Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bestuurdersaansprakelijkheid. Appellant kan als bestuurder van verkoper, in ernstige mate worden verweten te hebben bewerkstelligd dat verkoper de koopovereenkomst niet is nagekomen door als bestuurder van verkoper een beroep op ontbindende voorwaarde te doen, waardoor aan geïntimeerde schade is berokkend. De ontbinding was voor (bestuurder van) verkoper voordelig. Appellant heeft als bestuurder van verkoper op laatste moment ontbindende voorwaarde in koopovereenkomst laten opnemen en die voorwaarde jegens geïntimeerde gepresenteerd als slechts een formaliteit, terwijl dat onjuist was. Dat de ontbindende voorwaarde zou worden vervuld had bestuurder voor belangrijk deel in eigen hand.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

ARREST

in de zaak van:

[ Appellant ],

wonend te [ plaatsnaam ], gemeente [ gemeente ],

APPELLANT,

advocaat: mr.G.M. Terlingen,

kantoorhoudend te Hoorn,

t e g e n

[ GEÏNTIMEERDE ],

wonend te [ plaatsnaam ],

GEÏNTIMEERDE,

advocaat: mr. A.F.J. Jacobs,

kantoorhoudend te Amsterdam.

1. Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna (ook) [ Appellant ] en [ Geïntimeerde ] genoemd.

Bij dagvaarding van 11 november 2011 is [ Appellant ] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 17 augustus 2011, onder zaak- en rolnum¬mer 174669 HA ZA 10-1453 (LJN BU9343)gewezen tussen [ Geïntimeerde ] als eiseres en [ Appellant ] als gedaag¬de.

[ Appellant ] heeft zes grieven voorgesteld, bewijs aangeboden en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [ Geïntimeerde ] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [ Geïntimeerde ], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in beide instanties.

[ Geïntimeerde ] heeft geantwoord, be¬schei¬den in het geding gebracht en bewijs aangebo¬den en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [ Appellant ] in de kosten van het geding in hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest.

Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

1. Feiten

2.1 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Omtrent deze vaststelling bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Daarnaast zal het hof enige nadere feiten vaststellen, welke voldoende gemotiveerd zijn gesteld en niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.

2.2 [ Geïntimeerde ] heeft van 1 januari 1976 tot 1 juli 2005 als huurder de benedenwoning van het pand aan de [ adres ] (hierna: de woning) bewoond. Sinds 2000 was [ Appellant ] eigenaar van voornoemd pand, alsmede van de aangrenzende panden op nummers [ ] en [ ] (hierna gezamenlijk te noemen: de panden).

2.3 Op 7 maart 2000 heeft de gemeente Amsterdam (hierna: de Gemeente) [ Appellant ] aangeschreven over (achterstallig onderhoud aan) de fundering van de panden.

2.4 In juli 2002 heeft [ Appellant ] bij de gemeente een bouw- en monumentenvergunning voor de panden aangevraagd. Hij heeft in verband daarmee in augustus 2002 een restauratieplan opgesteld. Volgens dit plan besloeg de uitvoeringsperiode één jaar, hetgeen [ Appellant ] later heeft gewijzigd in minimaal anderhalf jaar. De monumentenvergunning en de bouwvergunning zijn op 4 november 2002 respectievelijk 18 juli 2003 verleend.

2.5 Op 7 november 2002 is voor de panden een splitsingsvergunning aangevraagd. Volgens de Beleidsregels voor verlening of weigering van een splitsingsvergunning 2002 van de Gemeente kan een splitsingsvergunning worden afgegeven indien onder andere is voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit en aan het vereiste dat het gebouw een fundering heeft waarvan aannemelijk is dat deze binnen 25 jaar geen voorzieningen behoeft.

2.6 Ten behoeve van de uitvoering van de restauratiewerkzaamheden dienden de panden leeg en ontruimd te zijn. In verband daarmee heeft [ Appellant ] de huurovereenkomsten op 1 oktober 2003 opgezegd. [ Geïntimeerde ] en (enkele) andere huurders hebben zich verzet tegen de beëindiging van de huurovereenkomsten en hebben een kort geding tegen [ Appellant ] aangespannen. Partijen zijn vervolgens een mediation -traject gestart welke tussen [ Appellant ] en [ Geïntimeerde ] heeft geresulteerd in een op 22 februari 2005 gesloten vaststellingsovereenkomst. In deze overeenkomst is onder meer opgenomen, zakelijk weergegeven, dat [ Geïntimeerde ] als koper en [ Appellant ] als verkoper uiterlijk 1 maart 2005 een voorlopige koopovereenkomst zullen sluiten inzake de woning (na verbouwing) voor een koopsom van € 260.000, dat met het sluiten van de koopovereenkomst de huurovereenkomst inzake de woning tussen [ Appellant ] en [ Geïntimeerde ] is opgezegd en dat [ Geïntimeerde ] uiterlijk op 1 juli 2005 de woning zal hebben verlaten. Voor het geval geen koopovereenkomst tot stand komt, is bepaald dat [ Appellant ] aan [ Geïntimeerde ] een vergoeding voor het verlaten van het gehuurde zal betalen van € 19.500,- (een boete van € 15.000 en een verhuisvergoeding van € 4.500).

2.7 [ Geïntimeerde ] heeft met [ Appellant ] onderhandeld over een te sluiten koopovereenkomst met betrekking tot de woning. Een concept-koopovereenkomst welke op 27 februari 2005 aan [ Geïntimeerde ] is toegestuurd, bevat twee elementen die voorheen in de onderhandelingen niet aan de orde zijn geweest:

(i) Beleggingsinstelling De Adelaar B.V. (hierna: De Adelaar), waarvan [ Appellant ] op dat moment enig bestuurder was, staat als verkoper genoemd (en niet [ Appellant ]);

(ii) de volgende ontbindende voorwaarde is opgenomen:

“Deze koop geschiedt onder de ontbindende voorwaarde(n), dat:

a. aan verkoper niet uiterlijk op 1 juni 2006 de benodigde (en indien erfpacht ook: de privaatrechtelijke) splitsingsvergunning dan wel vernieuwbouwverklaring onherroepelijk is verleend, tenzij verkoper uiterlijk op de eerste werkdag na laatst gemelde datum schriftelijk aan de notaris heeft verklaard dat hij deze overeenkomst desondanks wil handhaven; (…)”

2.8 Op 28 februari 2005 is de koopovereenkomst met daarin bovenstaande ontbindende voorwaarde, tussen De Adelaar en [ Geïntimeerde ] gesloten. In de overeenkomst is voorts, voor zover relevant, bepaald dat in geval van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming daarvan, de wederpartij de overeenkomst door een schriftelijke verklaring kan ontbinden en betaling van een boete kan vorderen van 10% van de koopprijs.

2.9 Op 1 juli 2005 heeft [ Geïntimeerde ] de woning verlaten.

2.10 Op 9 mei 2006 heeft [ Appellant ] een beroep gedaan op de in hierboven aangehaalde ontbindende voorwaarde wegens het ontbreken van een splitsingsvergunning.

2.11 Bij akte van verdeling (verband houdend met de opheffing van een onverdeeldheid na opgemaakte huwelijksvoorwaarden staande het huwelijk) van 6 juni 2006 heeft [ Appellant ] een groot aantal onroerende zaken – waaronder het pand – verdeeld en geleverd aan zijn echtgenote.

2.12 [ Geïntimeerde ] heeft De Adelaar verzocht de koopovereenkomst met haar alsnog na te komen. Aan dit verzoek heeft De Adelaar niet voldaan, waarna [ Geïntimeerde ] de koopovereenkomst bij faxbrief van de advocaat van [ Geïntimeerde ] van 21 maart 2007 buitengerechtelijk heeft ontbonden en De Adelaar in rechte heeft betrokken, waarbij zij onder andere een boetebedrag van € 26.000,- heeft gevorderd, zijnde 10% van de koopprijs.

2.13 Bij vonnis van 12 maart 2008 (zaaknummer 376129 en rolnummer HA ZA 07-2119, LJN BD5699)heeft de rechtbank Amsterdam:

- voor recht verklaard dat de koopovereenkomst van 28 februari 2005 is ontbonden bij genoemde faxbrief van 21 maart 2007;

- De Adelaar veroordeeld tot betaling aan [ Geïntimeerde ] van een bedrag van EUR 26.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2007;

- De Adelaar veroordeeld in de proceskosten van [ Geïntimeerde ] ad EUR 2.069,43.

De rechtbank heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat het beroep dat De Adelaar heeft gedaan op de ontbindende voorwaarde uit de koopovereenkomst, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat sprake was van een situatie waarin de Adelaar het in de hand heeft gehad dat de voorwaarde zo werd geformuleerd dat er een aanmerkelijke kans was dat deze in vervulling zou gaan, terwijl die vervulling voor haar slechts voordelig en voor [ Geïntimeerde ] slechts nadelig zou zijn. Het moest De Adelaar als professioneel projectontwikkelaar immers bekend zijn, alsdus de rechtbank in het vonnis, dat het al dan niet verlenen van de genoemde vergunning van verschillende onzekere factoren afhankelijk was, zoals (zie de overwegingen van de rechtbank onder 4.6):

“- het moment dat de laatste huurder zou zijn vertrokken, zodat daadwerkelijk met de verbouwing zou kunnen worden begonnen;

- de staat van het pand, die pas vanaf dat moment zou kunnen worden vastgesteld en

- de noodzaak van maatregelen die vereist waren om aan de voorwaarde voor een splitsingsvergunning te voldoen, waarover niet op voorhand duidelijkheid bestond;

- de tijdsduur die nodig zou zijn om de benodigde maatregelen te treffen.

Gezien deze omstandigheden moet worden gezegd dat de ontbindende voorwaarde zo is geformuleerd dat er een aanmerkelijke kans bestond dat deze zou worden vervuld, hetgeen De Adelaar als professioneel handelend projectontwikkelaar zich heeft moeten realiseren. Ook moet het De Adelaar duidelijk zijn geweest dat de vervulling van de voorwaarde voor haar voordelig en voor de wederpartij nadelig was. Niettemin heeft zij de voorwaarde jegens de wederpartij gepresenteerd als slechts een formaliteit, terwijl zij heeft moeten beseffen dat dit bezijden de waarheid was.”

De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat het beroep van De Adelaar op de ontbindende voorwaarde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dat de koopovereenkomst van kracht was gebleven, dat [ Geïntimeerde ] De Adelaar terecht tot nakoming daarvan heeft aangesproken, dat zij gezien de weigering van De Adelaar daartoe terecht de ontbinding van de koopovereenkomst heeft ingeroepen en evenzeer terecht aanspraak heeft gemaakt op de contractuele vergoeding van 10% van de koopsom.

2.14 Op 10 april 2008 heeft [ Geïntimeerde ] het vonnis van 12 maart 2008 aan De Adelaar betekend. De Adelaar heeft niet aan de daarin hierboven weergegeven veroordelingen voldaan.

2.15 Op 11 augustus 2009 is De Adelaar failliet verklaard. Het faillissement is op 18 mei 2010 opgeheven wegens gebrek aan baten.

2.16 Bij schrijven van 12 november 2009 heeft de curator aan (de advocaat van) [ Geïntimeerde ] medegedeeld dat er naar alle waarschijnlijkheid geen uitkering zal plaatsvinden aan de concurrente crediteuren.

2.17 Bij brief van 30 maart 2009 heeft de advocaat van [ Geïntimeerde ] [ Appellant ] persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de vordering van [ Geïntimeerde ] op de grond dat [ Appellant ] als bestuurder van De Adelaar, De Adelaar verplichtingen heeft laten aangaan waarvan hij wist althans behoorde te weten dat zij deze niet kon nakomen.

2.18 [ Geïntimeerde ] heeft op 7 januari 2010 beslag gelegd op de panden. Dit beslag is nadien opgeheven nadat [ Appellant ] een bankgarantie had gesteld.

2. Beoordeling

3.1 In het bestreden vonnis heeft de rechtbank op vordering van [ Geïntimeerde ], voor zover relevant, voor recht verklaard dat [ Appellant ] als bestuurder van De Adelaar aansprakelijk is voor de uit het hierboven weergegeven vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2008 voortvloeiende veroordeling. De rechtbank heeft (in het bestreden vonnis) [ Appellant ] veroordeeld om aan [ Geïntimeerde ] een bedrag van € 28.069,43 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 26.000,- vanaf 5 april 2007 tot de dag der voldoening. Daarnaast is [ Appellant ] veroordeeld in de beslagkosten en in de proceskosten. Aan deze oordelen heeft de rechtbank in de kern ten grondslag gelegd dat [ Appellant ] wist, althans behoorde te begrijpen, zowel ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst als ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst, dat de ontbindende voorwaarde in vervulling zou gaan. Door de overeenkomst aan te gaan heeft De Adelaar jegens [ Geïntimeerde ] onrechtmatig gehandeld, van welk handelen [ Appellant ] als bestuurder een “voldoende ernstig verwijt” valt te maken om hem daarvoor als enig bestuurder van De Adelaar aansprakelijk te houden, aldus de rechtbank.

3.2 Tegen deze oordelen keert zich het hoger beroep. De door [ Appellant ] voorgestelde grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Zij komen erop neer dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan [ Appellant ] een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid. [ Appellant ] heeft er in dat verband op gewezen dat (i) de in de aanschrijving aangeduide noodzakelijke werkzaamheden zeer ingrijpend en tijdrovend waren, dat (ii) de houding van de huurders tot vertraging in de planning en uitvoering van die werkzaamheden heeft geleid, dat (iii) de splitsingsvergunning niet uiterlijk 1 juni 2006 kon worden verleend als gevolg van een aanzienlijke vertraging in de restauratie- en renovatiewerkzaamheden, waarvan de oorzaken hem niet vallen aan te rekenen en dat die vertraging redelijkerwijs niet bij het aangaan van de koopovereenkomst te voorzien was, dat (iv) pas nadat de laatste huurder medio 2006 was vertrokken bleek dat de fundering moest worden versterkt met een stalen constructie hetgeen tot tijdrovende berekeningen heeft geleid, waardoor de werkzaamheden stil lagen, waarna pas na 13 juni 2006 die werkzaamheden konden worden voortgezet, en, (v) dat hij, [ Appellant ], zich pas begin 2006 heeft gerealiseerd dat de benodigde splitsingsvergunning niet voor 1 juni 2006 kon worden afgegeven. Voorts heeft hij nog aangevoerd dat de vorderingen en stellingen van [ Geïntimeerde ] onvoldoende geconcretiseerd zijn om voor toewijzing in aanmerking te komen, waarbij hij erop gewezen heeft dat uit het hierboven aangehaalde vonnis van 12 maart 2008 geenszins volgt dat hij persoonlijk aansprakelijk is.

3.3 [ Geïntimeerde ] heeft zich verweerd.

3.4 Het hof neemt het navolgende tot uitgangspunt voor de beoordeling van het geschil (zie HR 18 februari 2000, NJ 2000, 295, LJN AA4873; HR 8 december 2006, LJN AZ0758, NJ 2006, 659; HR 23 november 2012, LJN BX5881). In een situatie waarin een schuldeiser van de vennootschap wordt benadeeld door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering op de vennootschap, is een bestuurder van die vennootschap aansprakelijk ingeval deze bestuurder (i) namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In deze gevallen is voor aansprakelijkheid van de bestuurder vereist dat hem (persoonlijk) een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.

3.5 Het hof oordeelt voorts als volgt. Met de rechtbank gaat het hof er van uit dat dat een splitsingsvergunning zou worden afgegeven als het betreffende pand in overeenstemming was gebracht met de eisen van het Bouwbesluit van de gemeente en met bepaalde beleidsregels waaronder het bestaan van een fundering die tenminste 25 jaar onderhoudsvrij is. Weliswaar heeft [ Appellant ] een grief aangewend tegen de betreffende overweging van het bestreden vonnis (r.o.4.6), maar deze grief is niet van enige concrete toelichting voorzien, zodat het hof aan die grief voorbij gaat. Volgens de vaststellings- overeenkomst diende [ Geïntimeerde ] in verband met de restauratiewerkzaamheden de woning uiterlijk 1 juli 2005 te verlaten, zodat met de werkzaamheden aan het pand vanaf die datum kon worden gestart. Gezien het door [ Appellant ] zelf opgestelde restauratieplan dat er vanuit ging, na een door hem bijgesteld planning in dat plan, dat er met de werkzaamheden minimaal anderhalf jaar zou zijn gemoeid, moet hij, professioneel projectontwikkelaar, reeds ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst geweten hebben dat de restauratiewerkzaamheden volgens zijn eigen planning niet afgerond konden zijn op de in de koopovereenkomst genoemde datum van 1 juni 2006, laat staan dat op dat moment een onherroepelijke splitsingsvergunning zou zijn afgegeven. [ Appellant ] had derhalve reeds in februari 2005 moeten en kunnen weten (i) dat de ontbindende voorwaarde die hij als bestuurder van De Adelaar in de koopovereenkomst heeft laten opnemen zou worden vervuld en, (ii) dat dit tot gevolg zou hebben dat De Adelaar de koopovereenkomst daadwerkelijk zou ontbinden, waardoor De Adelaar, zonder voor haar nadelige consequenties, per 1 juni 2006 van haar verplichting tot overdracht zou worden bevrijd. Dit laatste dient – in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid - gelijkgesteld te worden met het niet nakomen van die koopovereenkomst. Daar komt bij dat [ Appellant ] het voor een belangrijk deel in eigen hand had of de noodzakelijke werkzaamheden met de nodige voortvarendheid ter hand zouden worden genomen. Aan de stelling van [ Appellant ] dat er vertraging in de werkzaamheden is opgetreden omdat de laatste huurder pas op 1 maart 2006 is vertrokken gaat het hof voorbij nu hij die stelling zowel met betrekking tot die datum als met betrekking tot de vraag om welke huurder het ging, mede gezien de stelling van [ Geïntimeerde ] dat zij de laatste huurder was die vertrok, niet nader heeft toegelicht. Voorts heeft hij gesteld dat medio 2006 pas bleek dat de fundering moest worden versterkt met een stalen constructie hetgeen tot tijdrovende berekeningen heeft geleid, waardoor de werkzaamheden tot juni 2006 stil lagen, maar ook die stelling is te weinig geadstrueerd in het licht van het feit dat hij reeds op 4 november 2002 beschikte over een monumentenvergunning en op 18 juli 2003 over een bouwvergunning. Een afdoende verklaring voor het feit dat hij pas toen met de werkzaamheden kon beginnen vormt dit in ieder geval niet.

3.6 Daarnaast moet het [ Appellant ] duidelijk zijn geweest dat de vervulling van de ontbindende voorwaarde voor haar voordelig en voor [ Geïntimeerde ] nadelig was. Met het in vervulling gaan van die voorwaarde stond [ Geïntimeerde ] immers met lege handen omdat de huurovereenkomst reeds was opgezegd en zij geen aanspraak meer kon maken op levering van het appartementsrecht, zonder dat zij daarvoor op grond van de bepalingen in de koopovereenkomst zou worden gecompenseerd. Niettemin heeft [ Appellant ] als bestuurder van De Adelaar de voorwaarde jegens de [ Geïntimeerde ] gepresenteerd als slechts een formaliteit, terwijl hij heeft moeten beseffen dat dit onjuist was. Hij heeft deze voorwaarde – onbetwist – op de vooravond voor het sluiten van de overeenkomst zonder nadere toelichting in het concept van de koopovereenkomst ingevoegd. Hij heeft voorts ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst noch in het kader van de onderhavige procedure een afdoende verklaring gegeven voor het feit dat niet hij maar De Adelaar als verkopende partij is opgetreden. Hij heeft slechts gesteld dat hij met De Adelaar een koopovereenkomst had gesloten met betrekking tot het pand maar dat het niet tot een overdracht is gekomen omdat De Adelaar de financiering niet rond kreeg. Dat betekent dat De Adelaar, niet zijnde eigenaar - in ieder geval op het moment van het sluiten van de overeenkomst geen beschikkingsbevoegdheid had om het pand te leveren. Dit alles duidt er op dat De Adelaar er op het laatste moment is “tussengeschoven”. [ Geïntimeerde ] heeft tevens gemotiveerd gesteld dat De Adelaar ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst (en ook al ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst) een lege B.V. was, waarop geen verhaal mogelijk was. [ Appellant ] heeft deze stelling onvoldoende weersproken, hetgeen als bestuurder op zijn weg had gelegen nu hij beschikte over financiële gegevens van De Adelaar.

Deze factoren maken des te aannemelijker dat [ Appellant ] zich bewust is geweest van de nadelige gevolgen van zijn handelen voor [ Geïntimeerde ] in de wetenschap dat De Adelaar geen verhaal zou bieden indien [ Geïntimeerde ] aanspraak zou maken op het boetebedrag van € 26.000,-. In dat verband is mede van belang dat [ Appellant ], binnen een maand nadat hij als bestuurder van De Adelaar een beroep had gedaan op de ontbindende voorwaarde, het pand, waarvan hij eigenaar was gebleven, heeft geleverd aan zijn echtgenote.

3.7 De conclusie uit bovenstaande overwegingen luidt dat [ Appellant ] als bestuurder van De Adelaar zodanig onzorgvuldig jegens [ Geïntimeerde ] heeft gehandeld dat hem daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, hetgeen meebrengt dat hij persoonlijk aansprakelijk is jegens [ Geïntimeerde ] op grond van onrechtmatig handelen. Hem kan in ernstige mate worden verweten dat hij als bestuurder van De Adelaar in naam van de vennootschap een koopovereenkomst met [ Geïntimeerde ] is aangegaan terwijl hij op dat moment wist dat De Adelaar niet aan haar verplichtingen zou gaan voldoen door het inroepen van de ontbindende voorwaarde, waarvan hij de vervulling grotendeels in eigen hand had, terwijl hij tevens wist of kon weten dat De Adelaar geen verhaal zou bieden voor de door [ Geïntimeerde ] te lijden schade. Hij heeft onvoldoende gesteld voor het oordeel dat zijn handelswijze te rechtvaardigen zou zijn dan wel dat die handelswijze hem niet zou zijn toe te rekenen. Tevens kan [ Appellant ] als bestuurder op grond van bovenstaande overwegingen, in samenhang bezien, in ernstige mate worden verweten te hebben bewerkstelligd dat De Adelaar de koopovereenkomst niet is nagekomen door als bestuurder van De Adelaar een beroep op de ontbindende voorwaarde te doen, waardoor aan [ Geïntimeerde ] schade is berokkend.

3.8 Het hof overweegt nog niet gebonden te zijn aan de overwegingen van het vonnis van 12 maart 2008 van de rechtbank Amsterdam nu dit vonnis is gewezen tussen andere partijen op basis van een andere grondslag.

3. Slotsom

De grieven falen. Het bewijsaanbod zal worden gepasseerd als zijnde onvoldoende geconcretiseerd dan wel niet ter zake doende. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [ Appellant ], in het ongelijk gesteld, zal worden veroordeeld in de proceskosten als gevorderd.

4. Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 17 augustus 2011, onder zaak- en rolnum¬mer 174669 HA ZA 10-1453 gewezen tussen [ Geïntimeerde ] als eiseres en [ Appellant ] als gedaag¬de.

veroordeelt [ Appellant ] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [ Geïntimeerde ] tot op heden begroot op € 1.158,- aan salaris en € 666,- aan verschotten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest;

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en J.W. Hoekzema en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 maart 2013.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature