U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Arbeidsongeval en schade. Stelplicht en bewijslast.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II

zaaknummer : 200.104.305/01

zaaknummer rechtbank Haarlem : 467085 CV EXPL 10-6496

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 januari 2014

inzake

[appellant] ,

wonend te [woonplaats],

appellant,

advocaat: mr. J. Frissen te Den Haag,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

KLM CATERING SERVICES SCHIPHOL B.V.,

gevestigd te Luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,

geïntimeerde,

advocaat: mr. R.A.C.G. Martens te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna[appellant] en KCS genoemd.

[appellant] is bij dagvaarding van 9 maart 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 5 januari 2012, gewezen tussen[appellant] als eiser en KCS als gedaagde.

Het hof heeft op 3 april 2012 een tussenarrest gewezen, waarin is bepaald, kort gezegd, dat de zaak naar de rol werd verwezen voor memorie van grieven en dat partijen eenparig om een comparitie van partijen konden verzoeken.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven, met producties;

- memorie van antwoord, met producties;

- akte overlegging productie;

- antwoordakte.

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en

alsnog zijn vorderingen als geformuleerd in de dagvaarding in eerste aanleg zal toewijzen, met verwijzing van KCS - uitvoerbaar bij voorraad - in de proceskosten van beide instanties.

KCS heeft geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2 Beoordeling

2.1.

Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.[appellant] is op 22 april 2008 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij KCS als magazijnmedewerker. Op 31 maart 2009 is[appellant] tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden een ongeval overkomen op de werkvloer. Hij was bezig met het plaatsen van datumkaartjes op (diepvries)maaltijden. Deze maaltijden bevonden zich in kratjes die waren gestapeld op plastic onderstellen met vier wielen. Een stapel kratjes is over hem heen gevallen. Van een onderstel is bij dat ongeval een wiel afgebroken. Door dat ongeval is[appellant] arbeidsongeschikt geraakt. De arbeidsovereenkomst is door het verstrijken van de overeengekomen bepaalde tijd geëindigd op 22 oktober 2009.[appellant] had sinds het ongeval, in elk geval tot de comparitie van partijen in eerste aanleg van 2 november 2010, last van lichamelijke klachten, met name bestaande uit duizeligheid.

2.2.

[appellant] heeft - samengevat - in eerste aanleg gevorderd te verklaren voor recht dat de na 31 maart 2009 opgetreden schade en/of functieverlies aan de zijde van[appellant] rechtens het gevolg is van het bedrijfsongeval van die datum en dat KCS aansprakelijk is voor alle door hem als direct gevolg daarvan geleden en te lijden materiële en immateriële schade, op te maken bij staat, nu KCS haar zorgplicht heeft geschonden. Tevens heeft hij gevorderd KCS ter zake te veroordelen tot betaling van een redelijk bedrag aan schadeloosstelling, de wettelijke rente daarover vanaf 13 januari 2010 en de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Hij heeft aan die vordering ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat hij als gevolg van het ongeval schade heeft geleden en naar verwachting ook in de toekomst zal lijden en dat KCS daarvoor aansprakelijk is, primair omdat zij de zorgplicht heeft geschonden die op grond van artikel 7:658 lid 1 BW op haar rust, verband houdend met het breken van een wiel van het onderstel, althans het gebruik van ondeugdelijke plastic onderstellen, en subsidiair omdat op KCS op grond van artikel 7:173 BW een risico aansprakelijkheid rust nu zij de bezitter was van een gebrekkig plastic onderstel en van die gebrekkige zaak gebruik heeft gemaakt.

2.3.

De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 1 december 2010[appellant] bewijs opgedragen van de door hem gestelde toedracht, overwegende dat ter zake de bewijslast op[appellant] rust. KCS is toegelaten tot bewijs van haar stelling dat zij haar zorgplicht is nagekomen. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat[appellant] niet in het door hem te leveren bewijs is geslaagd en dat, nu de toedracht niet is komen vast te staan, bespreking van de bewijslevering door KCS niet meer opportuun is. Hij heeft daarom de vorderingen van[appellant] afgewezen.

2.4.

Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt[appellant] met zeven grieven op.

2.5.

Grief I houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat essentieel in de toedracht is, dat van het onderstel dat zich achter[appellant] bevond spontaan een wiel is afgebroken en grief II dat de kantonrechter ten onrechte de bewijslevering van de zijde van KCS niet heeft meegenomen in zijn oordeelsvorming. Ter toelichting voert[appellant] aan dat in de gegeven omstandigheden, te weten dat vaststaat dat[appellant] tijdens zijn werkzaamheden een ongeval is overkomen waardoor hij schade heeft geleden, hem geen bewijs had mogen worden opgedragen omtrent de toedracht van het ongeval, maar dat op grond van artikel 7:658 BW de bewijslast op de werkgever ligt, in die zin dat de werknemer kan volstaan met te stellen dat hij als gevolg van een arbeidsongeval schade heeft geleden, terwijl de werkgever moet stellen, en bij betwisting moet bewijzen, dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Kort gezegd: de werkgever is aansprakelijk voor de door de werknemer als gevolg van het bedrijfsongeval geleden schade tenzij hij bewijst dat hij zijn zorgplicht is nagekomen, aldus[appellant].

2.6.

Het hof stelt voorop dat de werknemer die op grond van artikel 7:658 lid 2 BW schadevergoeding vordert, zal dienen te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden.

2.7.

In dit geding staat vast dat[appellant] op 31 maart 2009 tijdens werktijd en tijdens het uitoefenen van zijn werkzaamheden een ongeval heeft gehad en dat hij diezelfde dag als gevolg daarvan op de spoedeisende hulp van het VU medisch centrum is gepresenteerd, nadien enkele malen voor controle is teruggezien en voor persisterende duizeligheid is verwezen naar de KNO-arts. Uit het door KCS opgestelde ‘Registratieformulier voor (bijna-) ongevallen en gevaarlijke situaties’ blijkt dat de werkzaamheden direct voorafgaand aan het ongeval bestonden uit het steken van datumkaartjes in kratten met maaltijden, en dat een vallende stapel kratjes[appellant] in de nek en op de rug heeft getroffen . De exacte toedracht van het ongeval is vooralsnog niet komen vast te staan.

2.8.

Naar het oordeel van het hof volgt uit de hiervoor onder 2.7 weergegeven omstandigheden dat het aannemelijk is dat[appellant] in de uitvoering van aan hem opgedragen werkzaamheden letsel heeft opgelopen. KCS heeft voor het ontstaan van het letsel van[appellant] ook geen alternatieve oorzaak buiten deze werkzaamheden gelegen gesteld, terwijl die ook niet is gebleken. Dat de precieze toedracht van het ongeval niet vast staat kan niet aan[appellant] worden toegerekend, maar komt voor risico van KCS. In het kader van zijn op artikel 7:658 lid 2 BW gebaseerde vordering tot schadevergoeding kan van [appellant] als werknemer niet worden verlangd dat hij ook aantoont wat de toedracht of oorzaak van het ongeval is geweest. Het had op de weg van KCS gelegen om nader effectief onderzoek te doen naar de precieze toedracht van het ongeval.

2.9.

Nu[appellant] heeft voldaan aan zijn stelplicht dat hem een ongeval is overkomen tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden waardoor hij schade heeft geleden en KCS dit onvoldoende heeft bestreden, was het vervolgens aan KCS als werkgever te stellen, en zo nodig, te bewijzen dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht en al die maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft verstrekt die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Welke maatregelen in een concreet geval van de werkgever mogen worden verlangd, hangt af van de omstandigheden van het geval (de zogeheten Kelderluik criteria). Dit betekent dat de grieven I en II terecht zijn voorgesteld. Vervolgens geldt dan dat de beoordeling van de zorgplicht van KCS voorligt en, voor zover mocht worden geoordeeld dat zij daarin tekort is geschoten, de vraag in hoeverre[appellant] als gevolg van het ongeval schade heeft geleden.

2.10.

Alvorens daarop verder in te gaan heeft het hof behoefte aan nadere inlichtingen onder meer met betrekking tot de door [appellant] gestelde schade, en zal het met het oog daarop een comparitie van partijen bepalen. Deze bijeenkomst kan tevens worden benut om te trachten een minnelijke regeling te treffen. Uiterlijk veertien dagen voor de comparitie dient[appellant], alle tot zijn beschikking staande gegevens die betrekking hebben op geleden en te lijden schade verband houdend met het ongeval, waaronder relevante medische gegevens en gegevens met betrekking tot het door hem na het ongeval verworven inkomen en, indien mogelijk te verwachten inkomen, toe te zenden aan het hof en aan de advocaat van KCS. De verdere behandeling van de grieven wordt aangehouden.

3 De beslissing

Het hof:

bepaalt dat partijen, vergezeld van hun raadslieden, tot het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een schikking dienen te verschijnen voor het in dezen tot raadsheer-commissaris benoemde lid van dit hof mr. L.A.J. Dun, die daartoe zitting zal houden in een van de zalen van het paleis van justitie aan het IJdok 20 te Amsterdam, en wel op 14 februari 2014 te 10.30 uur;

bepaalt dat de raadsman van [appellant] de in rechtsoverweging 2.10 bedoelde stukken uiterlijk veertien dagen vóór de datum van de comparitie dient toe te zenden aan de raadsheer-commissaris onder gelijktijdige toezending daarvan aan de advocaat van KCS;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, D.J. van der Kwaak en L.A.J. Dun en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2014.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature