U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Woningcorporatie is jegens geen enkele huurder verplicht tot huurverlaging. Criterium: eerste generatie Molukkers, als KNIL-militair op dienstbevel naar Nederland gekomen. Geen verboden onderscheid naar burgerlijke staat in de zin van de Algemene Wet Gelijke Behandeling.

Uitspraak



GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

ARREST

in de zaak van:

[M],

wonend te Wormerveer, gemeente Zaanstad,

APPELLANT,

advocaat: mr. P. Heijnen te Hoorn,

t e g e n

de stichting STICHTING [P],

gevestigd te Wormerveer, gemeente Zaanstad,

GEÏNTIMEERDE,

advocaat: mr. C.G.P. Goudriaan te Amsterdam.

De partijen worden hierna [M] en [P] genoemd.

1. Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 15 juni 2009 is [M] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam (hierna: de kantonrechter) van 19 maart 2009, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 391410 CV EXPL 08-4997 gewezen tussen [M] als eiser en [P] als gedaagde.

[M] heeft bij memorie één grief geformuleerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, [P] alsnog zal veroordelen tot toelating van [M] tot de groep van eerste generatie Molukkers voor wie de speciale huurkorting zoals die vanaf 1 januari 2007 door [P] wordt gehanteerd van toepassing is en [P] zal veroordelen tot terugbetaling van wat [M] vanaf 1 april 2004 aan huur heeft betaald voor zover dit een bedrag van € 150,- per maand te boven is gegaan, een en ander met veroordeling van [P] in de proceskosten van beide instanties.

[P] heeft bij memorie geantwoord, bewijs aangeboden en geconcludeerd - kort gezegd - dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [M] in de proceskosten van het hoger beroep, met nakosten.

Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.

2. Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 3 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.

3. Beoordeling

3.1 Het gaat in deze zaak, voor zover thans relevant, om het volgende.

(i) [M] huurt een woning van [P] aan de [X]straat te Wormerveer voor een huurprijs van € 257,37 per maand.

(ii) In het verleden (het begin van de vijftiger jaren) zijn woningen als die van [M] door de Staat toegewezen aan uit het toenmalige Nederlands Indië afkomstige Molukkers. De eigendom van de woningen is door de Staat vervolgens overgedragen aan de gemeente Wormerveer. Later zijn deze woningen overgedragen aan (een rechtsvoorganger van) [P].

(iii) Op historische gronden betalen de (Molukse) huurders een relatief lage huur. Er is een Molukse Raad die stelt op te treden als vertegenwoordigende instantie van de Molukse huurders in deze wijk. Tussen [P] en de Molukse Raad is een afspraak gemaakt over de huurprijs die geldt voor een bepaalde groep Molukse huurders. Die groep van huurders betreft de huurders die voorkomen op een door de Molukse Raad opgestelde lijst (aangeduid als eerste generatie Molukkers). De inhoud van de regeling komt erop neer dat deze huurders een huurprijs van € 150,- per maand betalen, ingaande op 1 januari 2007 (in de toekomst te verhogen met inflatie) en met terugwerkende kracht tot 1 januari 2004.

(iv) [M] behoort niet tot de groep Molukkers die op de lijst staan. Hij heeft een verzoek aan [P] gericht om ook in aanmerking te komen voor de huurverlaging.

(v) Bij brief van 12 januari 2007 heeft [P] op dit verzoek afwijzend beslist omdat [M] geen legernummer had althans niet bij het KNIL heeft gediend en omdat hij de reis naar Nederland destijds zou hebben gemaakt als pleegzoon van S. [N], wat betekende dat [N] als eerste generatie en [M] als tweede generatie werd aangemerkt.

3.2 In eerste aanleg heeft [M] gevorderd te worden toegelaten tot de groep van eerste generatie Molukkers voor wie de speciale huurkorting geldt zoals die vanaf 1 januari 2007 door [P] wordt gehanteerd. [M] heeft daartoe onder meer aangevoerd dat hij niet als pleegzoon van [N] maar op eigen gelegenheid als verstekeling de reis heeft gemaakt en dat hij naar de gebruikelijke door de overheid gehanteerde normen als behorend tot de eerste generatie Molukkers moet worden aangemerkt (aan hem is onder meer, als behorend tot de eerste generatie Molukkers, de zgn. Rietkerk-uitkering toegekend). Volgens [M] is het enkele al dan niet hebben van een KNIL-legernummer in deze zaak van onvoldoende doorslaggevend belang. Volgens [M] bestaat voor het maken van onderscheid tussen personen die volgens de wettelijke normen en algemene maatschappelijke opvattingen tot de desbetreffende groep behoren, geen rechtvaardiging als bedoeld in artikel 2 lid 1 of lid 3 van de Algemene wet gelijke behandeling (verder: Awgb) en gaat het hier om een verboden onderscheid zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 aanhef en sub c van die wet.

3.3 [P] heeft weliswaar erkend dat [M] niet als pleegzoon van [N] naar Nederland is gekomen maar, kort gezegd, voor het overige tegen het standpunt van [M] met name aangevoerd dat [M] niet tot de eerste generatie Molukkers in de zin van de bedoelde huuregeling kan worden gerekend omdat hij niet als KNIL-militair op dienstbevel naar Nederland is gekomen. [P] gaat uit van de criteria zoals de Molukse Raad die heeft geformuleerd en stelt dat [M] heeft nagelaten op enigerlei wijze te motiveren van welk verboden onderscheid in de zin van de Awgb sprake zou zijn. [M] voldoet niet aan de criteria zoals de Molukse Raad die heeft opgesteld en toegepast, welke criteria zijn gebaseerd op het feit dat de KNIL-militairen (en hun echtgenoten) destijds slachtoffer waren van de politieke situatie op de Molukken.

3.4 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van [M] afgewezen. Daartoe heeft hij, kort samengevat, overwogen dat het hier om een onverplichte huurverlaging gaat voor een groep huurders op grond van criteria die door [P] in samenspraak met de Molukse Raad (een informeel vertegenwoordigend orgaan) zijn ontwikkeld en niet een door de wet (Awgb) verboden onderscheid opleveren.

3.5 In hoger beroep heeft [M] aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat uit de stellingen van [M] niet volgt dat sprake is van een verboden onderscheid als bedoeld in de wet. Volgens [M] had [P] zich als instelling op het gebied van de volkshuisvesting bij het maken en uitvoeren van beleidsregels dienen te onthouden van het maken van onderscheid en willekeur. Daarvan is sprake omdat [M] als behorend tot de eerste generatie Molukkers wordt uitgesloten van de door [P] gehanteerde regeling vanwege het enkele feit dat hij niet over een legernummer beschikt. Daarmee wordt volgens [M] een ontoelaatbaar onderscheid gemaakt naar burgerlijke staat, te weten het al dan niet zijn van (ex) militair. [M] stelt ten slotte dat hij weliswaar niet als KNIL-militair maar wel als lid van de Gouvernementsmarine bij gevechtshandelingen betrokken is geweest.

3.6 Het hof stelt voorop dat [P] in beginsel jegens geen enkele huurder verplicht was tot huurverlaging en het door haar gedane aanbod tot huurverlaging aan een bepaalde groep huurders dus een geheel onverplichte handeling harerzijds impliceerde. Dit betekent dat voor [M] in beginsel geen rechtsgrond bestaat jegens [P] een vordering in te stellen om te worden toegelaten tot de groep voor wie de speciale huurkorting geldt. Dit is slechts anders indien [M] stelt, en zonodig bewijst, dat [P] – op zichzelf een instelling als bedoeld in artikel 7 lid 1 aanhef en sub c Awgb - bij het aanwijzen van de desbetreffende groep huurders een of meer bepalingen van de Awgb heeft geschonden en aldus doende een verboden onderscheid heeft gemaakt, met als gevolg dat zij onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.

3.7 [M] heeft in dit verband met name gesteld dat [P] met de door haar gehanteerde criteria een ontoelaatbaar onderscheid heeft gemaakt naar burgerlijke staat, te weten het al dan niet zijn van (ex) militair. Kennelijk doelt [M] daarmee op het directe onderscheid als bedoeld in artikel 1 aanhef en sub b Awgb. Daarvan is echter geen sprake, reeds omdat [M] zelf heeft gesteld dat hij weliswaar niet als KNIL-militair maar wel als lid van de Gouvernementsmarine bij gevechtshandelingen betrokken is geweest, zodat ook hijzelf als ex-militair moet worden aangemerkt. Daaraan voegt het hof ten overvloede toe dat het onderscheid tussen burger en (ex) militair niet onder het begrip "burgerlijke staat" als bedoeld in artikel 1 aanhef en sub b Awgb kan worden gebracht.

3.8 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [P] bij toepassing van de criteria voor huurverlaging die in samenspraak met de Molukse Raad waren ontwikkeld geen verboden direct onderscheid heeft gemaakt in de zin van de Awgb. [M] heeft evenmin feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat [P] een verboden indirect onderscheid heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 aanhef en sub c Awgb. Dit impliceert dat [P] bij het aanwijzen van de groep huurders die voor huurverlaging in aanmerking komt geen bepalingen van de Awgb heeft geschonden en derhalve niet onrechtmatig jegens [M] heeft gehandeld, zodat zijn vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking (kunnen) komen.

3.9 [M] heeft voor het overige geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het bewijsaanbod van [M] wordt daarom als niet terzake dienend gepasseerd.

4. Slotsom en kosten

Het hoger beroep faalt, zodat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd. [M] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Tot die kosten behoren ook de eventueel nog te maken nakosten, die het hof thans niet kan begroten omdat de in artikel 237 lid 3 Rv bedoelde vaststelling is beperkt tot de kosten die v óór de uitspraak zijn gemaakt en artikel 237 lid 4 Rv een afzonderlijke regeling bevat om – desgewenst – de nakosten achteraf te begroten.

5. Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

verwijst [M] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [P] gevallen, op € 262,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat.

Dit arrest is gewezen door mrs. J. Wortel, D.J. van der Kwaak en J.W. Hoekzema en op 8 december 2009 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature