Uitspraak
13/1705 WWB-W
Datum beslissing: 26 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 februari 2013, 12/3282.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van 29 april 2014. Deze zitting is geleid door mr. J.P.M. Zeijen. Op het hoger beroep is vervolgens op 10 juni 2014 uitspraak gedaan.
Bij brief van 15 maart 2016 heeft verzoeker verzocht om wraking van mr. Zeijen.
OVERWEGINGEN
1. In artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Aan het verzoek om wraking in het onderhavige geval ligt, samengevat weergegeven, ten grondslag dat de uitspraak van 10 juni 2014 onbegrijpelijk is en dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring kan worden gevonden dan dat mr. Zeijen bij de behandeling van de zaak vooringenomen moet zijn geweest. De uitspraak is daarom tot stand gekomen met schending van de in de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden verankerde rechten.
3. Uit artikel 8:15, eerste lid, van de Awb volgt dat een verzoek om wraking moet worden gedaan voordat uitspraak is gedaan. Nadat uitspraak is gedaan, is de zaak immers niet langer bij de rechter of rechters in behandeling. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van wraking nadat in een zaak uitspraak is gedaan.
4. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrakingsregeling bestuursrechtelijke colleges (Stcrt. 2013, 11425) bepaalt dat de wrakingskamer zonder zitting te houden kan beslissen een verzoek niet in behandeling te nemen indien het is ingediend nadat uitspraak is gedaan.
5. Nu vaststaat dat verzoeker na de uitspraak van de Raad van 10 juni 2014 om wraking van mr. Zeijen heeft verzocht, wordt het verzoek niet in behandeling genomen. Dit brengt mee dat een inhoudelijke beoordeling van wat verzoeker in het kader van zijn verzoek om wraking heeft aangevoerd, achterwege blijft.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bepaalt dat het verzoek om wraking van mr. J.P.M. Zeijen in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2016.
De griffier De voorzitter
(get.) P.A.M. Hulsdouw (get.) E.J.M. Heijs
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep