Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Strafontslag opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim. Bestaande uit niet professioneel omgaan met vrouwelijke verdachte P, een relatie aangegaan met vrouwelijke burger S. die daardoor over vertrouwelijke politie-informatie heeft kunnen beschikken, bovenmatig gebruik van zijn diensttelefoon evenals in 2010 en verrichten van nevenwerkzaamheden tijdens ziekte. Niet gebleken dat reeks van gedragingen hem niet is toe te rekenen vanwege zijn psychische toestand, verklaringen behandelend psychiater daarvoor onvoldoende.

Uitspraak



14/676 AW

Datum uitspraak: 15 september 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van

19 december 2013, 13/831 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de korpschef van politie (korpschef)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D.C. Coppens, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.

Namens appellant zijn nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Coppens. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. F. Schoeree en D. Slot.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant, geboren in 1953, is sinds 1976 werkzaam bij de politie, laatstelijk in de functie van Coördinator Rechercheur B bij de afdeling quick respons. Bij brief van 10 januari 2012 heeft de korpschef appellant meegedeeld dat er naar aanleiding van een aangifte van belaging en bedreiging tegen appellant een disciplinair onderzoek zal worden ingesteld, omdat het vermoeden bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Hierbij is appellant met toepassing van artikel 84, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) met onmiddellijke ingang buiten functie gesteld en is hem met toepassing van artikel 73 van het Barp de toegang ontzegd tot alle bij het korps in gebruik zijnde gebouwen en/of terreinen, tenzij hij door of namens het bevoegd gezag wordt uitgenodigd te verschijnen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 mei 2012 ongegrond verklaard.

1.2.

Bij besluit van 14 mei 2012 is appellant met toepassing van artikel 84, eerste lid, aanhef en onder b, van het Barp geschorst en is zijn bezoldiging met toepassing van artikel 85, eerste lid, van het Barp (deels) ingehouden.

1.3.

Nadat de korpschef het voornemen daartoe bekend had gemaakt en appellant zijn zienswijze naar voren had gebracht, heeft de korpschef bij besluit van 16 juli 2012 appellant wegens plichtsverzuim met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, als bedoeld in artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp . Aan dit ontslag is, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat appellant niet professioneel is omgegaan met een vrouwelijke verdachte en met een vrouwelijke burger die hij tijdens de uitoefening van zijn functie heeft ontmoet, aan deze laatste meerdere keren vertrouwelijke politie-informatie heeft gelekt, te veel munitie in zijn wapenkluis heeft bewaard, de diensttelefoon voor privédoeleinden heeft gebruikt, gegevens in de Basisvoorziening Capaciteitsmanagement (BVCM) onjuist heeft geregistreerd en nevenwerkzaamheden heeft verricht tijdens ziekte.

1.4.

Dit ontslag is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 december 2012 (bestreden besluit).

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Zoals ter zitting is bevestigd, wordt appellant het zwaarst aangerekend dat hij niet professioneel is omgegaan met de vrouwelijke verdachte P, die hij uit hoofde van zijn functie heeft gehoord over het importeren van pillen uit België, een in de Opiumwet strafbaar gesteld misdrijf, door haar vervolgens te benaderen om hem een aantal van die pillen te verstrekken voor eigen gebruik. Appellant heeft erkend dat daarmee sprake was van plichtsverzuim, maar heeft aangevoerd dat hierbij rekening moet worden gehouden met zijn toenmalige psychische gesteldheid. Verder heeft hij het verzoek vervolgens zelf ingetrokken, omdat hij de fout hiervan inzag. Ook al heeft appellant de pillen uiteindelijk niet aangenomen, dit gedrag dat voor een politiefunctionaris volstrekt ontoelaatbaar is en dat is te kwalificeren als plichtsverzuim. Met betrekking tot de toerekenbaarheid wordt verwezen naar 4.6.

4.2.

Dat appellant niet professioneel is omgegaan met de vrouwelijke burger S, die hij in de uitoefening van zijn functie had ontmoet en met wie hij een relatie is aangegaan, blijkt voldoende uit de voorhanden zijnde stukken. Wat er ook zij van de feitelijke toedracht, S heeft door toedoen van appellant over vertrouwelijke politie-informatie kunnen beschikken, bestaande uit (schokkende) foto’s van een overleden man en kentekengegevens uit het registratiesysteem van de politie, bij welke gegevens zij persoonlijk belang had. Dit was in elk geval een gevolg van het handelen van appellant en levert plichtsverzuim op.

4.2.1.

Dat appellant met S, zijn toenmalige vriendin, heeft gesproken over de zelfdoding door een collega, is niet als plichtsverzuim aan te merken.

4.3.

Op grond van de stukken staat vast dat appellant over een lange periode bovenmatig gebruik heeft gemaakt van zijn diensttelefoon voor privégebruik. Bij brief van 20 augustus 2010 was appellant al aangesproken op soortgelijk volgens de dienstleiding ongewenst gedrag en ervoor gewaarschuwd dat iets dergelijks in de toekomst niet meer mocht voorkomen. Appellant heeft toen een bedrag van € 400,- moeten terugbetalen voor de te veel gemaakte telefoonkosten over de periode van januari 2010 tot en met juni 2010. Onder die omstandigheden en gezien de omvang van het gebruik dat in het disciplinair onderzoek is vastgesteld, is hiermee sprake van plichtsverzuim. Dat appellant bereid is deze kosten weer te vergoeden, doet daar niet aan af.

4.4.

Vaststaat dat appellant zijn werktijden niet op de juiste wijze heeft ingevoerd op de bij het intern onderzoek geconstateerde dagen en dat hij nevenwerkzaamheden heeft verricht op tijden dat hij als (gedeeltelijk) ziek geregistreerd stond. Blijkens informatie van de bedrijfsarts had appellant op die tijden in het kader van zijn re-integratie werkzaamheden voor de politie moeten verrichten. Ook deze gedraging levert plichtsverzuim op.

4.5.

Dat appellant in zijn wapenkluis over 31 patronen beschikte in plaats van slechts de

zestien patronen die hem op 25 juli 2011 zijn uitgereikt en waarvoor hij voor ontvangst heeft getekend, is naar het oordeel van de Raad geen plichtsverzuim. De extra vijftien oude patronen waren opgeborgen op de daartoe bestemde plek en er is niet gebleken dat appellant hiermee enig voorschrift heeft overtreden.

4.6.

Op grond van hetgeen van de zijde van appellant naar voren is gebracht is niet gebleken dat de aan appellant verweten reeks van gedragingen hem niet is toe te rekenen vanwege de psychische toestand waarin hij ten tijde hier van belang verkeerde. Dat appellant, zoals na zijn ontslag is vastgesteld, depressief was en een posttraumatisch stresssyndroom heeft, biedt daarvoor onvoldoende basis. De door appellant overgelegde verklaringen van de behandelend psychiater bevatten hierover wel algemene informatie, maar geven geen inzicht in de psychische toestand van appellant en de toerekenbaarheid ten tijde van die gedragingen, die over een langere periode plaatsvonden.

4.7.

Gezien het voorgaande was de korpschef bevoegd appellant een disciplinaire straf op te leggen. Hoewel op enkele punten sprake is van minder verwijtbaar gedrag dan de korpschef bij het bestreden besluit heeft aangenomen, is voor het overige nog steeds sprake van ernstig plichtsverzuim, waaraan de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is te achten. Hierbij is van belang, zoals ook is overwogen in het primaire besluit, dat appellant als ervaren politiefunctionaris een voorbeeldfunctie bekleedde en met dit gedrag het in hem gestelde vertrouwen heeft geschonden en het aanzien van de politie schade heeft toegebracht.

4.8.

Wat in 4.1 tot en met 4.7 is overwogen betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en

R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2016.

(getekend) A. Beuker-Tilstra

(getekend) A. Mansourova

HD

» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature