U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Handelwijze rechtbank levert schending van de fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging op. Neurocognitieve beperkingen voldoende geobjectiveerd. Aanvullende beperkingen in FML nodig. Verzekeringsarts Ergatis kan gevolgd in standpunt dat neuropsychologisch onderzoek uit 2016 voldoende objectivering biedt voor de omvang van de cognitieve beperkingen van appellant, ook op de datum in geding. Medische grondslag besluit berust op gebrekkige motivering. Arbeidskundige grondslag besluit berust eveneens op gebrekkige motivering. Opdracht Uwv nieuw besluit waarvan alleen bij de Raad beroep kan worden ingesteld.

Uitspraak



15/2191 WIA

Datum uitspraak: 4 november 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 februari 2015, 14/4504 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[naam werkgever], te [vestigingsplaats] (werkgever)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F.A.P. Laporte, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Werkgever heeft een zienswijze ingediend.

Appellant heeft nadere stukken in het geding gebracht, waaronder een onderzoeksrapport van neuropsycholoog dr. J. Bruins van 8 februari 2016 en een medische rapport van Ergatis van 11 augustus 2016 opgesteld door de verzekeringsarts L. Greveling-Fockens en psychiater G.B. van de Kraats.

Het Uwv heeft bij nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van

19 augustus 2016 en 1 september 2016 hierop gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Laporte. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. G.A. Vermeijden. Werkgever is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant was laatstelijk werkzaam als chauffeur/vertegenwoordiger bij werkgever. Op

30 augustus 2011 is appellant uitgevallen voor zijn werkzaamheden naar aanleiding van fysieke en mentale klachten als gevolg van een bedrijfsongeval. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van

6 augustus 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat er voor appellant per 27 augustus 2013 (datum in geding) geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is onder verwijzing naar de het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 april 2014 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 juni 2014, bij besluit van 1 juli 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft hiertoe overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de verzekeringsartsen bepaalde aspecten hebben gemist bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant per datum in geding, die ertoe zouden moeten leiden dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel niet in stand kan blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit een gebrek heeft ten aanzien van de vaststelling van het maatmaninkomen. Bij de vaststelling van het maatmaninkomen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten onrechte de extra uitkering in december 2010 ten bedrage van € 544,53 van het SV-loon afgetrokken. De rechtbank heeft onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het gebrek gepasseerd op de grond dat uit de door het Uwv overgelegde berekening volgt dat bij een juiste vaststelling van het maatmanloon de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% blijft. Ook het mogelijke gebrek dat het Uwv ten onrechte 9,5 overuren niet bij de berekening van de maatman heeft betrokken heeft de rechtbank gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb , omdat bij het meenemen van de 9,5 overuren de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op basis van de geselecteerde functies onder de 35% blijft. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat appellant ook door dit mogelijke gebrek in het bestreden besluit niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank heeft hierin wel aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Deze beperkingen vloeien voort uit het bedrijfsongeval dat op 30 augustus 2011 heeft plaatsgevonden. Voorts voert appellant aan dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen terwijl de noodzaak daarvoor onder meer volgt uit het dagschema dat de revalidatiearts voor appellant heeft vastgesteld. De geselecteerde functies zijn voor hem niet als passend te beschouwen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep een onderzoeksrapport van neuropsycholoog Bruins van 8 februari 2016 en een medische rapport van Ergatis van 11 augustus 2016 in het geding gebracht. Voorts stelt appellant dat de rechtbank gebreken in het bestreden besluit heeft geconstateerd ten aanzien van de vaststelling van de maatmanomvang en de vaststelling van het maatmanloon. De rechtbank heeft echter op onbegrijpelijke wijze geoordeeld dat ondanks deze gebreken de uitkomst van de arbeidskundige schatting gelijk blijft. Daarbij komt dat de herberekening van het Uwv, die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag ligt, na afloop van de behandeling ter zitting in het geding is gebracht en appellant niet in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren. Dit is in strijd met een goede procesorde zoals opgenomen in de Awb en tevens in strijd met artikel 6 van het van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De Raad stelt voorop dat de handelwijze van de rechtbank, waarbij het Uwv wordt toegestaan om na het sluiten van het onderzoek ter zitting een ter zitting aangevoerd betoog – dat het bestreden besluit ook in stand kan blijven als de arbeidskundige gronden van appellant zouden slagen, nu dit slechts zou kunnen leiden tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 34,22% – op schrift te stellen en in het geding te brengen, zonder dat het onderzoek wordt heropend en zonder dat appellant in de gelegenheid wordt gesteld hierop te reageren, een schending van de fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging oplevert. Dit geldt te meer nu het arbeidskundig oordeel van de rechtbank op deze nadere onderbouwing is gebaseerd en dit standpunt door appellant ter zitting inhoudelijk is betwist. Reeds hierom dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd.

4.2.1.

Ten aanzien van de beoordeling van de medische grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad als volgt. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellant in persoon gezien en onderzocht. Beide verzekeringsartsen hebben een psychisch onderzoek verricht en dossierstudie verricht en daarin medische stukken van verschillende behandelaars betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn beoordeling tevens betrokken de rapporten van de door de rechtbank, sector civiel, in het kader van de letselschadeprocedure aangewezen experts, het rapport van neuroloog

E. Oosterhoff van 12 november 2013 en het rapport van KNO-arts prof. dr. S. van der Baan van 20 maart 2014. De verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat er gelet op de psychische en lichamelijke klachten sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden en heeft de beperkingen van appellant opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 juni 2013. Rekening houdend met de klachten van appellant heeft de verzekeringsarts in de FML een aantal beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren en appellant beperkt geacht op het werken in een lawaaiige werkomgeving en werken in fel licht, op frequent buigen tijdens het werk en op gebogen en/of getordeerd actief zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML van 5 mei 2014 de door de verzekeringsarts opgenomen beperkingen onderschreven, met een aanvullende beperking ten aanzien van horen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft in zijn rapport te kennen dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen aan te nemen nu het nu aanwezige complex aan klachten niet vanuit neurologisch oogpunt te verklaren valt.

4.2.2.

Uit het door appellant in hoger beroep ingediende rapport van verzekeringsarts Greveling-Fockens van Ergatis volgt dat zij, op basis van het neuropsychologisch onderzoek uitgevoerd op 8 februari 2016 door Bruins en een onderzoeksrapport van psychiater Van de Kraats van 4 augustus 2016, van mening is dat in de FML aanvullende beperkingen dienen te worden opgenomen ten aanzien van het vasthouden van de aandacht en ten aanzien van conflicthantering. De verzekeringsarts van Ergatis geeft in haar rapport te kennen dat uit de psychiatrische expertise en het neuropsychologisch onderzoek naar voren komt dat er sprake is van een cognitieve stoornis NAO, met lichte neurocognitieve beperkingen die tot uiting komen in een verminderde geheugenfunctie en volgehouden aandacht. Deze beperkingen gaan gepaard met verminderde stresstolerantie, een verhoogde prikkelgevoeligheid, stemmingswisselingen en agitatie.

4.2.3.

In reactie op de in het geding gebrachte medische stukken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 19 augustus 2016 en 1 september 2016 te kennen gegeven dat hij hierin geen aanleiding ziet om verdergaande beperkingen in de FML aan te nemen. Hij wijst erop dat het neuropsychologisch onderzoek van Bruins ruim 4,5 jaar na datum in geding is verricht en dat uit de conclusie niet onomstotelijk volgt dat de cognitieve functiestoornissen te verklaren zijn uit niet aangeboren hersenletsel, maar dat Bruins het niet uitgesloten acht dat dit tevens te verklaren is op grond van de reactieve (secundair) ongevalsgevolgen op psychisch gebied. Tevens geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen dat in het rapport melding wordt gemaakt van de situatie van appellant in de afgelopen maanden. Niet kan worden geconcludeerd dat deze klachten althans de mate dan wel de ernst van deze klachten ook daadwerkelijk aan de orde waren op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwijst in zijn rapport voorts naar informatie uit 2012 van neuropsycholoog drs. R.D. Boter, die ook melding maakt van cognitieve stoornissen NAO en hij geeft te kennen dat de verzekeringsarts reeds op afdoende wijze met deze beperkingen rekening heeft gehouden bij het opstellen van de FML. Ten aanzien van het onderzoeksrapport van psychiater Van de Kraats geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen dat hiermee niet onomstotelijk is komen vast te staan dat er bij appellant op de datum in geding sprake is van een ernstig psychische/psychiatrische stoornis in enge zin, die aanleiding vormt voor het aannemen van verdergaande beperkingen.

4.2.4.

De Raad stelt vast dat de beperkingen die de verzekeringsartsen van het Uwv hebben vastgesteld direct dan wel indirect voortvloeien uit het arbeidsongeval dat op 30 augustus 2011 heeft plaatsgevonden. Voorts wordt vastgesteld dat zowel de verzekeringsartsen van het Uwv als Ergatis bij de vaststelling van beperkingen onder meer zijn uitgegaan van een cognitieve stoornis. Immers, de verzekeringsarts heeft op basis van de informatie van de behandelend neuropsycholoog Boter uit 2012 beperkingen gesteld ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant. Boter heeft in 2012 de diagnose cognitieve stoornissen NAO en aanpassingsstoornis met depressieve stemming gesteld en heeft te kennen gegeven dat bij appellant neuropsychologische veranderingen aan de orde zijn en geeft als prognose dat reëel rekening dient te worden gehouden met blijvende hinder. De verzekeringsarts van Ergatis gaat op basis van het neuropsychologisch onderzoek van Bruins en het psychiatrisch onderzoek van Van de Kraats uit van cognitieve stoornissen en geeft te kennen dat sprake is van vermindering van cognitieve functies en volgehouden aandacht.

4.2.5.

De verzekeringsarts van Ergatis heeft deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd dat de onderzoeksresultaten geen aanleiding geven voor een aanvullende beperking ten aanzien van het item herinneren, dat bij de huidige FML reeds voldoende rekening is gehouden met de vastgestelde verminderde stresstolerantie van appellant en dat de dwanghandelingen en rigiditeit niet op datum in geding op de voorgrond stonden, zodat ook om die reden geen aanleiding bestaat tot het aannemen van (verdergaande) beperkingen in de FML. Tevens heeft zij in aansluiting bij de verzekeringsartsen van het Uwv gemotiveerd dat de onderzoeksresultaten geen aanleiding geven voor de conclusie dat appellant zou zijn aangewezen op een urenbeperking. Voor zover appellant zijn betoog staande houdt dat ten aanzien van de betreffende items in de FML verdergaande beperkingen dienen te worden aangenomen, wordt dat niet onderschreven door de in opdracht van appellant uitgevoerde expertise van Ergatis en zijn hiervoor ook anderszins geen aanknopingspunten in het dossier.

4.2.6.

Anders dan het Uwv is de Raad van oordeel dat de verzekeringsarts van Ergatis voldoende deugdelijk en inzichtelijk heeft onderbouwd dat op basis van de onderzoeksbevindingen de neurocognitieve beperkingen voldoende zijn geobjectiveerd en dat op grond hiervan in de FML aanvullende beperkingen dienen te worden aangenomen voor het vasthouden van de aandacht en voor conflicthantering. Bij dit oordeel betrekt de Raad dat deze beperkingen in lijn zijn met de beperkingen die de verzekeringsartsen van het Uwv hebben vastgesteld, de consistente klachtenpresentatie van appellant ten aanzien van concentratie en stemmingswisselingen en het feit dat eveneens de verzekeringsarts van het Uwv blijkens zijn rapport een verminderde concentratie aan het einde van het spreekuur heeft waargenomen. De verzekeringsarts van Ergatis kan dan ook worden gevolgd in haar standpunt dat het neuropsychologisch onderzoek uit 2016 voldoende objectivering biedt voor de omvang van de cognitieve beperkingen van appellant, ook op de datum in geding. Van de datum in geding is immers geen neuropsychologisch onderzoek voorhanden en uit de informatie van de behandelend neuropsycholoog Boter uit 2012 blijkt dat hij op basis van dezelfde diagnose te kennen heeft gegeven dat er rekening dient te worden gehouden met blijvende hinder. De medische grondslag van het bestreden besluit berust dan ook op een gebrekkige motivering.

4.3.

Ten aanzien van de beoordeling van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad, anders dan de rechtbank, dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het standpunt van appellant ten aanzien van de gewerkte overuren. Blijkens de arbeidskundige rapporten is in de polisadministratie van het Uwv geen registratie van de overuren opgenomen en is het Uwv bij de vaststelling van het aantal overuren afgegaan op de door de werkgever verstrekte opgave. Nu appellant aan de hand van een afschrift van zijn eigen administratie in zijn agenda het aantal overuren deugdelijk en onderbouwd heeft betwist had het op de weg van het Uwv gelegen om naar dit verschil nader onderzoek te verrichten. Nu het Uwv dit heeft nagelaten berust de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit op een gebrekkige motivering.

4.4.

Gelet op eveneens de overwegingen onder 4.1. tot en met 4.3, berust het bestreden besluit op een gebrekkige motivering, zodat het in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb . Er bestaat aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen en het Uwv op te dragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen en beslist. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.

5. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 8,22 voor reiskosten, € 992,- voor verleende rechtsbijstand en € 722,98 voor de kosten van de deskundigen. Voorts zal worden bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

vernietigt de aangevallen uitspraak;

verklaart het beroep tegen het besluit van 1 juli 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;

draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

bepaalt dat beroep tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.723,20;

bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 123,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en P. Vrolijk en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2016.

(getekend) R.E. Bakker

(getekend) A.M.C. de Vries

NK


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature