U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Kortsluiting. Terugvordering voorschot. Afwijzing nieuwe aanvraag op grond van ontbreken inzicht in financiële situatie.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



15/5362 WWB, 16/3791 WWB-VV, 15/5363 WWB, 16/2270 WWB-VV

Datum uitspraak: 11 juli 2016

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening

Partijen:

[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank

Zeeland-West-Brabant van 23 juni 2015, 14/6901 (aangevallen uitspraak 1) en 14/7094 (aangevallen uitspraak 2). Tevens heeft verzoekster verzoeken om een voorlopige voorziening gedaan.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De onderzoeken ter zitting hebben plaatsgevonden op 4 juli 2016. Verzoekster is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door F.J.W. de Bruijn.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Verzoekster heeft op 18 december 2013 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet Werk en bijstand (thans: Participatiewet) ingediend ter aanvulling op haar uitkering in het kader van de Werkloosheidswet. Bij brief van 17 januari 2014 heeft het college aan verzoekster een voorschot in de vorm van een renteloze lening toegekend van € 415,-. Verzoekster heeft haar aanvraag van 18 december 2013 op 11 februari 2014 ingetrokken.

1.2.

Bij besluit van 17 februari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij 21 augustus 2014 (bestreden besluit 1), heeft het college het onder 1.1 vermelde voorschot van verzoekster teruggevorderd op de grond dat door de intrekking van haar aanvraag geen recht op bijstand over de periode van 18 december 2013 tot 11 februari 2014 is vastgesteld.

1.3.

Op 22 april 2014 heeft verzoekster opnieuw bijstand aangevraagd, nu ter aanvulling op haar uitkering in het kader van de Ziektewet. In verband met deze aanvraag heeft het college verzoekster diverse malen, laatstelijk bij brief van 12 juni 2014, uitgenodigd te verschijnen op een gesprek op 16 juni 2014 en daarbij onder meer verzocht de bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen over de laatste drie maanden over te leggen en tevens nadere gegevens te verstrekken over de opgeslagen inboedel in een box bij Shurgard. Verzoekster is verschenen op het intakegesprek op 16 juni 2014. Dit gesprek is echter vroegtijdig afgebroken omdat verzoekster onvoldoende medewerking hieraan heeft verleend.

1.4.

Bij besluit van 17 juni 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 oktober 2014 (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag van 22 april 2014 afgewezen. Aan de besluitvorming is ten grondslag gelegd dat verzoekster heeft verzuimd alle door het college gevraagde gegevens over te leggen, zodat zij de inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.

3. Verzoekster heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.2.

Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:8 6,

eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

4.3.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaken.

Terugvordering voorschot

4.4.

Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de WWB is het college bevoegd de verstrekte voorschotten terug te vorderen indien ingevolge artikel 52 van de WWB bijstand bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.

4.5.

Niet in geschil is dat verzoekster haar aanvraag voor bijstand van 18 december 2013 op 11 februari 2014 heeft ingetrokken. Daardoor is aan appellante naar aanleiding van deze aanvraag geen bijstand verleend. Ingevolge het onder 4.4 bepaalde was het college dan ook bevoegd het aan verzoekster verstrekte voorschot terug te vorderen. Het college voert het beleid dat uitsluitend wegens zwaarwegende redenen kan worden afgezien van terugvordering. Het moet dan gaan om een uitzichtloze dan wel acute noodsituatie. In het ontbreken van financiële middelen dan wel het bestaan van schulden, zoals verzoekster heeft aangevoerd, heeft het college terecht geen zwaarwegende reden in vorenbedoelde zin aangenomen om af te zien van bevoegdheid tot terugvordering.

4.6.

Uit de gedingstukken blijkt dat in verband met de terugvordering van het voorschot, het college op 4 januari 2016 beslag heeft gelegd op de WIA-uitkering van verzoekster. Voor zover de gronden van verzoekster zich richten tegen de onrechtmatigheid van dit beslag wordt opgemerkt dat ter zake van de vraag of een executoriale titel voor een beslag aanwezig is, desgewenst, een executiegeschil als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bij de civiele rechter aanhangig gemaakt kan worden.

4.7.

Verzoekster heeft voorts aangevoerd dat het college de berekening van de beslagvrije voet onjuist heeft vastgesteld. Nu verzoekster echter niet heeft onderbouwd op grond waarvan zij tot deze conclusie is gekomen, wordt alleen al om die reden aan deze grond voorbij gegaan.

Aanvraag 22 april 2014

4.8.

Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Daarbij moet een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren en zo nodig te verifiëren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

4.9.

Niet in geschil is dat het college inzicht in de financiële positie van verzoekster moet hebben om haar aanvraag te kunnen beoordelen en het recht op bijstand vast te stellen. In dat kader heeft het college onder de gegeven omstandigheden terecht om inzage in de bankafschriften over de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag van 22 april 2014 verzocht. In geschil is of verzoekster die gevraagde, noodzakelijk bevonden bankafschriften heeft overgelegd. Verzoekster heeft gesteld dat zij de betreffende bankafschriften heeft overgelegd en dat deze zich in het dossier van het college bevinden. Het college heeft deze stelling ontkend. Uit het verslag van het onder 1.2 genoemde gesprek van 16 juni 2014 blijkt dat verzoekster geen bewijsstukken tijdens dit gesprek heeft overgelegd. Evenmin blijkt uit de gedingstukken van enig bewijs dat zij deze naderhand zou hebben afgegeven bij het college, terwijl in het dossier wel afgiftebewijzen voorhanden zijn van stukken die appellante heeft afgegeven en die zich wel in het dossier bevinden. Ook de rechtbank heeft vastgesteld dat de betreffende bankafschriften zich niet onder de gedingstukken bevinden. Verzoekster heeft deze stukken evenmin nadien in het geding gebracht. Voor zover verzoekster heeft willen verwijzen naar de bankafschriften die zij in het kader van haar eerdere aanvraag heeft ingebracht kan dit haar niet baten. Deze bankafschriften geven immers geen uitsluitsel over de actuele inkomens- en vermogenspositie van verzoekster voorafgaand en ten tijde van haar onderhavige aanvraag.

4.10.

Voorts wordt vastgesteld dat verzoekster geen enkele informatie heeft verschaft over de door haar opgeslagen inboedel bij Shurgard. Geoordeeld wordt dat een volledig overzicht van alle zich in de opslag bevindende goederen - inclusief de inhoud van eventuele dozen - niet van verzoekster kan worden verlangd. Het voorgaande ontslaat verzoekster echter niet van de verplichting om enig inzicht in de opgeslagen inboedel te verschaffen. De waarde van een inboedel kan immers zodanig zijn dat deze van invloed is op de vermogenspositie van een betrokkene en derhalve van belang is voor de vaststelling van het recht op bijstand.

4.11.

Door het ontbreken van de gevraagde bankafschriften en inzicht in de samenstelling en daarmee in de waarde van de opgeslagen inboedel heeft verzoekster onvoldoende inzicht gegeven in haar inkomens- en vermogenspositie. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Het college heeft de aanvraag om bijstand dan ook terecht afgewezen.

4.12.

Uit 4.4 tot en met 4.11 volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd. Gelet daarop bestaat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat de verzoeken daartoe moeten worden afgewezen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraken;

- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2016.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) C. Moustaïne

HD

» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature