U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

De Raad ziet in de door appellante ingebrachte rapporten geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de rechtbank in aangevallen uitspraak 1 ten onrechte de deskundige heeft gevolgd. Letselschadeprocedure heeft een ander beoordelingskader. Voorbeeldfuncties zijn voor appellante medisch gezien geschikt. Conclusie onderschreven dat er geen aanleiding is om met betrekking tot de datum 1 januari 2014 een verdergaande urenbeperking aan te nemen. Voorbeeldfuncties zijn voor appellante medisch gezien geschikt.

Uitspraak



15/6192 WIA, 16/4990 WIA

Datum uitspraak: 26 april 2017

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 28 juli 2015, 15/647 (aangevallen uitspraak 1) en van 1 juli 2016, 15/5750 (aangevallen uitspraak 2)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. O. Labordus de hoger beroepen ingesteld.

Het Uwv heeft verweerschriften en een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 17 maart 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Labordus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante is werkzaam geweest als tandheelkundig preventieassistente voor 28,43 uur per week. Op 15 december 2008 is zij voor haar werk uitgevallen in verband met de gevolgen van een verkeersongeluk op 30 september 2006, waarbij appellante hersenletsel heeft opgelopen.

1.2.

In een rapport van 20 februari 2012 heeft klinisch neuropsycholoog dr. J. Bruins de uitkomsten vermeld van een neuropsychologisch onderzoek van 12 december 2011. Bruins heeft geconcludeerd dat bij appellante sprake is van stoornissen in het mentale functioneren. Beperkingen kunnen worden geobjectiveerd in de informatieverwerking en het werktempo, selectie, verdeelde en volgehouden aandacht, geheugenfuncties, visuoconstructieve vaardigheden en executief functioneren. Bruins heeft geen stoornissen/beperkingen geobjectiveerd in het werkgeheugen voor cijfers, de taalfunctie of het geheugen. Het herinneren op basis van inprenting is niet gestoord. Zij acht het zeer aannemelijk dat de neuropsychologische stoornissen (cognitief en psychisch-emotioneel) zijn ontstaan na het ongeval van appellante.

1.3.

Neuroloog M.B.M. Vermeulen heeft in een rapport van 13 maart 2012 geconcludeerd dat bij appellante sprake is van een doorgemaakte ernstige contusio cerebri met resterende lichamelijke en cognitieve stoornissen die geacht moeten worden een resultante te zijn van het haar overkomen ongeval, waarbij daarnaast psychosociale aspecten een negatieve rol spelen. Bij neurologisch onderzoek worden geen neurologische uitvals- of prikkelingsverschijnselen gevonden. Wel is er een bewegingsbeperking van de cervicale wervelkolom en hypertone nek- en schoudergordelspieren. Bij betrokkene moet worden uitgegaan van een definitieve eindtoestand.

(15/6192)

1.4.

Op 3 augustus 2011 heeft appellante een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 18 oktober 2012 aan appellante met ingang van 1 november 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 53,06%.

1.5.

Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 oktober 2012 is bij besluit van 28 februari 2013 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 februari 2013. Deze verzekeringsarts heeft de uitkomsten van bovengenoemd neuropsychologisch onderzoek van Bruins bij de beoordeling betrokken en heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op 21 februari 2013 aangepast. In een rapport van 26 augustus 2013 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep na gewijzigde functieselectie geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 1 november 2012 58,22% bedraagt.

2.1.

De rechtbank heeft aanleiding gezien een deskundige te benoemen en heeft psycholoog drs. M.S.P. Vermeulen verzocht een onderzoek in te stellen. De deskundige heeft dossieronderzoek verricht en heeft op 17 april 2014 een rapport uitgebracht. De deskundige heeft niet ingestemd met de beperkingen die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 21 februari 2013 zijn neergelegd. Hij heeft geconcludeerd dat, conform de conclusies van neuropsycholoog Bruins, in verband met de cognitieve beperkingen van appellante, meer beperkingen aangenomen dienen te worden. Verder heeft de deskundige geconcludeerd dat het neuropsychologisch onderzoek van Bruins geen aanleiding geeft om af te wijken van het standpunt van het Uwv dat appellante met de vastgestelde beperkingen op 1 november 2012 in staat was gemiddeld 20 uur per week en 4 uur per dag te werken.

2.2.

Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft de deskundige in een brief van 12 juni 2014 gereageerd op de reactie van appellante van 13 mei 2014 en op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 mei 2014. De deskundige heeft nader toegelicht in welke mate de belastbaarheid van appellante beperkt is ten aanzien van de aspecten vasthouden en verdelen van de aandacht, herinneren en handelingstempo. De deskundige heeft opnieuw verwezen naar de conclusies van het neuropsychologisch onderzoek van Bruins en heeft vastgesteld dat zowel ten aanzien van het vasthouden als het verdelen van de aandacht sprake is van een beperking. Hij heeft geconstateerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van het handelingstempo reeds een beperking had aangenomen. De deskundige heeft zich verenigd met het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante niet beperkt is ten aanzien van het herinneren.

2.3.

De rechtbank heeft bij de uitspraak van 15 oktober 2014 het beroep van appellante gegrond verklaard, het besluit van 28 februari 2013 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met toekenning van een vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien af te wijken het oordeel van de door haar ingeschakelde deskundige. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de deskundige over de expertise beschikt om beperkingen in het cognitieve functioneren van appellante te onderkennen en dat hij zijn bevindingen en conclusies heeft gebaseerd op de resultaten van een uitgebreid neuropsychologisch onderzoek. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.

2.4.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 19 november 2014 de FML aangepast en beperkingen aangenomen op de beoordelingspunten vasthouden en verdelen van de aandacht. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in een rapport van 4 december 2014, na gewijzigde functieduiding, tot de conclusie gekomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante moet worden gesteld op 56,81%. Bij besluit van 23 december 2014 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het besluit van 18 oktober 2012 in zoverre herroepen dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid wijzigt in 56,81%. De loongerelateerde uitkering wijzigt niet.

3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 1 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de aangepaste FML van 19 november 2014 voor onjuist te houden. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat appellante de werkzaamheden behorende bij de aan haar voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten.

(16/4990)

4. Bij besluit van 7 januari 2014 heeft het Uwv appellante vanaf 1 januari 2014 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 24 september 2015 (bestreden besluit 2) gegrond verklaard, in die zin dat appellante op en na 1 januari 2014 recht heeft op een WGA‑loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 1 januari 2014 is vastgesteld op 80 tot 100% en vanaf 22 mei 2015 op 45 tot 55%. Eerst per 1 juni 2017 heeft deze wijziging gevolgen voor de hoogte van de uitkering, omdat per deze datum de inkomenseis gaat gelden.

5. In een rapport van 21 maart 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de door appellante in beroep ingebrachte medische stukken, waaronder een 6-maands rapport van Career & Kids van juni 2013. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld dat bij appellante destijds uit energetisch en preventief oogpunt een urenbeperking van maximaal 4 uur per dag aan de orde is geacht. Deze urenbeperking is vrij fors gezien het feit dat appellante al fors beperkt is geacht op onder meer het persoonlijk en sociaal functioneren, terwijl er geen aanwijzingen zijn voor ernstige psychopathologie noch ernstige somatische pathologie. Mede gelet op dit laatste kan niet gesproken worden over een dusdanige gezondheidssituatie van appellante en dientengevolge marginaal functioneren, dat een verdergaande urenbeperking te rechtvaardigen zou zijn.

6. Bij uitspraak van 1 juli 2016 (aangevallen uitspraak 2) heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. De rechtbank heeft geen redenen gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 5 februari 2016 en 21 maart 2016.

7.1.

Appellante heeft in de hoger beroepen gesteld dat zij een veelheid aan lichamelijke beperkingen heeft die in combinatie met de cognitieve klachten aanleiding geven tot een urenbeperking. Zij heeft gesteld dat zij in totaal maximaal 4 uur per dag belastbaar is, waarvan maximaal 2 uur in arbeid. Zij is van mening dat zij niet meer in staat is tot algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) en dat haar privéleven onder een aanvaardbaar niveau komt indien zij 4 uur per dag moet werken. Appellante heeft een rapport ingebracht van medisch adviseur F. van Wingaarden van 15 juni 2015, een rapport van verzekeringsarts-medisch adviseur E.C. van der Eijk van 12 februari 2014 en een expertiserapport van verzekeringsarts G.J. Kruithof van 27 mei 2015, opgemaakt in het kader van een letselschade-procedure. Kruithof heeft geconcludeerd dat, vanwege de frequent aanwezige pijnklachten en de door appellante consistent aangegeven vermoeidheidsklachten, er aanleiding is een restrictie met betrekking tot het arbeidspatroon/activiteitenpatroon van toepassing te achten, inhoudende maximaal 4 uur per dag/20 uur per week. Hij merkt hierbij op dat in geval deze uren ingevuld worden met arbeid, appellante niet in staat geacht kan worden nog een substantiële bijdrage binnen het huishouden, dan wel in de ADL of de privésfeer te leveren. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante gewezen op het 6-maands rapport van Career & Kids van juni 2013, waarin N. van Nes, thuisbegeleiding, heeft geconcludeerd dat deelname in het arbeidsproces voor appellante niet haalbaar is.

7.2.

Het Uwv heeft in de hoger beroepen een rapport ingebracht van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 december 2015 en heeft verzocht om de aangevallen uitspraken te bevestigen.

8. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

8.1.

Tussen partijen is in geschil of appellante op de in geding zijnde data, 1 november 2012 (15/6192) en 22 mei 2015 (16/4990), meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of op deze data voor appellante een grotere urenbeperking gold dan het Uwv heeft aangenomen.

8.2.

Vooropgesteld wordt dat neuroloog Vermeulen in het onder 1.3 genoemde rapport van 13 maart 2012 heeft geconcludeerd dat bij appellante moet worden uitgegaan van een definitieve eindtoestand.

8.3.

Verder geldt volgens vaste rechtspraak van de Raad als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt.

8.4.

In aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank met betrekking tot door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 19 november 2014 aangenomen beperkingen terecht doorslaggevende betekenis toegekend aan het op 17 april 2014 uitgebrachte rapport van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige Vermeulen. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Op basis van de bestudering van de medische informatie heeft de deskundige geconcludeerd dat uit de stukken eenduidig en consistent de medische diagnose naar voren komt, te weten ernstige contusio cerebri na schedelletsel, met lichamelijke en cognitieve restverschijnselen. De deskundige heeft beschreven dat de aard van deze aandoening met zich brengt dat de eventuele restverschijnselen – na medische behandeling en revalidatie – irreversibel zijn. Als er eenmaal een eindtoestand is ingetreden, is deze stationair. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat dit ongeveer drie jaar in beslag neemt. De deskundige heeft gemeld dat appellante het letsel opliep in 2006 en dat ervan uitgegaan mag worden dat uiterlijk in de loop van 2009 een stationaire eindtoestand bereikt was. Het neuropsychologisch onderzoek van Bruins is ruim nadat een eindtoestand was bereikt verricht. De deskundige acht het uitgesloten dat zich tussen het onderzoek van Bruins en 1 november 2012 ontwikkelingen hebben voorgedaan. Hij heeft geconcludeerd dat ervan uitgegaan kan worden dat het onderzoek van neuropsycholoog Bruins een realistisch beeld geeft van de situatie op 1 november 2012. De deskundige heeft geconcludeerd dat het neuropsychologisch onderzoek geen aanleiding geeft om de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de urenbeperking niet te volgen.

8.5.

De Raad ziet in de door appellante ingebrachte rapporten geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de rechtbank in aangevallen uitspraak 1 ten onrechte de deskundige heeft gevolgd. De Raad merkt op dat het expertiserapport van verzekeringsarts Kruithof van 27 mei 2015 is uitgebracht in een letselschadeprocedure, met een ander beoordelingskader. Verder is van belang dat Kruithof heeft geconcludeerd dat zijn onderzoeksbevindingen ten tijde van zijn onderzoek op 15 april 2015 niet afwijken van het beeld dat is geschetst door deskundige Vermeulen en neuropsycholoog Bruins. Evenals deskundige Vermeulen concludeert Kruithof dat sprake is van een status na een ernstige contusio met resterende lichamelijke en cognitieve stoornissen ten gevolge van het haar overkomen ongeval, waarbij daarnaast psychosociale aspecten een negatieve rol spelen. Kruithof heeft geen nadere onderbouwing gegeven voor zijn conclusie dat appellante maximaal 4 uur per dag belastbaar is. Daarbij komt dat volgens vaste rechtspraak (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2004:AR6405) bij de vraag of appellante in staat moet worden geacht de in aanmerking komende arbeid te verrichten, haar taak in de huishouding en de zorg voor haar kinderen en de daaraan verbonden belasting buiten beschouwing dienen te blijven.

8.6.

Uitgaande van de juistheid van appellantes beperkingen op 1 november 2012 heeft de rechtbank in aangevallen uitspraak 1 terecht geoordeeld dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde voorbeeldfuncties voor appellante medisch gezien geschikt zijn.

8.7.

De rechtbank heeft in aangevallen uitspraak 2 met juistheid de medische grondslag van bestreden besluit 2 onderschreven. Daarbij is van belang dat sprake is van een stationaire eindtoestand en dat uit de beschikbare medische stukken niet is gebleken dat zich tussen 1 november 2012 en 22 mei 2015 wijzigingen hebben voorgedaan in de medische toestand van appellante. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 21 maart 2016, dat de bevindingen van verzekeringsarts Kruithof over de beperkingen van appellante in het kader van de letselschadeprocedure geen aanleiding geven voor de conclusie dat met betrekking tot de datum 1 januari 2014 een verdergaande urenbeperking is aangewezen, wordt onderschreven. Het ingebrachte 6-maands rapport van Career & Kids bevat geen nieuwe medische gegevens ten opzichte van de eerder vastgelegde onderzoeksbevindingen.

8.8.

Uitgaande van juistheid van appellantes beperkingen op 22 mei 2015 heeft de rechtbank in aangevallen uitspraak 2 terecht geoordeeld dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde voorbeeldfuncties voor appellante medisch gezien geschikt zijn.

8.9.

Uit wat in 8.1 tot en met 8.8 is overwogen volgt dat de hoger beroepen tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2 niet slagen en die uitspraken moeten worden bevestigd.

9. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat in beide zaken geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2.

Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017.

(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

(getekend) J.W.L. van der Loo

NW


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature