

De vrouw verzoekt, na aanpassing van haar oorspronkelijke verzoek, met vernietiging van de bestreden beschikking, een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen vast te stellen van in totaal € 1.951,- per maand.

3.3.

De man verzoekt in principaal hoger beroep – naar het hof begrijpt – de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

In incidenteel hoger beroep verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de beschikking ziet op de periode met ingang van 1 januari 2015 en een door de man met ingang van 1 januari 2015 te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen te bepalen van € 256,- per kind per maand.

3.4.

De vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het door de man verzochte af te wijzen.

4 Beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep

4.1.

Aan de orde is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Partijen zijn verdeeld over de behoefte van de kinderen, de draagkracht van de vrouw, de draagkracht van de man na 1 januari 2015 en de wijze waarop de kosten van de kinderen over partijen dient te worden verdeeld.

4.2.

De vrouw betwist de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen en stelt dat de behoefte van [A] en [J] moet worden vastgesteld op € 813,- per kind per maand en de behoefte van [B] op € 713,- per maand.

De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.

Op de standpunten van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.3.

Het hof overweegt ten aanzien van de behoefte van de kinderen als volgt.

Het hof gaat voorbij aan de -door de man betwiste- stelling van de vrouw dat de werkelijke kosten van de kinderen € 2.065,- totaal bedragen. Het hof is van oordeel dat de vrouw de hoogte van deze kosten onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het hof zal de gebruikelijke behoeftetabellen als uitgangspunt nemen voor de kosten van de kinderen.

Het hof acht het daarbij, evenals de vrouw, redelijk om uit te gaan van de behoeftetabel 2014. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat vast staat dat het netto gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van partijen aanzienlijk hoger was dan het maximum bedrag van € 5.000,- per maand in de tabel 2013 en dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het netto gezinsinkomen geheel voor het gezin werd uitgegeven, waardoor dit hoge inkomen mede aan de kinderen ten goede is gekomen. Voorts is daarbij van belang dat, hoewel partijen in januari 2013 feitelijk uiteen zijn gegaan, de behoefte van de kinderen en de door de man te betalen kinderalimentatie in 2014 voor het eerst zijn vastgesteld.

De vrouw heeft een aantal omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zij van mening is dat, zo het hof uitgaat van de behoeftetabellen, de behoefte van de kinderen volgens de tabel dient te worden verhoogd. Het hof overweegt in dit verband dat slechts uitzonderlijke kosten kunnen leiden tot een bijstelling naar boven van die behoefte. De stelling van de vrouw dat het luxe leven dat partijen leidden tijdens hun relatie behoefteverhogend werkt wordt verworpen. In het licht van de gemotiveerde betwisting door de man, heeft de vrouw haar stelling onvoldoende (met schriftelijke stukken) onderbouwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Het hof is verder van oordeel dat de wens van partijen om te sparen voor de kinderen geen grond vormt voor bijstelling van de behoefte van de kinderen.

De vrouw heeft voorts gesteld dat de behoefte van [A] en [J] dient te worden verhoogd in verband met de hoge kosten van de brillen die zij nodig hebben in verband met een oogafwijking. Partijen hebben ter zitting in eerste aanleg afgesproken dat zij telkens in overleg zullen treden over de aanschaf van de brillen en dat zij de kosten daarvan bij helften zullen voldoen. Ter zitting in hoger beroep is evenwel gebleken dat partijen niet in staat zijn deze afspraken na te komen. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de dochters als gevolg van een oogafwijking brillen nodig hebben, waar zodanig hoge kosten aan zijn verbonden dat deze kosten niet in de tabelbedragen zijn verwerkt. De behoefte van de twee dochters volgens de tabel dient derhalve te worden verhoogd. De door de vrouw in dit verband gestelde kosten, waardoor de behoefte van de dochters met € 100,- per kind per maand verhoogd zou moeten worden, acht het hof, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende onderbouwd. De man heeft ter zitting onweersproken gesteld dat partijen ten tijde van hun samenleving in totaal ruim € 700,- per jaar uitgaven aan de brillen van de dochters. Het hof zal in het licht van het voorgaande de behoefte van de dochters met dit bedrag verhogen.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, stelt het hof de behoefte van [A] en [J] met ingang van 1 januari 2014 vast op € 643,- per kind per maand en de behoefte van [B] op € 613,- per maand.

De vrouw is voorts van mening dat de rechtbank bij de behoefte van de kinderen ten onrechte rekening heeft gehouden met een door haar te ontvangen bedrag van € 144,- per maand aan kindgebonden budget. Het hof overweegt in dit verband dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij, gelet op de hoogte van het inkomen van haar nieuwe partner met wie zij samenwoont, niet in aanmerking komt voor een kindgebonden budget. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat uitgegaan dient te worden van de feitelijke situatie en volgt de rechtbank dan ook niet in de overweging dat de gevolgen van de persoonlijke keuze van de vrouw om te gaan samenwonen met een verdienende partner voor haar rekening en risico dienen te komen. Het hof houdt derhalve bij de vaststelling van de behoefte van de kinderen geen rekening met het kindgebonden budget.

4.4.

Nu zowel het netto besteedbaar inkomen van de man van € 7.421,- per maand, als de draagkracht van de man tot 1 januari 2015 van € 3.148,- per maand, inclusief fiscaal voordeel van € 114,- per maand, in hoger beroep niet in geschil is, zal het hof hier vanuit gaan.

4.5.

De vrouw stelt dat in de bestreden beschikking aan haar zijde ten onrechte rekening is gehouden met een verdiencapaciteit van € 1.750,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Zij voert aan dat zij in eerste aanleg weliswaar een arbeidsovereenkomst in het geding heeft gebracht waaruit dit blijkt, maar dat zij duidelijk heeft aangegeven dat zij pas aan het werk wil gaan wanneer de kinderen goed gesetteld zijn en [B] wat ouder is. Voorts heeft zij gesteld dat, indien wordt uitgegaan van een verdiencapaciteit van € 1.750,-, rekening moet worden gehouden met kosten kinderopvang van € 850,- per maand.

De man betwist de stellingen van de vrouw en voert daarbij aan dat in de procedure in eerste aanleg over de vervangende toestemming voor verhuizing, juist groot gewicht is toegekend aan deze arbeidsovereenkomst en de stelling van de vrouw dat zij door te verhuizen in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien.

Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat de vrouw de mogelijkheid heeft gehad tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst op basis waarvan zij, uitgaande van twee werkdagen in de week, € 1.750,- bruto per maand kon verdienen, exclusief vakantiegeld. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat zij de baan aanvankelijk geweigerd heeft en dat de baan vervolgens niet meer beschikbaar was. Het hof overweegt dat het de vrije keuze van de vrouw is geweest om het dienstverband niet aan te gaan, maar dat de gevolgen van die keuze voor haar rekening en risico dienen te komen. Het hof houdt aan de zijde van de vrouw dan ook rekening met een verdiencapaciteit van € 1.750,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld, op basis van twee werkdagen. De vrouw heeft, gelet op het aantal werkdagen, voorts niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat zij hoge oppaskosten zou hebben gehad wanneer zij akkoord was gegaan met het dienstverband, zodat het hof hier geen rekening mee houdt. Het hof gaat, gelet op voorgaande, aan de zijde van de vrouw evenals de rechtbank uit van een netto besteedbaar inkomen van € 1.680,- per maand en een draagkracht van € 219,- per maand.

4.6.

De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een zorgkorting van 25% en voert aan dat dit hof bij beschikking van 8 april 2014 een zorgregeling heeft vastgesteld op grond waarvan de kinderen om de week een weekend bij de man verblijven, hetgeen neerkomt op een zorgkorting van 15%.

De man betwist de stellingen van de vrouw en voert aan dat hij de zorgkorting die is toegepast in natura aan de kinderen besteedt.

Het hof overweegt dat de kosten van de zorgregeling in aanmerking worden genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg. Het hof neemt in dit geval de zorgregeling zoals die is vastgesteld bij de beschikking van 8 april 2014 van dit hof tot uitgangspunt. Deze regeling houdt in dat de kinderen gedurende twee variabele weekenden per maand bij de man verblijven van vrijdagmiddag 14.00 uur tot zondagavond 17.30 uur, alsmede gedurende alle extra vrije schooldagen (studiedagen). Het hof heeft voorts overwogen dat het partijen vrij staat om in onderling overleg met betrekking tot [B] tot een ruimere zorgregeling te besluiten. De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat er nauwelijks extra omgang plaatsvindt tussen hem en [B] . Uit al het voorgaande vloeit voort dat sprake is van een zorgregeling waarbij de kinderen gemiddeld één dag per week bij de man verblijven, zodat het hof een percentage van 15% in aanmerking zal nemen. Nu de totale draagkracht van de onderhoudsplichtigen voldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien, wordt het bedrag van de zorgkorting volledig in mindering gebracht op het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen.

4.7.

Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en hetgeen hiervoor is overwogen, is, rekening houdend met het fiscaal voordeel van € 114,- per maand waarvoor de man in aanmerking komt, een door de man met ingang van 1 mei 2014 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A] en [J] van € 505,- per kind per maand en van [B] van € 480,- per maand, in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.

4.8.

De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man niet ontvankelijk is in het incidenteel hoger beroep. Het hof volgt de vrouw hierin niet en is van oordeel dat de man ontvankelijk is in zijn incidenteel hoger beroep. Hetgeen de man in het incidenteel hoger beroep aan de orde heeft gesteld, ziet immers op de door hem te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen waarover de rechtbank in eerste aanleg een beslissing genomen heeft en betreft geen zelfstandig verzoek in de zin van artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

4.9.

De man stelt dat de rechtbank er geen rekening mee heeft gehouden dat het door hem te realiseren fiscaal voordeel van € 114,- per maand met ingang van 1 januari 2015 vervalt. Verder stelt de man dat de rechtbank er geen rekening mee heeft gehouden dat alleenstaande ouders met ingang van 1 januari 2015 in aanmerking komen voor een verhoging van het kindgebonden budget met maximaal € 3.050,- per jaar.

De vrouw heeft deze stellingen van de man betwist.

Het hof overweegt dat met ingang van 1 januari 2015 het door de man te realiseren fiscaal voordeel is komen te vervallen zodat hier met ingang van die datum geen rekening mee zal worden gehouden. Nu de draagkracht van de man aanzienlijk hoger is dan de behoefte van de kinderen heeft het wegvallen van dit fiscaal voordeel echter geen gevolg voor de door hem te betalen bijdragen. Voorts gaat het hof, zoals overwogen onder 4.3 uit van de feitelijke situatie. Nu voldoende aannemelijk is geworden dat de vrouw geen kindgebonden budget/alleenstaande ouderkop ontvangt, zal hier bij de behoefte van de kinderen geen rekening mee worden gehouden. Hiervan uitgaande is een door de man met ingang van 1 januari 2015 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A] en [J] van € 505,- per kind maand en van [B] van € 480,- per maand eveneens in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.

4.10.

Dit leidt tot de volgende beslissing.

5 Beslissing

Het hof:

in principaal en incidenteel hoger beroep:

vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende:

bepaalt, met wijziging in zoverre van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van 5 september 2013, een door de man met ingang van 1 mei 2014 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A] en [J] van € 505,- per kind per maand en van [B] van € 480,- per maand;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E. Buitendijk, R.G. Kemmers en M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. S.E. Harenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2015.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature