U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Volledige heroverweging besluit in bezwaar. Een zorgvuldige beoordeling van het bezwaar vergt gemotiveerde reactie op wezenlijke kritiek tegen primaire besluit. Gerechtvaardigde twijfel aan re-integratie-inspanningen. Deugdelijke motivering ontbreekt. Schadevergoeding als gevolg van ten onrechte niet opgelegde loonsanctie.

Uitspraak



14/2959 WIA

Datum uitspraak: 13 juli 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van

9 april 2014, 13/5322 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats 1] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[Werkgeefster B.V.] te [vestigingsplaats] (werkgeefster)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.P.M. van Erp, advocaat, hoger beroep ingesteld en schadevergoeding gevorderd.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Erp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas. Werkgeefster is niet verschenen.

Het vooronderzoek is vervolgens heropend. Appellant heeft gereageerd op vragen van de Raad.

Op 11 mei 2016 is de zaak opnieuw ter zitting behandeld. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Erp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas. Werkgeefster is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant was werkzaam bij werkgeefster als magazijnmedewerker voor 40 uur per week toen hij op 8 april 2011, als gevolg van een bedrijfsongeval, voor zijn werk uitviel wegens knieklachten.

1.2.

Appellant heeft op 18 januari 2013 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft bij besluit van 11 maart 2013 vastgesteld dat appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 5 april 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft bij hetzelfde besluit van 11 maart 2013 ook beslist dat de verplichting van werkgeefster om het loon van appellant bij ziekte door te betalen stopt na de wachttijd per

5 april 2013, omdat werkgeefster voldoende heeft gedaan aan de re-integratie van appellant.

1.3.

Appellant heeft tegen het besluit van 11 maart 2013 bezwaar gemaakt, onderbouwd met rapporten van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Bij besluit van 10 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 augustus 2013 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 oktober 2013, het bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit voor zover daarbij zijn bezwaren ongegrond zijn verklaard tegen de beslissing om aan werkgeefster geen loonbetalingsverplichting vanaf 5 april 2013 op te leggen.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en zijn verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank was van oordeel dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat. In de eindevaluatie van het Plan van aanpak WIA hebben appellant en werkgeefster vermeld dat appellant werkzaam is voor 40 uur per week in gedeeltelijk aangepast en gedeeltelijk eigen werk. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie kunnen komen dat de werkhervatting van appellant een structureel karakter heeft en dat daarmee een bevredigend resultaat is bereikt. Aan een verdere beoordeling van de re-integratie-inspanning van werkgeefster is de rechtbank niet toegekomen.

3.1.

Appellant heeft zich niet met die uitspraak kunnen verenigen. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het Uwv heeft gevolgd in het oordeel dat sprake was van een bevredigend re-integratieresultaat. Appellant heeft erop gewezen dat op verzoek van werkgeefster in maart 2014 een nieuw arbeidskundig re-integratieonderzoek is uitgevoerd, waaruit naar voren is gekomen dat appellant niet geschikt is voor zijn eigen werk, niet voor aangepast eigen werk en dat er geen ander geschikt werk bij werkgeefster is. Appellant heeft gesteld dat het ook ten tijde van de beoordeling van het eindverslag van de re-integratie duidelijk was dat hij ongeschikt was voor zijn eigen werk en dat dat werk voor hem ook niet passend was te maken.

3.2.

Het Uwv heeft in hoger beroep het standpunt gehandhaafd dat een bevredigend

re-integratieresultaat is bereikt en heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA , voor zover hier van belang, luidt als volgt: “Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende

re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde (….) re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.”

4.2.

Ingevolge artikel 65 van de Wet WIA , voor zover hier van belang, beoordeelt het Uwv of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de

re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.

4.3.

Artikel 7:658a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek luidde ten tijde hier van belang als volgt: “De werkgever bevordert ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht op loon heeft op grond van artikel 629, artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of artikel 25, negende lid, van de Wet WIA , de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.”

4.4.

In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Blijkens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de

re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is.

4.5.

Van een bevredigend resultaat is volgens de Beleidsregels sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. De betreffende hervatting moet een structureel karakter hebben, dat wil zeggen: het moet aannemelijk zijn dat de werknemer ook na afloop van de verplichte loondoorbetalingsperiode in deze arbeid kan blijven werken. In de beleidsregels is verder vermeld; “Uiteraard dienen werkgever en werknemer al het mogelijke te doen om te komen tot een werkhervatting die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden. Het is mogelijk dat ondanks daartoe ondernomen inspanningen een dergelijk resultaat niet haalbaar is. Bij de Uwv-beoordeling is in die situatie dan ook sprake van een bevredigend resultaat wanneer betrokkene tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode is ingeschakeld in arbeid met een loonwaarde van tenminste 65% van het loon vóór de ziekte.”

Volgens de Beleidsregels is ook in die situatie vanzelfsprekend dat de hervatting een structureel karakter moet hebben en dat werkgever en werknemer het erover eens moeten zijn dat er redelijkerwijs niet meer van werkgever kan worden verwacht.

4.6.

In de zogenoemde RIV-toets in de praktijk, een werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van het Uwv, is voor het vaststellen van een bevredigend resultaat in hoofdstuk 5.2 opgenomen dat een bevredigend resultaat is bereikt als sprake is van:

“I. een structurele werkhervatting bij de eigen of een andere werkgever in passend werk dat min of meer aansluit bij de functionele mogelijkheden. Pas wanneer dit niet haalbaar blijkt dan is en bevredigend resultaat ook bereikt als:

II. de werknemer heeft hervat in structurele werkzaamheden die minder goed aansluiten bij de functionele mogelijkheden maar die wel een totale loonwaarde per betalingsperiode van 65% of meer van het oorspronkelijke loon opleveren.

In deze definitie zit een volgorde die aangehouden moet worden. Er is dus niet automatisch sprake van een bevredigend resultaat als de werknemer tegen 65% loonwaarde heeft hervat.

Om vast te stellen of er sprake is van een bevredigend resultaat toetst de arbeidsdeskundige drie voorwaarden:

1. is de werkhervatting structureel?

2. gaat het om passend werk?

3. sluit het werk (min of meer) aan bij de functionele mogelijkheden.”

5.1.

In hoger beroep staat de vraag centraal of het Uwv terecht geen reden heeft gezien om een loonsanctie op te leggen, omdat appellant in de re-integratieperiode weer grotendeels in eigen aangepast werk is gaan werken.

5.2.

Appellant was voordat hij arbeidsongeschikt werd werkzaam in de functie van magazijnmedewerker C. Zijn werkzaamheden bestonden onder meer uit het laden en lossen van vrachtwagens met behulp van een elektrische pompwagen, stapelen, controlewerk, vracht scannen, controle van vrachtwagendocumenten en labellen. Uit het rapport 6 maart 2013 van de arbeidsdeskundige van het Uwv blijkt dat de voornaamste belasting van de functie is dat er sprake is van veel staan en lopen, frequent reiken, tilwerkzaamheden, duwen en trekken en buigen. Belastend is vooral het rijden met de elektrische pompwagen. Daarmee wordt tegen een pallet gereden en in- en uit vrachtwagens gereden, wat schokken en trillingen veroorzaakt.

5.3.

De verzekeringsartsen hebben appellant beperkt geacht voor staan tijdens het werk, knielen of hurken, lopen, trappenlopen en klimmen, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 20 augustus 2013 extra beperkingen heeft gesteld. Deze beperkingen zijn onder meer het gevolg van twee bedrijfsongevallen in april en augustus 2011. Niet in geding is dat appellant met deze beperkingen ten tijde van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen niet in staat was om zijn de functie van magazijnmedewerker C in de volle omvang uit te oefenen.

5.4.

In de door werkgeefster en appellant ondertekende eindevaluatie van het Plan van aanpak van 19 december 2012, is vermeld dat appellant gedurende 40 uren per week ander werk doet, namelijk gedeeltelijk aangepast werk en gedeeltelijk het eigen werk. Uit het zogenoemde actuele oordeel van de bedrijfsarts van 15 november 2012 blijkt dat werkhervatting in het eigen werk het einddoel is van de re-integratie, dat appellant op dat moment gedeeltelijk werkzaam is in zijn eigen functie en dat dit wordt aangevuld met aangepast werk. De bedrijfsarts acht terugkeer in de eigen functie binnen vier maanden mogelijk en heeft een opbouwschema voor het werk op de pompwagen opgenomen, met als doel uitbreiding naar vier maal een uur per dag vanaf week 1 in 2013. Dit heeft geleid tot een bijstelling van het Plan van Aanpak. Appellant heeft met deze bijstelling niet ingestemd, omdat hij na twintig maanden zonder verbetering niet verwacht in twee maanden met psychologische hulp volledig hersteld te zijn.

5.5.

Volgens het rapport van 6 maart 2013 heeft de arbeidsdeskundige uit het gesprek met appellant afgeleid, dat appellant grotendeels weer werkt, maar nog wel moeite heeft met de elektrische pompwagen. Appellant kan het werken daarmee maar beperkt volhouden omdat hij last heeft van schokken en stoten. Daarnaast heeft hij andere werkzaamheden die wel goed gaan. Er ontstaat in wisselende mate urenverlies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de keuze van werkgeefster om in te zetten op re-integratie in het eigen aangepaste werk eveneens voorstelbaar geacht.

5.6.1.

In het in bezwaar door appellant ingebrachte rapport heeft verzekeringsarts I. özkan behoudens een iets zwaarder ingeschatte beperking op het aspect staan zich in grote lijnen kunnen verenigen met de door de bedrijfsarts en verzekeringsarts gegeven beperkingen, maar hij kan zich niet vinden in de conclusie van de bedrijfsarts dat appellant binnen vier maanden volledig hersteld zal zijn. Daarbij heeft deze arts gewezen op het verwarrende en inconsistente in de opbouw van de werkzaamheden, waaruit zou moeten worden afgeleid dat appellant al weer in week 1 van 2013 geschikt zou zijn voor zijn werk, dat wil zeggen slechts zeven weken na de beoordeling door de bedrijfsarts en niet na vier maanden. Verder heeft deze arts opgemerkt dat er geen arbeidskundig onderzoek was verricht om vast te stellen of appellant weer geschikt zou zijn voor zijn eigen werk en dat ook beter onderzocht had moeten worden of de aan appellant door werkgeefster aangeboden werkzaamheden wel voldoende passend waren.

5.6.2.

In het eveneens in bezwaar ingebrachte rapport van registerarbeidsdeskundige

M. Mijnders is na dossieronderzoek, gesprekken met appellant en werkgeefster en werkplekonderzoek, waarbij ook een arbeidsdeskundige namens werkgeefster aanwezig was, een uitvoerig overzicht gegeven van de werkzaamheden van appellant en de kenmerkende belastingen in de verschillende onderdelen. In dat rapport is vermeld dat volgens werkgeefster de aanpassingen in het werk van appellant uitsluitend bestaan in aanpassing van het tempo. Andere aanpassingen in taakinhoud of op de werkplek zijn er volgens werkgeefster niet gedaan. Deze arbeidsdeskundige heeft op een veelheid van punten geconcludeerd dat de belastende factoren van het eigen, dan wel aldus aangepaste, werk de belastbaarheid van appellant te boven gaan.

5.7.

Gelet op wat in bezwaar door appellant naar voren is gebracht, kan niet worden aanvaard dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 4 oktober 2013 de inhoud van de in 5.6.1 en 5.6.2 weergegeven rapporten negeert op de enkele grond dat die rapporten nog niet aanwezig waren bij de beoordeling van de primaire arbeidsdeskundige. Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht is in bezwaar sprake van een volledige heroverweging van een besluit, op de grondslag van een daartegen ingediend bezwaar. Het wettelijk stelsel, dat na het verstrijken van de wachttijd geen loonsanctie aan een werkgever meer kan worden opgelegd, staat er niet aan in de weg dat wat in een bezwaarprocedure wordt aangevoerd, tot een andere beslissing kan leiden met betrekking tot de vraag of sprake is geweest van een bevredigend resultaat of voldoende re-integratie-inspanningen. In dit geval had een zorgvuldige beoordeling van het bezwaar gevergd dat gemotiveerd zou zijn ingegaan op de – wezenlijke – kritiek op de grondslag van het primaire besluit. Dat is ten onrechte nagelaten, aangezien uit de nadere gegevens gerechtvaardigde twijfel kan worden afgeleid aan de conclusies van het Uwv dat de resultaten van de re-integratie-inspanningen voldoende waren.

5.8.

Wat in 5.1 tot en met 5.7 is overwogen leidt tot de conclusie dat het besluit om geen loonsanctie op te leggen niet wordt gedragen door een deugdelijke motivering. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd. Omdat herstel van het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit er, gelet op artikel 25, eerste lid, van de Wet WIA niet toe kan leiden dat aan werkgeefster alsnog loonsanctie wordt opgelegd, moet het besluit van 11 maart 2013, voor zover het betrekking heeft op het niet opleggen van een loonsanctie aan werkgeefster, worden herroepen.

6.1.

Appellant heeft verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij heeft geleden als gevolg van de ten onrechte niet aan zijn werkgeefster opgelegde loonsanctie.

6.2.

Ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schadevergoeding zal het onderzoek worden heropend. Aan het Uwv zal een termijn worden gegeven om op het gedane verzoek om schadevergoeding te reageren.

7. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van de aan appellant verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 992,- in bezwaar, € 992,- in beroep en op

€ 1.488,- in hoger beroep en voorts € 1.500,- voor een in de bezwaarfase gevraagd deskundigenbericht. De totale kostenveroordeling is € 4.972,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

vernietigt de aangevallen uitspraak;

verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 10 oktober 2013;

herroept het besluit van 11 maart 2013, voor zover daarin is bepaald dat werkgeefster voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht;

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 10 oktober 2013;

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 4.972,-;

bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van totaal € 166,- vergoedt;

bepaalt dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de door appellant gevraagde schadevergoeding.

Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en

A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016.

(getekend) M. Greebe

(getekend) M.S.E.S. Umans

UM


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature