U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 1993 opgelegd omdat hij te weinig rente heeft aangegeven. De inspecteur baseert zich daarbij op de rente-renseignementen van onder meer de ABN-Amrobank, die fl. 10.641 hoger is dan door belanghebbende was aangegeven.. Belanghebbende stelt dat de rente met valutadatum 31 december, die in die renseignementen is begrepen, pas in het volgende jaar genoten is omdat deze pas in het volgende jaar is ontvangen en niet eerder dan 1 januari 00.00 uur van dat volgende jaar rentedragend is geworden. Ook dan blijft er een verschil van fl. 5.529 tussen de genoten en aangegeven rente.

Hof: Belanghebbendes standpunt omtrent het tijdstip van genieten is juist. In correspondentie geeft de ABN-Amrobank dat ook in bedekte termen toe, maar adviseert tevens om haar opgaven in de aangifte te volgen. Door de rente op onjuiste wijze te renseigneren brengt de ABN-Amrobank haar cliënten en de fiscus telkenjare in verwarring omtrent de in aangiften te begrijpen rente.

De inspecteur was op de hoogte van de (volgens de banken) door belanghebbende ontvangen rente en erkent dat een ‘nieuw feit’ ontbreekt. Navordering is dan enkel geoorloofd als belanghebbende te kwader trouw was. Omdat belanghebbende niet op de gegevens van de ABN-Amrobank kon afgaan heeft hij de rente van verscheidene bankrekeningen zelf bij elkaar moeten tellen. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat bij het doen van aangifte sprake is geweest van in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid (= grove schuld), maar heeft opzet of voorwaardelijk opzet niet bewezen. De navorderingsaanslag wordt daarom vernietigd.

Uitspraak



99/1310

7 juli 2000

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Achtste Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P, verweerder.

Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 26 april 1999, aangevuld bij schrijven van 5 juni 1999.

Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 2 april 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen voor het jaar 1993.

De oorspronkelijke aanslag, gedagtekend 31 december 1994, werd overeenkomstig de ingediende aangifte berekend naar een belastbaar inkomen van f 141.619.

De navorderingsaanslag, gedagtekend 28 december 1998, werd berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 152.233 zonder verhoging. Per abuis is een voorlopige aanslag ad f 38.877 niet met deze navorderingsaanslag verrekend.

Na bezwaar is de navorderingsaanslag verminderd met voormelde f 38.877 en is deze overigens in stand gebleven.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en van de navorderingsaanslag.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert, naar hij mondeling heeft toegelicht, primair tot bevestiging van de bestreden uitspraak en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van (f 141.619 + f 5.529 =) f 147.148.

Ter zitting van 8 december 1999, waar belanghebbende en de inspecteur zijn verschenen, is het onderwerpelijke beroep gezamenlijk behandeld met belanghebbendes beroep tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 1992, kenmerk 98/2524; de in die procedure reeds overgelegde stukken (beroepschrift plus aanvulling, verweerschrift, conclusie van repliek, conclusie van dupliek, pleitnota belanghebbende ter zitting van 3 mei 1999, brief verweerder van 18 mei 1999 en reactie belanghebbende van 3 juli 1999) zijn met instemming van partijen ook tot de gedingstukken in de onderhavige procedure gerekend.

Belanghebbende heeft ter zitting van 8 december 1999 overgelegd een brief aan de Belastingdienst/Particulieren te Q d.d. 4 december 1999 met bijlagen en een brief d.d. 12 november 1999 aan ABN-Amrobank Centrale Cliënten Service in reactie op hun brief van 31 augustus 1999, welke eveneens is overgelegd. Voormelde stukken, alsmede belanghebbendes schrijven van 3 juli 1999 zijn op 9 december 1999 aan verweerder toegezonden, die daarop heeft gereageerd bij schrijven van 29 december 1999. Op 4 januari 2000 is een afschrift van die reactie aan belanghebbende gezonden, die daarop heeft gereageerd bij schrijven van 27 januari 2000, welk schrijven op 2 februari 2000 in afschrift is doorgezonden aan verweerder.

Van belanghebbende zijn vervolgens - ongevraagd - brieven (met vele bijlagen) ontvangen met dagtekening 6 februari 2000 en 13 april 2000. Op 14 april 2000 zijn afschriften van deze brieven met bijlagen aan verweerder gezonden.

Ter zitting van 25 april 2000 zijn verschenen belanghebbende en verweerder. Aldaar zijn wederom de beide voormelde procedures (kenmerken 98/2524 en 99/1310) behandeld.

Na afloop van de zitting heeft belanghebbende een overzicht van te vergoeden proceskosten aan de griffier overhandigd. Het Hof heeft daarin aanleiding gevonden het onderzoek te heropenen. Bij brief van 2 mei 2000 is de inspecteur in de gelegenheid gesteld te reageren op voormeld overzicht, hetgeen hij heeft gedaan bij brief van 17 mei 2000. Afschrift daarvan is op 19 mei 2000 aan belanghebbende gezonden, die daarop heeft gereageerd bij schrijven van 29 mei 2000. Op 26 juni 2000 is daarvan een afschrift aan de inspecteur gezonden.

Partijen hebben medegedeeld geen behoefte meer te hebben aan een nieuwe mondelinge behandeling.

Beide partijen hebben van alle voormelde stukken kunnen kennisnemen en hebben zich daarover kunnen uitlaten. Het Hof rekent ze alle tot de stukken van de gedingen met de kenmerken 98/2524 en 99/1310.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Belanghebbende (..)is gepensioneerd afdelingsdirecteur van een bank.

2.2.1. Belanghebbende vult zelf zijn aangiftebiljetten voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting in.

2.2.2. Voor het jaar 1992 deed belanghebbende aangifte van een belastbaar inkomen van ¦ 160.250. Daarin is begrepen f 42.856,63 aan rente-inkomsten, in de aangifte gespecificeerd als volgt:

- Rente die in 1992 is genoten op: bankrekeningen f 10.732,74;

deposito’s f 32.117,92.

De aanslag is met dagtekening 31 december 1993 conform de aangifte opgelegd.

2.2.3. Voor het jaar 1993 deed belanghebbende aangifte van een belastbaar inkomen van f 141.619. Daarin is begrepen f 20.692,60 aan rente-inkomsten, in de aangifte gespecificeerd als volgt:

- Rente die in 1993 is genoten op: bank- en/of girorekeningen f 20.688,66;

spaartegoeden etc. f 3,94.

De aanslag is met dagtekening 31 december 1994 conform de aangifte opgelegd.

2.3.1. Bij controle van belanghebbendes aangiften over de jaren 1995 en/of 1996 heeft verweerder een groot verschil geconstateerd tussen de volgens de aangifte genoten rente-inkomsten en die inkomsten volgens opgaven van banken. Daarop is een onderzoek ingesteld door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD).

2.3.2. Bij brief van 18 december 1997 heeft verweerder aangekondigd navorderingsaanslagen voor de jaren 1992 tot en met 1995 te zullen opleggen, met een verhoging van per saldo 50%, omdat belanghebbende de navolgende bedragen aan rente in zijn aangiften zou hebben verzwegen: 1992: f 1.591; 1993: f 10.641; 1994: f 8.670; 1995: f 12.671.

De onderzoeksgegevens waarop deze correcties zijn gebaseerd, zijn weergegeven op blz. 4a t/m 4g van het verweerschrift (voor het jaar 1992: blz. 5 t/m 5F van het verweerschrift).

2.3.3. Belanghebbende is ook in een strafrechtelijke procedure betrokken wegens het te laag aangeven van rente-inkomsten in zijn aangiften voor een of meer van de jaren 1992 t/m 1996. In hoger beroep heeft het Gerechtshof te Arnhem belanghebbende vrijgesproken bij arrest van 23 februari 2000 omdat het Hof niet bewezen achtte dat belanghebbende in de telastegelegde periode opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften onjuist en/of onvolledig had gedaan.

2.4.1. Belanghebbende heeft een en andermaal tot zijn verdediging aangevoerd dat hij de door hem genoten rente-inkomsten juist en nauwkeurig in zijn aangiften heeft vermeld. Het verschil met andersluidende opgaven van met name de ABN-Amrobank wijt belanghebbende aan de omstandigheid dat die bank in zijn opgaven aan de belastingdienst de rente met valutadatum 31 december van een bepaald jaar als in dat jaar genoten aanmerkt, terwijl die rente eerst in het daaropvolgende jaar wordt bijgeschreven en niet eerder dan op 1 januari 00.00 uur van dat volgende jaar rentedragend is geworden.

2.4.2. De Centrale Cliënten Service van de ABN-Amrobank heeft in een brief van 31 augustus 1999 daaromtrent aan belanghebbende geschreven: " (..) In uw brief snijdt u voornamelijk een bekend item aan, te weten de verantwoording van ontvangen rentebedragen aan de fiscus. (..) Een cliënt kan de rente aangeven in het belastingjaar waarin de rente wordt genoten. De basisadministraties geven de rente met valutadatum 31 december 1998 door ten behoeve van de renseignering en melding op het Financieel Jaaroverzicht in het jaar waarin de valutadatum viel (1998). In de toelichting bij het aangiftebiljet wordt daarvoor bij ‘rente van bank- en/of girorekeningen’ expliciet gemeld dat men de inspecteur dient te wijzen op deze discrepantie tussen renseigneringsjaar en belastbaar jaar. De bank adviseert altijd de rente met valutadatum 31 december 1998 op te geven voor het belastingjaar waarin de valutadatum valt (in dit voorbeeld 1998). Dit leidt ongetwijfeld tot minder verwarring bij de behandeling en koppeling van rentegegevens en renseignementen door de inspecteur. (..)"

2.4.3. Belanghebbende heeft voorts gewezen op passages in de Elsevier Belastingalmanak, waarin gewezen wordt op de verwarring die kan ontstaan doordat een bank de rente aan de fiscus renseigneert naar het jaar waarin de valutadatum 31 december valt, terwijl die rente eerst in het volgende jaar rentedragend wordt.

2.4.4. Zoals in de brief onder 2.4.2. is opgemerkt, wijst ook de belastingdienst zelf in de toelichting bij aangiftebiljetten op een mogelijke discrepantie tussen de renteopgave van banken en het jaar waarin die rente als genoten moet worden beschouwd. Zo vermeldt de toelichting bij het aangiftebiljet 1993: ‘De datum waarop de rente werd bijgeschreven heet de valutadatum. (..) De rente is in beginsel belast in het jaar waarin de valutadatum valt. De datum van het dagafschrift is dus niet van belang. Uitzondering: Als de valutadatum 31 december is, dan is die rente belast in het volgende jaar." In andere jaren zijn soortgelijke toelichtingen verstrekt.

In de procedure met kenmerk 98/2524 inzake de navorderingsaanslag 1992 is het volgende vastgesteld:

Verweerder heeft de door belanghebbende in 1992 niet aangegeven rente becijferd op f 1.590,77, waarbij hij is uitgegaan van de renseigneringsgegevens van de ABN-Amrobank en de door de Rabobank opgegeven depositorente ad f 32.117,92 (dit laatste bedrag stemt overeen met de onder 2.2.2. weergegeven specificatie in de aangifte). Daarbij is verweerder uitgegaan van de veronderstelling dat belanghebbende overigens van de renteopgaven van de ABN-Amrobank is uitgegaan, zoals hij vermoedelijk ook in zijn aangifte voor het jaar 1994 heeft gedaan en zoals hij blijkens een door de FIOD in beslag genomen specificatie inzake de aangifte voor het jaar 1995 ten aanzien van een tweetal bankrekeningen heeft gedaan.

Van bankrekening .. heeft belanghebbende de rente per valutadatum 31 december 1995 ad f 12.670 in zijn aangifte voor het jaar 1996 opgenomen (zie analyse aangegeven rentebedragen op bladzijde 5C van het verweerschrift inzake 1992 en bladzijde 4d van het verweerschrift inzake 1993).

2.5.2. In zijn subsidiaire stelling in de procedure met kenmerk 98/2524 heeft de inspecteur de rente met valutadatum 31 december, zulks overeenkomstig belanghebbendes standpunt, toegerekend aan het daarop volgende jaar. Uitgaande van de rente over het laatste kwartaal 1991 en de eerste drie kwartalen 1992 becijfert de inspecteur de in 1992 belastbare rente op f 43.313,86, hetgeen rond f 457 hoger is dan het in de aangifte vermelde rentebedrag.

2.5.3. Bij brief van de griffier van 7 mei 1999 is belanghebbende op voormeld subsidiair standpunt van de inspecteur gewezen en is hij in de gelegenheid gesteld een verklaring te geven voor het verschil tussen de aangegeven rente en de rente die is genoten met inachtneming van belanghebbendes standpunt inzake de valutadatum. In zijn reactie d.d. 3 juli 1999 schrijft belanghebbende: "Ik heb mij uiteindelijk niet meer bijzonder verdiept in de steeds weer andere beweringen en berekeningen van (verweerder), die uitsluitend erop gericht zijn de werkelijke situatie en relevante wetgeving te omzeilen ". Op blz. 3 van die reactie stelt belanghebbende dat in totaal (f 837,90 + f 729 =) f 1.567 over het vierde kwartaal 1992 in 1993 is aangegeven. Belanghebbende rept daarbij niet over de rente over het vierde kwartaal van 1991 die volgens zijn standpunt in 1992 zou moeten zijn aangegeven. Volgens de opstelling van de inspecteur betreft dat f 342,29 (46.35.97.273) + f 91 (21.81.23.779) = f 433,29. Tezamen met andere kleine verschillen gaat het om f 457 in 1992.

2.5.4. In de onderwerpelijke procedure heeft de inspecteur in zijn primaire standpunt de door belanghebbende op de ABN-Amrobankrekeningen en een Rabobank-deposito conform de gerenseigneerde gegevens berekend op f 31.306, hetgeen f 10.614 hoger is dan in de aangifte is vermeld.

In zijn subsidiaire standpunt berekent de inspecteur de aan te geven rente op f 26.221, hetgeen f 5.529 meer is dan is aangegeven. Daarbij heeft de inspecteur de rente met valutadatum 31 december 1992 als in 1993 genoten beschouwd en de rente met valutadatum 31 december 1993 als in 1994 genoten. Voor het jaar 1994 leidt deze benadering tot een totaal aan te geven rentebedrag van f 12.891 hetwelk nagenoeg gelijk is aan de door belanghebbende in 1994 aangegeven rente ad f 12.795.

2.6. Het Hof heeft verweerder een en andermaal uitdrukkelijk voorgehouden dat het het vermoeden gewettigd acht dat de rente van de onderwerpelijke ABN-Amrobankrekeningen met valutadatum 31 december eerst in het daaropvolgende jaar rentedragend is geworden en heeft verweerder in de gelegenheid gesteld daarvan tegenbewijs te bieden. Verweerder heeft als bijlage bij zijn brief van 18 mei 1999 een brief van kantoor R gevoegd waarin wordt medegedeeld "dat de valutadatum leidend is en de rente derhalve op diezelfde dag rentedragend is geworden." Een nader onderzoek naar de voor die rekeningen geldende bankvoorwaarden heeft verweerder niet in het geding gebracht.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil:

1. Hoeveel rente belanghebbende in het onderhavige jaar heeft genoten, waarbij een rol speelt of de rente met valutadatum 31 december eerst in het daaropvolgende jaar wordt genoten.

2. Indien de genoten rente hoger is dan in de aangifte is vermeld: of verweerder over een "nieuw feit" voor de navordering beschikt.

4. Standpunten van partijen

Voor de motivering van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van dit geding.

Tijdens de mondelinge behandelingen is daaraan toegevoegd, zakelijk weergegeven:

4.1. ter zitting van 3 mei 1999:

4.1.1. door belanghebbende: Ik heb de belastingdienst altijd briefjes gestuurd welke rente werd doorgeschoven naar het volgende jaar.

4.1.2. door verweerder: De valutadatum van de bank is doorslaggevend; op die datum wordt de rente rentedragend. ABN-Amrobank en Van Lanschot houden die datum ook aan bij hun renterenseignering. Ik bied aan bewijs te leveren voor deze stelling

ter zitting van 8 december 1999:

4.2.1.door belanghebbende: De ABN-Amrobank is ondanks verzoeken van mij en andere oud-collega’s niet bereid haar renseignering te wijzigen. Ik heb mijn aangiften, met inachtneming van het juiste jaar van genieten, altijd zorgvuldig gedaan. Het kan zijn dat ik een klein bedragje reeds in het oude jaar heb aangegeven. Mijn aangiften zijn altijd gevolgd en waren daarmee volgens mij afgesloten.

4.2.2. door verweerder: De ABN-Amrobank hanteert verschillende valuteringsdata voor de verschillende rekeningen. In het verweerschrift inzake 1993 staan onder de conclusie per abuis de gegevens van 1992.

4.3. ter zitting van 25 april 2000 hebben beide partijen verklaard niets meer aan hun stellingen te willen toevoegen.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de bijschrijvingen van rente op rekeningen van de ABN-Amrobank met valutadatum 31 december eerst in het daaropvolgende jaar plaatsvonden en dat die rente pas met ingang van 1 januari van dat opvolgende jaar rentedragend werd, zodat die rente ook pas in het daaropvolgende jaar is genoten in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Voormeld probleem rond rekeningen van de ABN-Amrobank, die alle rente met valutadatum 31 december aan de belastingdienst doorgeeft als rente-inkomsten van dat jaar, is mede blijkens mededelingen in de toelichtingen bij aangiftebiljetten van de belastingdienst en in verschillende belastingalmanakken van wijde bekendheid. Ook in de onder 2.4.2. vermelde brief wordt de "discrepantie tussen renseigneringsjaar en belastbaar jaar" door de ABN-Amrobank zelf toegegeven, evenwel met een toevoeging waaruit volgt dat de ABN-Amrobank niet bereid is dit probleem afdoende voor haar cliënten op te lossen.

5.2. De inspecteur is een en andermaal door het Hof voorgehouden - onder verwijzing naar vorenvermelde uitingen, naar HR 17 november 1965, nr. 15 456, BNB 1966/14 en overige thans in aantekening 125 op artikel 33 in de Vakstudie Inkomstenbelasting opgenomen jurisprudentie - dat het Hof het vermoeden gewettigd acht dat de door belanghebbende met valutadatum 31 december ontvangen rente eerst in het daaropvolgende jaar als genoten kan worden beschouwd. De inspecteur heeft dit vermoeden niet ontzenuwd. Daartoe acht het Hof onvoldoende de enkele verklaring van een medewerker van de plaatselijke bank, welke afwijkt van de berichtgeving van de zijde van het hoofdkantoor, vermeld onder 2.4.2. Evenmin is voldoende bewijs de stelling dat bij bepaalde ANB-Amrorekeningen de op 31 december gevaluteerde rente op dezelfde dag rentedragend is geworden; niet is aannemelijk gemaakt dat dit de onderwerpelijke rekeningen betreft, noch zijn de voor die rekeningen geldende voorwaarden overgelegd.

Het primaire standpunt van de inspecteur inzake de door belanghebbende in het onderhavige jaar genoten rente wordt derhalve door het Hof verworpen.

5.3. Het vorenstaande neemt intussen niet weg dat, ook in het standpunt van belanghebbende, mits consequent toegepast, een verschil bestaat tussen de door belanghebbende aangegeven rente en de volgens dat standpunt genoten rente. Belanghebbende is in de procedure met kenmerk 98/2524 uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld dat verschil (voor het jaar 1992 door de inspecteur becijferd op ¦ 457) te verklaren, doch hij is daarin naar ‘s Hofs oordeel niet geslaagd. Ook voor het jaar 1993 heeft belanghebbende geen deugdelijke verklaring gegeven voor het verschil tussen de in zijn standpunt genoten rente, zoals berekend door de inspecteur (zie onder 2.5.4.), en de aangegeven rente.

5.4. Nu de inspecteur, naar hij heeft erkend, ten tijde van het vaststellen van de oorspronkelijke aanslag beschikte over de door de banken gerenseigneerde rentegegevens, blijkens welke belanghebbende - met inachtneming van de door de ABN-Amrobank gehanteerde valuteringsdata - meer rente heeft ontvangen dan in zijn aangifte is vermeld, had de inspecteur redelijkerwijs bekend kunnen zijn met de onjuistheid van de aangifte. Navordering is alsdan slechts toegelaten indien belanghebbende ter zake van dat feit te kwader trouw is geweest, dat wil zeggen dat hij opzettelijk onjuiste rentegegevens in zijn aangifte heeft vermeld. Te dien aanzien overweegt het Hof het navolgende.

5.5. Door jaarlijks aan de fiscus én aan haar cliënten rentegegevens te verschaffen, waarin is begrepen de rente met valutadatum 31 december welke eerst op 1 januari van het daaropvolgende jaar rentedragend is geworden, brengt de ABN-Amrobank die cliënten telkenjare in verwarring omtrent de aan te geven rente. Belastingplichtigen die de toelichting bij de aangifte raadplegen (zie 2.4.4.) of een belastingalmanak (zie 2.4.3.) worden als het ware voor de keuze gesteld of zij de ook aan de belastingdienst verstrekte gegevens van de ABN-Amrobank in hun aangifte zullen overnemen of dat zij rekening zullen houden met het fiscaal juiste tijdstip waarop de rente met valutadatum 31 december als genoten moet worden beschouwd. Daarbij dienen zij zich voorts te realiseren welke keuze zij in het vorige jaar hebben gemaakt, opdat geen rente tussen de wal en het schip valt dan wel dubbel wordt aangegeven.

Een en ander vergt een grote nauwgezetheid en kan bij onachtzaamheid licht tot onjuistheden in de aangiften leiden.

5.6. Uit de gedingstukken, belanghebbendes toelichtingen en het hiervoor overwogene leidt het Hof af dat belanghebbende zich weliswaar terecht op het standpunt stelt dat de rente met valutadatum 31 december pas in het daaropvolgende jaar in fiscale zin wordt genoten, doch dat hij kennelijk zeer onachtzaam is geweest bij de optelling van alle op zijn verschillende rekeningen ontvangen rente dan wel (tevens) niet steeds consequent is geweest bij het toerekenen van de genoten rente aan de verschillende belastingjaren. Een en ander heeft voor het jaar 1993 geleid tot een verschil van f 5.529 tussen de fiscaal genoten rente en de aangegeven rente ad f 20.962,60. Kennelijk heeft belanghebbende, toen hij zijn aangifte verzorgde en daarbij niet kon afgaan op de - juridisch onjuiste - rentegegevens die hem door de ABN-Amrobank waren verstrekt, een of meer van de vele bijschrijvingen van rente op de verschillende door hem aangehouden ABN-Amrorekeningen over het hoofd gezien en/of heeft hij zich niet voldoende gerealiseerd welke rente hij reeds in het voorgaande jaar had meegeteld.

Naar ‘s Hofs oordeel heeft de inspecteur voldoende aannemelijk gemaakt dat aldus bij het doen van aangifte van een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid sprake is geweest en dat het derhalve aan de grove schuld van belanghebbende is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven.

De inspecteur heeft evenwel naar ‘s Hofs oordeel niet bewezen dat belanghebbende opzettelijk onjuiste rentegegevens heeft verstrekt dan wel zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden geheven.

5.7. Het vorenoverwogene voert tot de conclusie dat een "nieuw feit" voor navordering ontbreekt, zodat de bestreden navorderingsaanslag moet worden vernietigd.

5.8. De overige stellingen van belanghebbende, wat daar ook van zij, behoeven in dit geding geen behandeling.

6. Proceskosten

Nu belanghebbende in het gelijk is gesteld, acht het Hof termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten fiscale procedures komen niet alle door belanghebbende opgegeven kosten voor vergoeding in aanmerking. Als zodanig hebben ingevolge vorenstaande regels in casu slechts te gelden:

kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; voor proceshandelingen geldt daarvoor een puntenstelsel, medebrengend dat van die kosten slechts een gedeelte wordt vergoed. In casu zijn door derden geen proceshandelingen verricht; wel is aannemelijk dat belanghebbende deskundig advies heeft ingewonnen. Een redelijke wetstoepassing brengt alsdan mede een naar rato van voormeld puntenstelsel te berekenen bedrag in aanmerking te nemen. Het Hof stelt dat bedrag voor de onderwerpelijke procedure in goede justitie vast op f 710.

reiskosten: deze zijn reeds in aanmerking genomen bij de proceskostenveroordeling in de procedure met kenmerk 98/2524 en komen in deze procedure niet nogmaals voor vergoeding in aanmerking.

De overige door belanghebbende opgesomde kosten komen ingevolge voormelde regels niet voor vergoeding in aanmerking.

Overigens merkt het Hof nog op dat van samenhangende zaken geen sprake is nu de beroepschriften 98/2524 en 99/1310 niet (nagenoeg) gelijktijdig zijn ingediend.

7. Beslissing

Het Hof

verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de navorderingsaanslag;

veroordeelt verweerder tot vergoeding aan belanghebbende van f 710 aan proceskosten en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;

gelast verweerder het betaalde griffierecht ad f 85 aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 7 juli 2000 door Mr. Schaap in tegenwoordigheid van Mr. Berns als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

de naam en het adres van de indiener;

de dagtekening;

een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature