U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Boete terecht opgelegd wegens schending inlichtingenverplichting. Verwijtbare overtreding. Hoogte boete terecht vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag. Nu de door het Uwv gestelde werkzaamheden door het Uwv niet langer aan de boete ten grondslag worden gelegd dient de boete te worden verlaagd.

Uitspraak



15/4924 WW

Datum uitspraak: 19 april 2017

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van

3 juli 2015, 14/7393 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.H. Klijnstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2017. Namens appellant is verschenen mr. Klijnstra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.

Bij besluit van 26 februari 2013 heeft het Uwv appellant met ingang van 18 februari 2013 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en een toeslag ingevolge de Toeslagenwet. In dit besluit is vermeld dat appellant wijzigingen in zijn situatie aan het Uwv moet doorgeven binnen één week nadat de wijziging bij appellant bekend kon zijn.

1.2.

Appellant is per 13 januari 2014 in dienst getreden bij [naam werkgever] ([werkgever]) als oproepkracht. Op 30 januari 2014 heeft appellant op een zogenoemd wijzigingsformulier gemeld bij het Uwv dat hij per 13 januari 2014 voor een wisselend aantal uren per week gaat werken bij [werkgever]. Tevens heeft appellant zijn werkzaamheden voor [werkgever] voor wat betreft de periode van 27 januari 2014 tot en met 23 maart 2014 op de door het Uwv toegestuurde inkomstenformulieren WW opgegeven.

1.3.

Appellant heeft van 20 maart 2014 tot en met 20 april 2014 geen werkzaamheden verricht in verband met ziekte. Voor wat betreft de periode van 21 april 2014 tot en met 15 juni 2014 heeft appellant op de door het Uwv toegestuurde inkomstenformulieren WW geen gewerkte uren en inkomsten opgegeven.

1.4.

Bij brief van 11 juli 2014 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat uit controle is gebleken dat appellant niet juist en te laat heeft doorgegeven dat hij per 13 januari 2014 werkzaam was bij [werkgever], in de periode van 24 maart 2014 tot en met 15 juni 2014 geen gewerkte uren heeft opgegeven en appellant de door hem verrichte werkzaamheden bij

[naam werkgever B] niet heeft doorgegeven. Voorts is appellant in deze brief meegedeeld dat indien de verkregen gegevens juist zijn, het Uwv voornemens is de te veel betaalde WW-uitkering en toeslag ten bedrage van € 509,95 van appellant terug te vorderen en een boete op te leggen van € 509,95. Appellant heeft hier niet op gereageerd.

1.5.

Bij besluit van 28 augustus 2014 heeft het Uwv de WW-uitkering en de toeslag van appellant met ingang van 13 januari 2014 herzien en de volgens het Uwv onverschuldigd betaalde uitkering en toeslag over de periode van 13 januari 2014 tot en met 25 mei 2014 ten bedrage van € 509,95 teruggevorderd.

1.6.

Bij een ander besluit van 28 augustus 2014 heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van € 509,95. Aan dat besluit is ten grondslag gelegd dat appellant de onder 1.4 genoemde werkzaamheden niet dan wel niet juist aan het Uwv heeft gemeld en dat dit hem volledig te verwijten is.

1.7.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het onder 1.6 genoemde besluit. Bij beslissing op bezwaar van 28 oktober 2014 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.

1.8.

Nadat appellant tegen dit besluit beroep heeft ingesteld, heeft het Uwv bij besluit van

26 januari 2015 (bestreden besluit) het bezwaar alsnog gegrond verklaard en de boete nader bepaald op € 260,-. Het Uwv heeft daarbij te kennen gegeven dat er geen sprake is van opzettelijk handelen of opzettelijk nalaten in strijd met de inlichtingenplicht, maar wel van verwijtbaarheid. Daarbij past een boete van 50% van het benadelingsbedrag. Het Uwv is van mening dat deze boete evenredig is.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 28 oktober 2014 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant meerdere malen zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Omdat er sprake is van een aantal schendingen van de inlichtingenplicht in een korte periode mocht het Uwv volgens de rechtbank die schendingen in onderlinge samenhang beschouwen en beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat appellant van het niet melden van zijn werkzaamheden een verwijt kan worden gemaakt. Van verminderde verwijtbaarheid is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank heeft de opgelegde boete evenredig geacht. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegeven over griffierecht en proceskosten.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zijn werkzaamheden per

13 januari 2014 middels een wijzigingsformulier aan het Uwv heeft gemeld en daarbij een kopie van zijn arbeidsovereenkomst heeft meegestuurd. Tevens heeft appellant gesteld dat hij, gezien de verstrekte informatie in dit wijzigingsformulier, het inkomstenformulier mocht afwachten omdat het wisselende diensten betrof. Van verwijtbaarheid is volgens appellant daarom geen sprake. Voorts heeft appellant per abuis met betrekking tot 17 maart 2014 twee in plaats van vier gewerkte uren opgegeven. Omdat appellant nauwelijks kan lezen en schrijven is hij voor het invullen van de digitale formulieren afhankelijk van derden. Omdat appellant daarvoor ook geen begeleiding krijgt van het Uwv kan appellant hiervan geen verwijt worden gemaakt. Omdat appellant bij de controle op de werkplek op 21 mei 2014 aan het Uwv heeft medegedeeld dat hij vanaf 9 mei 2014 werkzaam is voor [werkgever] heeft hij aan zijn inlichtingenverplichting voldaan. Appellant stelt subsidiair dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

3.2.

Het Uwv heeft in zijn verweerschrift te kennen gegeven dat de door het Uwv gestelde werkzaamheden van appellant bij [naam werkgever B] niet langer aanleiding zijn tot het opleggen van een boete. Tevens dient volgens het Uwv naar aanleiding van het nieuwe boeteregime per 1 januari 2017 appellant een boete te worden opgelegd van € 210,20.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW herziet het Uwv de uitkering indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting op grond van artikel 25 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.

4.2.

Artikel 25 van de WW, voor zover van belang, bepaalt dat de werknemer verplicht is het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald.

4.3.

Artikel 27a, eerste lid, van de WW bepaalt dat het Uwv een bestuurlijke boete oplegt van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 2 5.

4.4.

Het hoger beroep is beperkt tot het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit, waarbij aan appellant een boete van € 260,- is opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting van de WW.

4.5.

Aangezien appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen het herzienings- en terugvorderingsbesluit zijn de intrekking van de WW-uitkering en de terugvordering in rechte onaantastbaar geworden, maar niet de feiten die daaraan ten grondslag zijn gelegd. In het kader van de oplegging van de boete worden die feiten, de gestelde overtreding van de inlichtingenverplichting en het door appellant gestelde ontbreken van verwijtbaarheid in volle omvang beoordeeld. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 16 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2085.

4.6.

Appellant is in het besluit van 26 februari 2013, waarbij de WW-uitkering is toegekend, door het Uwv erop gewezen dat hij wijzigingen in zijn situatie moet doorgeven binnen één week nadat de wijzigingen bij hem bekend hadden kunnen zijn. Daarbij is vermeld dat hij wijzigingen via Mijn UWV op uwv.nl/werkloos kan doorgeven. Vaststaat dat appellant niet tijdig, binnen een week na aanvang, heeft doorgegeven dat hij per 13 januari 2014 werkzaam was voor [werkgever]. Daarnaast heeft appellant niet de door hem gewerkte uren voor [werkgever] in de periode van 13 januari 2014 tot en met 26 januari 2014 doorgegeven. Op het inkomstenformulier dat ziet op de periode 24 februari 2014 tot en met 23 maart 2014 heeft appellant twee gewerkte uren te weinig opgegeven. Ook heeft appellant op de inkomstenformulieren die zien op de periode van 21 april 2014 tot en met 15 juni 2014 zijn werkzaamheden voor [werkgever] in de periode van 9 mei 2014 tot en met 15 juni 2014 niet opgegeven.

4.7.

De omstandigheid dat appellant van het Uwv geen inkomstenformulier heeft ontvangen, dat ziet op de periode van 13 januari 2014 tot en met 26 januari 2014, doet niet af aan de inlichtingenverplichting van appellant. Het had appellant gelet op zijn laattijdige aangifte van zijn dienstverband met [werkgever] per 13 januari 2014 redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de door hem reeds voor [werkgever] gewerkte uren van invloed konden zijn op het recht op

WW-uitkering en toeslag. Bovendien biedt het wijzigingsformulier een ruimte voor toelichting waarop hij dit had kunnen vermelden. Door deze inkomsten niet zelf te melden heeft appellant de op hem rustende actieve inlichtingenplicht geschonden waarvan hem een verwijt kan worden gemaakt.

4.8.

Dat appellant in verband met taalproblemen en problemen met het omgaan met computers moeite heeft met het invullen van de digitale formulieren ontslaat hem niet van zijn verplichting de werkzaamheden aan het Uwv door te geven. De omstandigheid dat een vriend bij vergissing op het inkomstenformulier, dat ziet op de periode 23 februari 2014 tot en met 23 maart 2014, heeft ingevuld dat appellant op 17 maart 2014 twee uur in plaats van vier uur heeft gewerkt komt daarom voor rekening en risico van appellant.

4.9.

Anders dan appellant heeft gesteld kan de naar aanleiding van de werkplekcontrole op

21 mei 2014 afgelegde verklaring van appellant dat hij per 9 mei 2014 weer bij [werkgever] is gaan werken niet gelijk worden gesteld met het onverwijld uit eigen beweging meedelen van alle feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 25 WW . Vaststaat dat appellant het Uwv niet uit zichzelf op de hoogte heeft gesteld van deze werkzaamheden bij [werkgever].

4.10.

Gezien het voorgaande heeft het Uwv terecht vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen en daardoor van 13 januari 2014 tot en met

15 juni 2014 te veel WW-uitkering en toeslag aan appellant is betaald.

4.11.

Het Uwv was gezien het voorgaande verplicht appellant een boete op te leggen. Nu de overtreding verwijtbaar is, heeft het Uwv de hoogte van de boete in bestreden besluit terecht vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag. Nu blijkens 3.2 de door het Uwv gestelde werkzaamheden bij [naam werkgever B] door het Uwv niet langer aan de boete ten grondslag worden gelegd dient de boete te worden vastgesteld op het bedrag van € 210,20.

4.12.

Omdat het hoger beroep van appellant leidt tot een ander boetebedrag slaagt het hoger beroep in zoverre en zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd voor zover aangevochten. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en de op te leggen boete zal worden vastgesteld op € 210,20.

5. De Raad acht termen aanwezig het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant, begroot op € 990,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

verklaart het beroep tegen het besluit van 26 januari 2015 gegrond en vernietigt dat besluit;

legt appellant een boete op van € 210,20 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 26 januari 2015;

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 990,-;

bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en A.I. van der Kris en

E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) N. Veenstra

IvR


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature