Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Appellant meent in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende onderzocht of op de datum in geding kan worden gesproken van een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van appellant. Voorts is in dit geval sprake van een situatie waarin een - kennelijk substantieel - deel van de vastgestelde beperkingen als duurzaam is aan te merken. Zoals al eerder is overwogen in de uitspraak van 24 juli 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2519) kan het Uwv in zo’n geval ter onderbouwing van het standpunt dat geen recht bestaat op een IVA-uitkering omdat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA , niet volstaan met de enkele inschatting door de verzekeringsarts dat de belastbaarheid op een deel van de beperkingen nog zal kunnen verbeteren. Via de tussenuitspraak geeft de Raad opdracht dit gebrek te herstellen.

Uitspraak



12/3359 WIA-T

Datum uitspraak: 13 maart 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van

4 mei 2012, 11/939 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.J. Visser, advocaat, heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.

Op een namens appellant ingezonden brief heeft het Uwv nog nader met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2014. Appellant is verschenen vergezeld van zijn zus en bijgestaan door mr. Visser. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant heeft laatstelijk gewerkt als medewerker lopende band. Op 2 december 2007 is hem een bedrijfsongeval overkomen waarbij hij een laadklep op zijn hoofd heeft gekregen. Als gevolg daarvan heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten alsmede een opleving van de psychische klachten. Appellant is voorts bekend met homocystinurie.

1.2.

In het kader van een aanvraag van appellant om in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), is hij op 12 januari 2010 onderzocht door een verzekeringsarts. Uit het rapport van die verzekeringsarts van gelijke datum, nader aangevuld met een rapport van 26 januari 2010, komt naar voren dat appellant een dubbele lensluxatie heeft gehad waardoor hij aan één oog blind is en een verminderde begaafdheid heeft die op den duur tot verdere mentale achteruitgang kan leiden. Ook is sprake van osteoporose alsmede een verhoogde kans op trombose. De vastgestelde beperkingen, die samenhangen met de homocystinurie, zullen volgens de verzekeringsarts niet verbeteren en zijn duurzaam te achten. Daarnaast heeft appellant psychische klachten (surmenage) in verband met de verwerking van traumatische gebeurtenissen in het verleden met verdere somatisatie na het ongeluk op het werk. Ten aanzien van deze psychische klachten is volgens de verzekeringsarts enige verbetering te verwachten omdat appellant op een wachtlijst is geplaatst voor psychische behandeling. Na behandeling zal appellant weer uitkomen op de belastbaarheid zoals hij deze vóór de uitval had. Volgens de verzekeringsarts is appellant aangewezen op arbeid die fysiek niet zwaar is, eenvoudig en routinematig van aard zonder tijdsdruk of hoog werktempo en die geen hoge eisen stelt aan de concentratie. Voorts is appellant is aangewezen op intensieve begeleiding en rechtstreeks toezicht, omdat hij zelf nagenoeg geen initiatieven tot activiteiten (onder)neemt. Hij is sterk beperkt op conflicthantering en is niet in staat om met problemen van anderen om te gaan. De beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van

26 januari 2010. Tot slot heeft de verzekeringsarts te kennen gegeven dat hij appellant met zijn beperkingen niet geschikt acht voor het werk op de vrije arbeidsmarkt, dit ter verdere beoordeling van de arbeidsdeskundige. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens geconcludeerd dat appellant met de voor hem vastgestelde beperkingen niet met gangbare arbeid te belasten is waardoor er geen verdiencapaciteit vastgesteld kan worden. Dit heeft geleid tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.

1.3.

Bij besluit van 16 maart 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 6 december 2009 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 100%.

1.4.

In bezwaar tegen het besluit van 16 maart 2010 heeft appellant aangevoerd dat hij in aanmerking dient te worden gebracht voor een uitkering krachtens de in de Wet WIA vermelde inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten

(IVA-uitkering). Appellant bestrijdt het standpunt van de verzekeringsarts dat na behandeling van de psychische klachten hij zal uitkomen op het niveau van vóór de uitval. Gelet op zijn zwakbegaafdheid en visusproblemen zal hij het niveau van vóór de uitval nimmer meer bereiken. Er is geen kans op herstel en de beperkingen zijn blijvend van aard.

1.5.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts onderschreven dat de beperkingen als gevolg van de homocystinurie met de daarbij behorende verschijnselen van zwakbegaafdheid, visusbeperkingen, osteoporose en trombose, niet zullen verbeteren en duurzaam zijn. Ook ten aanzien van de psychische beperkingen (surmenage) als gevolg van de traumatische gebeurtenissen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder verwijzing naar het Protocol Overspanning van de Gezondheidsraad (2006) en de informatie uit de curatieve sector het standpunt van de verzekeringsarts bevestigd dat deze beperkingen met een adequate en gerichte therapie kunnen verbeteren, temeer omdat een dergelijke therapie nog niet heeft plaatsgevonden. Er valt een grote kans op verbetering van de belastbaarheid te verwachten zodat de beperkingen als gevolg van de psychische klachten niet als duurzaam aan te merken.

1.6.

Bij besluit van 21 september 2010 heeft het Uwv onder verwijzing naar het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep, het bezwaar ongegrond verklaard.

2.1.

Nadat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 september 2010 wegens een ondeugdelijke medische grondslag gegrond heeft verklaard en dit besluit heeft vernietigd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 14 december 2010 nader gemotiveerd dat de beperkingen als gevolg van de homocystinurie en de surmenage los van elkaar staan en apart kunnen voorkomen. Vervolgens is nader gemotiveerd dat de beperkingen als gevolg van de surmenage na een gerichte therapie geheel kunnen verbeteren waardoor de belastbaarheid zal uitkomen op het niveau van vóór de uitval. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vanwege de zwakbegaafdheid de FML aangescherpt op de beoordelingspunten lezen en schrijven.

2.2.

Bij een nieuw genomen besluit van 23 juni 2011 (het bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 16 maart 2010 andermaal ongegrond verklaard.

3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd te kennen gegeven dat de klachten als gevolg van de surmenage en van de homocystinurie los van elkaar staan en dat appellant als gevolg van de combinatie van deze klachten volledig arbeidsongeschikt is. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van het Protocol Overspanning overwogen dat bij een adequate behandeling en begeleiding bij langer bestaande surmenage, 95% van de patiënten binnen een half jaar en 99% van de patiënten na één jaar normaal functioneert. Na een adequate behandeling verdwijnen de beperkingen als gevolg van de surmenage uit de FML en is appellant ondanks de (blijvende) beperkingen als gevolg van de homocystinurie, niet volledig arbeidsongeschikt. Daarbij is betrokken dat appellant met deze ziekte van 1997 tot aan zijn uitval op

2 december 2007 arbeid heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts voldoende gemotiveerd wat de verhouding tussen de klachten van appellant is, hoe de herstelkansen zijn ingeschat en welke gevolgen deze herstelkansen hebben voor de functionele mogelijkheden. Dat de inmiddels ingezette behandeling niet tot een verbetering heeft geleid, is door appellant niet onderbouwd met medische gegevens. Zo heeft het Uwv aan appellant terecht geweigerd een IVA-uitkering toe te kennen omdat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is te achten.

4. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het medisch onderzoek niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand is gekomen omdat geen inhoudelijk onderzoek is verricht naar de vraag in hoeverre de psychische belastbaarheid daadwerkelijk tot verbetering van de functionele mogelijkheden zou kunnen leiden. In plaats daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn standpunt enkel gebaseerd op een (algemene) conclusie zoals neergelegd in het Procotol Overspanning, die moet worden beschouwd als een puur theoretische bespiegeling ten aanzien van een bepaalde doelgroep. Een inhoudelijke, concludente overweging met betrekking tot een verbetering van de psychische belastbaarheid in de situatie van appellant, ontbreekt. Tot slot heeft appellant opgemerkt dat het nadien door de curatieve sector ingezette psychologisch onderzoek en de voorgeschreven medicatie niet hebben geleid tot een gunstig resultaat waardoor de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgesproken verwachting niet is gerealiseerd. De psychische beperkingen zijn onverminderd aanwezig. Appellant vindt dat gelet op zijn beperkingen hem met ingang van

6 december 2009 een IVA-uitkering had moeten worden toegekend, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.1.

Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, voor zover hier van belang, volgens artikel 4 van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

5.2.

In zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, heeft de Raad geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkeringen in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.

5.3.

De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geuite verwachting berust niet op een in

5.2

genoemde afweging. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende onderzocht of op de datum in geding kan worden gesproken van een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van appellant. De enkele mededeling dat bij 95% van de patiënten na een half jaar en bij 99% van de patiënten na een jaar, een behandeling met betrekking tot surmenage leidt tot een belastbaarheidsverbetering, is in het licht van de onder 5.2 genoemde uitspraak geen toereikende onderbouwing. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet geconcretiseerd welke psychische behandeling hij op het oog heeft noch wat de (herstel)resultaten daarvan zullen zijn. Daarbij speelt een rol dat bij appellant naast de psychische klachten, tevens sprake is van (beperkingen ten gevolge van) zwakbegaafdheid die zijn terug te voeren op de bij hem bestaande homocystinurie. Niet uitgesloten kan worden dat mede door de bij appellant bestaande zwakbegaafdheid een ander verloop van de herstelkansen van een psychische behandeling zal zijn dan is beschreven voor de in het Protocol Overspanning geduide doelgroep. Het had op de weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelegen om nadere informatie in te winnen bij de behandelend sector over het verloop en de herstelkansen van een in te zetten psychische behandeling waarbij de specifieke situatie van appellant wordt betrokken.

5.4.

Voorts is in dit geval sprake van een situatie waarin een - kennelijk substantieel - deel van de vastgestelde beperkingen als duurzaam is aan te merken. Zoals al eerder is overwogen in de uitspraak van 24 juli 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2519) kan het Uwv in zo’n geval ter onderbouwing van het standpunt dat geen recht bestaat op een IVA-uitkering omdat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, niet volstaan met de enkele inschatting door de verzekeringsarts dat de belastbaarheid op een deel van de beperkingen nog zal kunnen verbeteren. In een dergelijk geval zal aan de hand van een toereikend arbeidskundig onderzoek aannemelijk moeten worden gemaakt dat aan die verbetering van de belastbaarheid relevantie toekomt voor de beoordeling van de mogelijkheden die de betrokkene heeft om weer aan het arbeidsleven deel te nemen en voor het door hem daaraan te ontlenen verdienvermogen. Indien immers reeds op grond van de door de verzekeringsarts als blijvend beoordeelde beperkingen zou moeten worden geconcludeerd tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, komt aan de voorziene verbetering van de belastbaarheid geen betekenis toe bij de beantwoording van de vraag of sprake is van volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid in de zin van evenvermeld artikel.

5.5.

Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet op een zorgvuldige wijze is voorbereid, alsmede dat een draagkrachtige motivering ontbreekt. Teneinde te komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van

artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet en met inachtneming van de overwegingen in 5.3 en 5.4, het Uwv opdracht te geven de gebreken in het bestreden besluit te herstellen dan wel een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.

Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2015.

(getekend) T.L. de Vries

(getekend) M. Crum

NK


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature