U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Geen recht meer op ziekengeld. Het medisch onderzoek door het Uwv is zorgvuldig geweest. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. Geen reden om een onafhankelijke deskundige om advies te vragen.

Uitspraak



15/3063 ZW

Datum uitspraak: 6 juli 2016

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 maart 2015, 14/5943 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I.M. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant was werkzaam als beheerder bij een buurthuis voor 36 uur per week toen hij zich op 26 mei 2011 ziek meldde wegens rugklachten. Zijn dienstverband is op 1 juli 2012 beëindigd. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 23 mei 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant per 23 mei 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen in staat geacht functies als productiemedewerker, inpakker en medewerker tuinbouw te vervullen. Appellant heeft zich op 20 juni 2013 ziek gemeld wegens toename van de rugklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).

1.2.

Op 29 april 2014 heeft hij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 5 mei 2014 geschikt geacht voor de onder 1.1 genoemde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 29 april 2014 vastgesteld dat appellant per 5 mei 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 augustus 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 augustus 2014 ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft erop gewezen dat de inhoud van het bestreden besluit duidelijk is: appellant wordt geschikt geacht voor zijn arbeid en heeft daarom geen recht op een ZW-uitkering, daarvoor zijn geen twee aparte besluiten nodig. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de rug- en vermoeidheidsklachten van appellant en voldoende hebben gemotiveerd dat appellant geschikt was om op 5 mei 2014 zijn arbeid te verrichten. De rechtbank heeft gemotiveerd dat het nodig is dat de klachten ook geobjectiveerd moeten worden en dat voor het aannemen van beperkingen meer nodig is dan alleen de door appellant zelf ervaren mogelijkheden en beperkingen. De rechtbank heeft geen reden gezien om een onderzoek door een onafhankelijke deskundige te laten verrichten.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het niet juist is dat een beslissing over arbeidsgeschiktheid gelijk loopt met die over een ZW-uitkering. De rechtbank heeft verder miskend dat hij wel degelijk pijnklachten heeft en dat daarmee ten onrechte onvoldoende rekening is gehouden. De rechtbank heeft overwogen dat hij er met het Uwv van overtuigd is dat appellant niet simuleert. Dat betekent dat ook zijn pijnklachten ten volle moeten worden meegenomen, wat betekent dat er meer beperkingen zijn en appellant niet in staat is de voorgehouden werkzaamheden te verrichten. Appellant heeft gewezen op afspraken bij een aantal medisch specialisten en op het voornemen om bij hem een pulsgenerator in te brengen. Appellant heeft gevraagd een deskundige te benoemen om te adviseren over de mate waarin zijn pijnklachten hem beperken arbeid te verrichten.

3.2.

Verweerder heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.

4.2.

Evenals de rechtbank wordt geoordeeld dat de hersteldverklaring van appellant voor zijn werk bij het besluit van 29 april 2014 het rechtsgevolg heeft, omdat de wet dat aan die vaststelling verbindt, dat hij vanaf de datum hersteldverklaring, 5 mei 2014, geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de ZW. Dit is ook kenbaar voor appellant, omdat dit in het betreffende formulier onder het kopje “gevolgen voor uw uitkering” wordt uitgelegd.

4.3.

De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot zijn medische klachten en de daarmee samenhangende beperkingen voor het verrichten van werkzaamheden, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant besproken en met juistheid geoordeeld dat de gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.

4.4.

Daar wordt nog het volgende aan toegevoegd. Appellant heeft aangevoerd dat nu wordt aangenomen dat hij zijn klachten niet simuleert, de pijnklachten die hij ervaart ten volle moeten worden geaccepteerd, wat betekent dat hij niet in staat is zijn arbeid te verrichten. Volgens vaste rechtspraak is het stellen van een diagnose niet bepalend voor de vraag of arbeidsbeperkingen moeten worden aangenomen en is slechts sprake van arbeidsongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9759). Als de geobjectiveerde afwijkingen geen verklaring bieden voor de ervaren klachten en beperkingen, kan in bijzondere gevallen worden aangenomen dat sprake is van arbeidsongeschiktheid als aangegeven, indien tenminste bij medisch (onafhankelijke) deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat, dat een verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de in aanmerking komende arbeid te verrichten (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1188).

4.5.

Uit het rapport van een verzekeringsarts van 27 maart 2013 blijkt dat de door appellant gepresenteerde klachten en belemmeringen van zijn rug plausibel zijn en bij onderzoek ook zijn geobjectiveerd. Deze klachten en belemmeringen zijn vertaald in beperkingen en mogelijkheden en zijn opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 maart 2013. Met deze beperkingen kon appellant nog functies uitoefenen, wat heeft geleid tot een weigering van de WIA-uitkering. Uit het rapport van een verzekeringsarts van 29 april 2014 dat is opgemaakt in verband met de beoordeling van zijn ZW-aanspraken, appellant is dan inmiddels op 6 december 2013 aan zijn rug geopereerd, volgt dat deze verzekeringsarts appellant weer belastbaar acht conform de genoemde FML. Alhoewel appellant nog veel klachten zegt te hebben, komt de verzekeringsarts tot de genoemde conclusie op basis van de anamnese, observatie en onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op 10 juli 2014 gesproken op de hoorzitting en hem daarna onderzocht. Deze verzekeringsarts heeft informatie van de orthopedisch chirurg die appellant heeft behandeld bij zijn beoordeling betrokken en heeft overwogen dat de geuite klachten ten tijde van zijn onderzoek niet meer echt neurogeen zijn bepaald, maar deels toe te schrijven lijken aan restklachten of inactiviteit.

4.6.

Als gevolg van zijn rugklachten heeft appellant beperkingen tot het verrichten van arbeid. In welke mate de klachten ook echt moeten leiden tot beperkingen hangt af van de vraag in hoeverre deze klachten naar objectieve maatstaven tot beperkingen leiden. De verzekeringsartsen hebben op basis van hun onderzoek een zorgvuldige afweging gemaakt en daarbij de informatie van zijn orthopedisch chirurg betrokken. Zij hebben overtuigend geconcludeerd dat appellant weer belastbaar is als ten tijde van het opmaken van de FML van 27 maart 2013. Dat daarmee mogelijk de klachten van appellant niet in de volle omvang zoals hij ze zelf ervaart in beperkingen zijn vertaald, betekent niet dat de klachten van appellant niet serieus worden genomen. Van belang is dat het bij de vaststelling van de aanspraken op grond van de ZW gaat om een beoordeling naar objectieve maatstaven. Uit de beschikbare medische informatie van de verzekeringsartsen en van de behandelaars van appellant kan niet worden afgeleid, dat naar objectieve maatstaven gemeten, zijn klachten onvoldoende zijn vertaald in beperkingen tot het verrichten van arbeid. Dat betekent tevens dat er geen twijfel bestaat aan de juistheid van die beoordeling, zodat er geen reden is om een onafhankelijke deskundige om advies te vragen.

4.7.

Hieruit volgt dat het Uwv de beperkingen van appellant juist heeft beoordeeld en terecht appellant per 5 mei 2014 geschikt heeft geacht voor zijn maatgevende arbeid en dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit in stand moet blijven.

5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van

J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016.

(getekend) A.T. de Kwaasteniet

(getekend) J.M.M. van Dalen

UM


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature