Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

WAO-uitkering onveranderd vastgesteld op 65 tot 80%. De rechtbank heeft terecht de door haar geraadpleegde deskundigen gevolgd in het oordeel dat het Uwv de voor appellant geldende beperkingen niet onjuist heeft ingeschat.

Uitspraak



15/2895 WAO

Datum uitspraak: 15 januari 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van

26 maart 2015, ALK 12/2429 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 november 2015.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [naam gemachtigde]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.

Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende.

1.2.

Bij besluit van 30 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 13 september 2011, waarbij de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) onveranderd is vastgesteld op 65 tot 80%.

2.1.

Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft ten behoeve van haar oordeelsvorming de reumatoloog dr. S. ten Wolde als deskundige benoemd om een onderzoek in te stellen naar de belastbaarheid van appellant. In het rapport van

10 januari 2013 heeft Ten Wolde vastgesteld dat appellant op en na 28 maart 2011 onder meer last had van wisselende klachten van knieën, vingers en tenen als gevolg van artritis psoriatica. Deze klachten zijn behandeld en Ten Wolde heeft bij lichamelijk onderzoek geen artritis meer kunnen objectiveren. Ten aanzien van de nekklachten, hoofdpijn, de chronische vermoeidheidsklachten en de concentratieproblemen heeft zij zichzelf niet deskundig geacht uitspraken te doen over het niveau van de stoornissen die hieruit kunnen voortvloeien. Voor een verantwoorde beantwoording van de vragen betreffende de belastbaarheid van appellant acht zij het nodig een andere deskundige een nader onderzoek te laten verrichten. Zij heeft de rechtbank geadviseerd daartoe een neuroloog te benoemen. Vervolgens is appellant onderzocht door de neuroloog dr. G.K. van Wijngaarden. In het rapport van 17 juni 2014 heeft Van Wijngaarden vermeld dat voor appellant op en na 28 maart 2011 op neurologisch gebied geen objectiveerbare beperkingen kunnen worden vastgesteld. Van Wijngaarden kan instemmen met de vaststelling van de belastbaarheid zoals die blijkt uit de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 16 augustus 2012 is opgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Van Wijngaarden acht appellant op grond van de neurologische bevindingen in staat ten tijde in geding 40 uur per week te werken.

2.2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Gelet op de onderzoeksbevindingen van beide door de rechtbank ingeschakelde medisch deskundigen en in aanmerking genomen de reacties van partijen op de rapporten van die deskundigen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen zoals die zijn weergegeven in de FML van 16 augustus 2012, geldig vanaf

28 maart 2011. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat van Wijngaarden kan instemmen met de in de FML door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde beperkingen. De rechtbank heeft tevens van belang geacht dat Ten Wolde vanuit haar expertise over een groot deel van de in de FML gestelde beperkingen geen uitspraak heeft kunnen doen en dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn reactie op het rapport van Ten Wolde genoegzaam is toegelicht dat bij appellant vooral sprake is van klachten die niet te verklaren zijn vanuit te objectiveren afwijkingen en dat uit het dagverhaal van appellant geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen voor een noodzaak tot het beperken van het aantal te werken uren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien tot het inschakelen van nog een andere deskundige (neuropsycholoog) zoals door appellant is verzocht.

3. Appellant kan zich met de uitspraak van de rechtbank niet verenigen en heeft zich in hoger beroep opnieuw op het standpunt gesteld dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Volgens appellant heeft de neuroloog Van Wijngaarden geen zorgvuldig onderzoek verricht en is een neurologisch onderzoek ongeschikt om zijn stoornissen te onderkennen. Ter onderbouwing van zijn betoog dat hij verdergaand beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen heeft appellant het rapport van het onderzoek ingezonden dat op 6 oktober 2015 door de neuropsycholoog dr. M.G. Vollema is verricht. Appellant is het niet eens met de conclusie van het Uwv dat hij de voor hem geselecteerde functies kan vervullen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Het geding tussen partijen heeft zich in hoger beroep toegespitst op de vraag of de rechtbank terecht de deskundigen heeft gevolgd in het oordeel dat het Uwv de voor appellant geldende beperkingen niet onjuist heeft ingeschat.

4.2.

Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat deze situatie zich hier voordoet. De rapporten van de reumatoloog Ten Wolde en van de neuroloog Van Wijngaarden geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. In hetgeen door appellant hiertegen is aangevoerd ziet de Raad onvoldoende aanleiding aan de conclusies van de deskundigen te twijfelen.

4.3.

In het verslag van het onderzoek op 6 oktober 2015 heeft Vollema geconcludeerd dat appellant aandachtsproblemen heeft, waardoor er sprake is van trage informatieverwerking. Het is volgens Vollema aannemelijk dat deze problemen al langere tijd bestaan en het zou kunnen dat deze het gevolg zijn van een cerebraal trauma met whiplash als gevolg, dan wel in verband kunnen staan met de chronische vermoeidheids- en pijnklachten van appellant. Vollema heeft beperkingen vastgesteld die voornamelijk betrekking hebben op het persoonlijk functioneren van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de conclusies van Vollema in het rapport van 25 november 2015 opgemerkt dat uit het rapport van Vollema niet duidelijk wordt of hij kennis heeft genomen van de diverse medische informatiebronnen, waaronder de rapporten van Ten Wolde en Van Wijngaarden. Een neuropsychologisch onderzoek is een hulponderzoek, waarvan de waarde zonder ( mogelijk ) verklarende (fysieke of mentale) aandoening minimaal is. Uit het dossier komen volgens deze verzekeringsarts wel enkele aanwijzingen naar voren voor een mogelijk andere oorzaak zoals een psychisch probleem, namelijk een stemmingsstoornis of PTSS, maar hiernaar is geen onderzoek ingesteld. De verzekeringsarts heeft voorts gewezen op de andere voorbehouden die Vollema in het rapport heeft vermeld, het ontbreken van validatietesten en het feit dat deze geen aandacht heeft besteed aan de sociale context. De Raad is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht vervolgens de conclusie heeft getrokken dat aan het neuropsychologisch onderzoek geen conclusies kunnen worden verbonden met betrekking tot de belastbaarheid. Daarbij wordt van belang geacht dat appellant is onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat appellant in de loop der jaren door verschillende neurologen is onderzocht, dat daarbij geen stoornissen, beperkingen en handicaps van neurologische aard zijn waargenomen en dat de testresultaten van het neuropsychologische onderzoek niet dusdanig zijn dat deze afdoen aan de reeds gestelde beperkingen.

4.4.

Uitgaande van de juistheid van de in de FML vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank terecht geen reden gezien om aan de geschiktheid van de geselecteerde functies te twijfelen.

5. Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en E.W. Akkerman en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2016.

(getekend) E. Dijt

(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM

» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature