U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing Wuv-aanvraag. Niet kan worden gesproken van een onderduiksituatie in de zin van de Wuv. Afwijzing Wubo-aanvraag op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellant getroffen is door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo.

Uitspraak



16/2983 WUBO, 16/2992 WUV

Datum uitspraak: 6 april 2017

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak in het geding tussen

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten van verweerder van 24 maart 2016, kenmerk BZ01866211 (bestreden besluit 1) onderscheidenlijk kenmerk BZ01866196 (bestreden besluit 2). Dit betreft de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) onderscheidenlijk de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017. Daar is appellant verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is geboren op [in] 1944 uit een zogenoemd gemengd huwelijk waarbij de moeder de joodse partner was. In mei 2014 heeft hij verzocht om toekenningen op grond van de Wuv dan wel de Wubo naar gelang voor hem het gunstigst is.

1.2.

Verweerder heeft de Wuv-aanvraag afgewezen bij besluit van 20 april 2015. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 1. Hierbij is onder meer overwogen dat in het geval van appellant niet gesproken kan worden van een onderduiksituatie in de zin van de Wuv. Verder is geoordeeld dat de oorlogsomstandigheden van appellant niet zodanig uitzonderlijk zijn dat hij met de vervolgde kan worden gelijkgesteld.

1.3.

De Wubo-aanvraag is door verweerder afgewezen bij besluit van eveneens 20 april 2015. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 2 op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellant getroffen is door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo.

2. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.

2.1.

Voorop wordt gesteld dat de Wuv en de Wubo, wat betreft de bezettingsjaren van Nederland, alleen betrekking hebben op de periode tot aan de bevrijding in mei 1945. Dat betekent dat alleen gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden tussen 31 december 1944, de geboortedatum van appellant, en 5 mei 1945 kunnen leiden tot erkenning van appellant als vervolgde en/of burger-oorlogsslachtoffer. Verder kan volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3507) een ongeboren vrucht niet worden aangemerkt als vervolgde of burger-oorlogsslachtoffer en is wat de moeder is overkomen niet een gebeurtenis waardoor degene die later uit de moeder is geboren in persoon is getroffen.

Wuv

2.1.1.

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wuv wordt, voor zover hier van belang, onder vervolging verstaan iedere handeling of maatregel welke tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 door of namens de Nederland bezettende macht werd gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun ras, geloof of wereldbeschouwing en welke heeft geleid tot vrijheidsberoving of onderduiken om aan vrijheidsberoving te ontkomen.

2.1.2.

Niet gebleken is dat appellant maatregelen als bedoeld onder 2.1.1 heeft ondervonden. De gestelde onderduik is niet bevestigd. Uit de gedingstukken komt naar voren dat de vader van appellant drie dagen na de geboorte van appellant in de Kweekschool voor voedvrouwen van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam, aangifte van de geboorte heeft gedaan bij de burgerlijke stand van Amsterdam met naam en toenaam van beide ouders. Appellant was dus bekend bij de autoriteiten. Dit alles maakt het ook niet op voorhand aannemelijk dat er sprake is geweest van onderduik om aan vervolging te ontkomen. Het betoog van appellant dat zijn moeder, nadat zij midden jaren dertig uit Duitsland was gevlucht, door de Duitsers werd gezocht als gevolg waarvan hij vervolging had te duchten kan, wat daarvan op zichzelf beschouwd ook zij, aan het voorgaande niet af doen, nu er geen aanwijzingen zijn dat appellant vervolging heeft ondergaan.

2.2.1.

Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wuv , kan een persoon onder bepaalde omstandigheden met de vervolgde worden gelijkgesteld, indien het niet toepassen van de Wuv een klaarblijkelijke hardheid zou zijn. Bij het gebruik van deze bevoegdheid hanteert verweerder in een geval als dat van appellant de hoofdregel dat de omstandigheden waaronder de betrokkene de oorlogsjaren heeft doorgebracht, zich duidelijk ongunstig dienen te hebben onderscheiden van die van andere gemengd gehuwden en hun kinderen.

2.2.2.

Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat dergelijke omstandigheden zich in het geval van appellant hebben voorgedaan.

Wubo

2.3.1.

In artikel 2, eerste lid, van de Wubo , is omschreven wie onder burger-oorlogsslachtoffer wordt verstaan. Het gaat onder meer om degenen die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als burger lichamelijk of psychisch letsel hebben opgelopen ten gevolge van met de krijgsverrichtingen direct verbonden handelingen of maatregelen dan wel ten gevolge van handelingen of maatregelen die door of namens de bezetter tegen hen waren gericht.

2.3.2.

Gelet op wat onder 2.1.2 is overwogen kan ook voor de toepassing van de Wubo niet van onderduik worden gesproken. Van andere, wel onder de Wubo te brengen oorlogsgebeurtenissen is de Raad ook niet gebleken.

2.4.

Het voorgaande brengt met zich mee dat de bestreden besluiten in rechte standhouden. Hoe zeer ook wordt onderkend dat appellant zich grote inspanningen heeft getroost om inlichtingen te verkrijgen over de wederwaardigheden van met name zijn moeder voorafgaand aan en gedurende de Tweede Wereldoorlog, wat heeft geleid tot uitvoerige informatie daarover, de betrokken informatie staat grotendeels los van de in dit geschil te beantwoorden vragen en kan die beantwoording dus niet of nauwelijks beïnvloeden. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2017.

(getekend) B.J. van de Griend

(getekend) A.M. Pasmans

JL


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature