U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Intrekking toegekende voorzieningen bij opname in een verzorgings- of verpleeghuis. De betrokken zorginstelling is verantwoordelijk voor de noodzakelijke huishoudelijke hulp. Betrokkene maakt in beginsel niet langer kosten die onder deze voorzieningen vallen.

Uitspraak



15/8356 WUBO

Datum uitspraak: 6 april 2017

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak in het geding tussen

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)

PROCESVERLOOP

Namens appelante heeft mr. drs. H.N. Broekzitter beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 november 2015, kenmerk BZ01892366 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017. Daar is namens appellante mr. drs. Broekzitter verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante, geboren in 1941, is erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Aan haar zijn toegekend de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo en verschillende voorzieningen.

1.2.

Nadat verweerder had vernomen dat appellante verblijft in een verpleeghuis heeft verweerder bij besluit van 22 juni 2015 de aan appellante toegekende voorzieningen voor huishoudelijke hulp, deelname aan het maatschappelijk verkeer (DMV), sociaal vervoer, huurbijdrage en verzorgingshulp ingetrokken met ingang van 1 juli 2015. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de voorzieningen voor verzorgingshulp en huishoudelijke hulp behoren tot het verzorgingspakket van het verpleeghuis en dat appellante voor deze voorzieningen en de voorzieningen voor sociaal vervoer, huurbijdrage en DMV geen extra kosten meer maakt. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.

1.3.

Bij besluit van 9 november 2015 heeft verweerder aan appellante een vergoeding toegekend voor een half dagdeel huishoudelijke hulp per week vanwege de extra kosten die bij een verblijf in een zorginstelling verbonden zijn aan het laten doen van de was. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.

2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.

2.1.

Met betrekking tot onder meer de voorzieningen voor huishoudelijke hulp, DMV, sociaal vervoer en huurbijdrage hanteert verweerder het beleid dat deze voorzieningen worden ingetrokken bij opname van de betrokkene in een verzorgings- of verpleeghuis. De gedachte daarachter is dat de betrokken zorginstelling verantwoordelijk is voor de noodzakelijke huishoudelijke hulp en dat de betrokkene in beginsel niet langer kosten maakt die onder deze voorzieningen vallen. In vaste rechtspraak heeft de Raad dit beleid aanvaard (bijvoorbeeld de uitspraak van 11 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6974).

2.2.

Gelet op het hiervoor genoemde beleid heeft verweerder op goede gronden de hier aan de orde zijnde voorzieningen ingetrokken. Dit wordt feitelijk door appellante ook niet bestreden. Appellante stelt zich echter op het standpunt dat zij zich door haar opname geconfronteerd ziet met een eigen bijdrage voor de Wet langdurige zorg (Wlz), die een inkomensachteruitgang met zich brengt. Dit terwijl de oorlogsinvaliditeit de directe oorzaak is van de val die tot de opname in het verpleeghuis heeft geleid, aldus appellante.

2.3.

Het betoog van appellante treft geen doel. Het bestreden besluit heeft geen betrekking op de eigen bijdrage krachtens de Wlz. Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 13 mei 2016 zijn afwijzing gehandhaafd van het verzoek van appellante om een vergoeding van de eigen bijdrage op grond van de Wlz. Tegen dat besluit is geen beroep ingesteld.

2.4.

Appellante heeft verder betoogd dat haar ten onrechte een vergoeding van proceskosten in bezwaar is onthouden. Er is haar immers alsnog een vergoeding voor huishoudelijke hulp toegekend. De Raad kan dit niet volgen. Zelfs al zou het onder 1.3 genoemde besluit van

9 november 2015 feitelijk moeten worden beschouwd als onderdeel van het bestreden besluit, dan nog geldt dat het oorspronkelijke intrekken van de (volledige) vergoeding voor huishoudelijke hulp niet het gevolg is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, zodat ook in dat geval een proceskostenveroordeling terecht achterwege is gebleven.

2.5.

Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2017.

(getekend) B.J. van de Griend

(getekend) A.M. Pasmans

JL


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature