Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

De Raad kent doorslaggevende betekenis toe aan het oordeel van de door hem geraadpleegde deskundige. In de FML's uit 2012 en 2013 zijn de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid juist vastgelegd. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel betreffende de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.

Uitspraak



13/6704 WIA, 14/2144 WIA

Datum uitspraak: 3 mei 2017

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel van 12 november 2013, 13/950 (aangevallen uitspraak 1) en 12 maart 2014, 13/2449 (aangevallen uitspraak 2) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. U. Ugur, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1 en heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2. Mr. L. Leenders, advocaat, heeft zich gesteld als opvolgend gemachtigde van mr. Ugur.

Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 13 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft als onafhankelijke deskundige benoemd psychiater prof. dr. R.J. van den Bosch, die op 4 juni 2016 een rapport heeft uitgebracht.

De deskundige heeft gereageerd op de zienswijzen die partijen daarover hebben gegeven.

Nadat partijen de Raad toestemming hebben verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen, heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant was werkzaam als algemeen medewerker eindbewerking voor 33,5 uur per week toen hij zich op 24 september 2005 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten. Bij besluit van 22 februari 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 19 december 2008 recht op een WGA-uitkering is ontstaan op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 10 augustus 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 22 april 2010 recht op een IVA-uitkering is ontstaan op grond van die wet.

1.2.

Na een verzekeringsgeneeskundig rapport van 3 april 2012 en een arbeidskundig rapport van 23 mei 2012 heeft het Uwv bij besluit van 6 juni 2012 vastgesteld dat appellant met ingang van 7 augustus 2012 niet langer recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, onder de overweging dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In het kader van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft psychiater J.H.M. van Laarhoven in opdracht van het Uwv een expertise verricht waarover hij op 23 maart 2012 een rapport heeft uitgebracht.

1.3.

Bij besluit van 17 december 2012 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 juni 2012 ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van 16 november 2012 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 11 december 2012 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De beperkingen voor het verrichten van arbeid per 7 augustus 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van

19 november 2012.

1.4.

Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv bij besluit van 3 juni 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van 15 november 2012 geen recht heeft op een WIA-uitkering, op de grond dat een verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat de gezondheidstoestand van appellant met ingang van 15 november 2012 ongewijzigd is ten opzichte van de bevindingen van de verzekeringsarts van 3 april 2012.

1.5.

Bij besluit van 16 september 2013 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 juni 2013 ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van 11 september 2013 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Die arts heeft de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid per 15 november 2012 vastgelegd in een FML van 11 september 2013. Die FML is gelijkluidend aan de FML van

19 november 2012.

2.1.

Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank geven de beschikbare gedingstukken geen aanleiding voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is verricht en zijn de beperkingen van appellant juist vastgelegd in de FML van

19 november 2012. Uitgaande van de FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.

2.2.

Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 eveneens ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank geven de beschikbare gedingstukken geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen dat de beperkingen van appellant per 15 november 2012 niet zijn toegenomen.

3.1.

In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 heeft appellant staande gehouden dat het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig is verricht. Ter onderbouwing heeft hij informatie overgelegd van 11 december 2013 van psychiater D.W.S. Radstake en van 15 september 2014 van psychiater M. Gruppelaar. Er is onvoldoende rekening gehouden met de in eerste aanleg overgelegde rapporten van A-REA van

18 juni 2013 en 26 juni 2013 opgesteld door een psycholoog, een arts en een registerarbeidsdeskundige.

3.2.

In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat zijn gezondheidstoestand met ingang van 15 november 2012 is verslechterd. Hij heeft staande gehouden dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan bestreden besluit 2 ten grondslag ligt onzorgvuldig is verricht. Er is onvoldoende rekening gehouden met de rapporten van A-REA en met de bevindingen van de behandelend sector en klinisch psycholoog R. Eryigit. In de FML is onvoldoende rekening gehouden met de woedeuitbarstingen van appellant en met zijn medicijngebruik.

3.3.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De door de Raad benoemde deskundige heeft volgens zijn rapport van 4 juni 2016 na dossierstudie en psychiatrisch onderzoek gemotiveerd te kennen gegeven dat het expertiseverslag van Van Laarhoven een goede indruk en correcte waardering geeft van de toestand van appellant zoals die naar alle waarschijnlijkheid ook moet zijn geweest in augustus 2012 en november 2012. Hij heeft geen argumenten om af te wijken van de diagnostische classificatie van Van Laarhoven in de vorm van ‘angststoornis niet anderszins omschreven’. Volgens de deskundige maakten in die tijd van die stoornis posttraumatische stressklachten deel uit, maar zij domineerden het klinische beeld niet. Eerdere depressieve klachten leken toen aanzienlijk te zijn afgenomen. Geprikkelde reacties dan wel borderline trekken waren prominent aanwezig in die tijd. De deskundige kan zich vinden in de door de verzekeringsartsen van het Uwv vastgestelde belastbaarheid zoals vastgelegd in de FML van 19 november 2012 en de FML van 11 september 2013. De daarin opgenomen beperkingen komen in hoge mate overeen met wat de deskundige aannemelijk acht, retrospectief oordelend en uitgaande van de diagnostische beoordelingen die destijds zijn verricht. Over een urenbeperking overweegt hij dat de aard van het werk daarin een rol speelt.

4.2.

Appellant heeft in zijn reactie van 12 juli 2016 betwijfeld of de deskundige de bevindingen en conclusies van de behandelend psychiaters Radstake en Gruppelaar in zijn beoordeling heeft betrokken. Volgens appellant moet alsnog een urenbeperking in de FML worden opgenomen.

4.3.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 25 juli 2016 te kennen gegeven dat hij zich kan vinden in het rapport van de deskundige. In de geduide functies komt overschrijding van de beperkingen bij sterk variërende externe taakeisen niet voor. Er is geen indicatie voor een urenbeperking geweest rond 7 augustus 2012 en 15 november 2012.

4.4.

In een aanvullend rapport van 31 augustus 2016 heeft de deskundige te kennen gegeven dat uit de rapportonderdelen ‘Onderzoekssetting’ en ‘Beschouwing’ blijkt dat hij de bevindingen en conclusies van de psychiaters Radstake en Gruppelaar heeft betrokken bij zijn beoordeling en met de kwalificatie ‘psychotische depressie’ rekening heeft gehouden.

4.5.

Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De Raad is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet. Het rapport van 21 april 2016 en het aanvullend rapport van 31 augustus 2016 geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. De conclusies van de ingeschakelde deskundige berusten op een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek en zijn overtuigend gemotiveerd op grond van het uitgevoerde psychiatrisch onderzoek en kennisneming van de over appellant beschikbare medische informatie, waaronder ook informatie van

24 januari 2013 van psycholoog Eryigit en van 18 juni en 26 juni 2013 van A-REA en informatie over de jarenlange psychiatrische behandelcontacten en het gebruik van psychiatrische medicatie. De Raad kent dan ook doorslaggevende betekenis toe aan het oordeel van de door hem geraadpleegde deskundige.

4.6.

Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 is de Raad van oordeel dat in de FML van 19 november 2012 en de FML van 11 september 2013 de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid juist zijn vastgelegd.

4.7.

Het Uwv heeft de functies sorteerder, controleur (SBC-code 111340), productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) en vleeswarenmaker (SBC-code 271070) aan de schatting ten grondslag gelegd. Appellant heeft aangevoerd dat de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie niet passend is, omdat het rijden op een heftruck de reden is geweest om de maatgevende arbeid niet geschikt te achten. Appellant heeft verder betoogd dat alleen het verrichten van verschillende werkzaamheden of het hebben van verschillende taken al voldoende is geweest om de maatgevende functie als niet passend aan te merken en dat de rechtbank om die reden de geduide functies waarbij verschillende werkzaamheden worden verricht als niet passend had moeten aanmerken. Het Uwv heeft in het arbeidskundige rapport van 23 mei 2012 en het verweerschrift van

18 april 2013, gelezen in onderlinge samenhang, gesteld dat de maatgevende functie niet passend wordt geacht in verband met de combinatie van werkzaamheden in die functie en blootstelling aan trillingen aan de linkerhand. Zo werd werken met een heftruck gecombineerd met inpakwerkzaamheden, werken met machines, staan en lopen, tillen en dragen, werken onder tijdsdruk en werken met deadlines. Volgens het verweerschrift van

18 april 2013 komt bij de geduide functies deze combinatie van werkzaamheden niet voor. Volgens het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 december 2012 is bij de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie geen sprake van trillingen, aangezien er over vlakke vloeren wordt gereden. Over de stelling van appellant dat hij vanwege zijn medicatiegebruik niet in staat is de geduide functies uit te oefenen, wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 19 november 2012 onder item 1.9.9 een beperking ten aanzien van werk met verhoogd persoonlijk risico heeft aangenomen voor medicatiegebruik. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 december 2012, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, vastgesteld dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant op dit punt niet overschrijdt. Er is geen aanleiding de bevindingen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant.

5. Uit wat onder 4.1 tot en met 4.7 is overwogen, vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraken zullen worden bevestigd.

6. Bij dit oordeel is er geen grond het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade toe te wijzen.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

bevestigt de aangevallen uitspraken;

wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en A.I. van der Kris en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2017.

(getekend) J.S. van der Kolk

(getekend) R.H. Budde

NW

» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature