E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:GHAMS:2003:AO8653
LJN AO8653, Gerechtshof Amsterdam, 477/2003

Inhoudsindicatie:

Geïntimeerde is in 1964 geboren uit een relatie tussen zijn moeder en X. X heeft geïntimeerde nooit erkend. Geïntimeerde heeft in juridische zin geen vader. X is in 1992 overleden zonder een testament te hebben gemaakt. Hij is gecremeerd en een neef, de zoon van zijn zuster, was zijn enige erfgenaam.

Geïntimeerde heeft de neef in 1992 gedagvaard en afgifte gevorderd van de nalatenschap van X. Geïntimeerde is in twee instanties niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Zijn beroep in cassatie is eveneens verworpen.

Daarop heeft geïntimeerde een klacht ingediend bij de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens. Het EHRM heeft geoordeeld dat geen sprake is van schending van art. 8 jo. 14 EVRM.

In de onderhavige procedure is bij de bestreden beschikking het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van X toegewezen en is bepaald dat geïntimeerde de geslachtsnaam van X zal dragen.

De erven van de inmiddels overleden neef hebben appel ingesteld.

Het hof overweegt dat niet uitsluitend een DNA-onderzoek genoegzaam bewijs van verwekkerschap kan opleveren.

Geïntimeerde heeft ter griffie van het hof onder meer een groot aantal van X afkomstige enveloppen gedeponeerd. Het betreft enveloppen van correspondentie van X met de moeder van geïntimeerde en enveloppen waarin X maandelijks in contanten bijdragen aan de verzorging van geïntimeerde aan de moeder zond.

Zonder vooruit te lopen op de beoordeling van de grieven die aan de orde stellen of het bewijs van het vaderschap van X bij gebreke van mogelijk DNA-onderzoek reeds in de eerste instantie voldoende is geleverd, acht het hof het gewenst dat, teneinde een zo groot mogelijke zekerheid te verkrijgen, thans eerst wordt onderzocht of een DNA-onderzoek naar het vaderschap aan de hand van op deze enveloppen aangetroffen DNA van X nog mogelijk is.

Gebleken is dat de desbetreffende enveloppen op de aanwezigheid van DNA-materiaal kunnen worden onderzocht maar dat niet bij voorbaat vaststaat dat nog bruikbaar DNA van X op de enveloppen wordt aangetroffen.

Nu beide partijen het belang van een DNA-onderzoek voor de beslissing van de zaak onderschrijven en geïntimeerde zich ter zitting van het hof bereid heeft verklaard aan een dergelijk onderzoek mee te werken, met name door het afstaan van DNA-materiaal, zal het hof, alvorens verder te beslissen, een deskundigenbericht door (deskundigen van) het Forensisch Laboratorium DNA-onderzoeken gelasten.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie