Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Weigering WAZ-uitkering omdat de WAZ per 1 augustus 2004 is afgeschaft. Terecht heeft de rechtbank uit de in het dossier voorhanden zijnde stukken niet af kunnen leiden dat er in de periode vanaf 23 februari 2003 tot 1 augustus 2004 een wijziging is gekomen in de medische toestand van appellante die aanleiding geeft tot het aannemen van verdergaande beperkingen dan die welke zij op de datum van het einde wachttijd had. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Uwv zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft gedaan.

Uitspraak



14/2960 WAZ

Datum uitspraak: 27 november 2015

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van

10 april 2014, 13/4460 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante is hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.O. Wattilete, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante is op 24 februari 2002 in een [café], waarvan zij op dat moment de eigenaar/uitbater was, in haar beide knieën geschoten. Na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling heeft het Uwv bij besluit van 21 augustus 2003 aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 23 februari 2003 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 25% bedraagt. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.

1.2.

Bij brief van 15 november 2012 heeft appellante het Uwv verzocht haar alsnog een WAZ-uitkering toe te kennen wegens verslechtering van haar gezondheid. Bij besluit van

27 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een

WAZ-uitkering is ontstaan, op de grond dat de WAZ per 1 augustus 2004 is afgeschaft. Alleen als appellante vóór die datum ziek is geworden, kan zij een WAZ-uitkering krijgen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 5 juni 2013 ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.1.

Appellante heeft verzocht hetgeen in beroep is gesteld als herhaald en ingelast te beschouwen. Voorts heeft appellante – kort samengevat – betoogd dat uit de medische informatie blijkt dat zij na het schietincident op 24 februari 2002 altijd pijn zal blijven houden. Haar fysieke en psychische klachten zijn sindsdien alleen maar toegenomen. Het is onverklaarbaar dat bij de beoordeling in 2003 geen psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn aangenomen. Gelet op de omstandigheid dat appellante in bezwaar niet is onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv is het aangewezen een deskundige te benoemen. De bewijslast over de toename van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAZ rust in beginsel op de partij die stelt dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de eerdere en de latere uitval. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een aantal stukken overgelegd, te weten een brief van Slachtofferhulp Nederland van 23 december 2013, een brief van een polikliniek orthopedische chirurgie van 13 maart 2013, een machtiging voor fysiotherapie van orthopedisch chirurg

P.L. Freijzer van 3 juli 2013, een indicatiebesluit voor therapeutische elastische kousen gedateerd 2 april 2013, een factuur van Ostenil Plus 2ml van 4 november 2014 en een aanvraagformulier Gehandicaptenparkeerkaart van 3 april 2013 .

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Zoals is overwogen in de uitspraak van 17 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1041) kan, nu in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, van de WAZ de verzekering beperkt is tot personen wier arbeidsongeschiktheid v óór 1 augustus 2004 is ontstaan, de verzekering over de verkorte wachttijd van vier weken bedoeld in artikel 20 van de WAZ uiterlijk nog slechts op 31 juli 2004 aanvangen en eindigen in augustus 2004. Het Uwv heeft bij het bestreden besluit op juiste gronden appellante niet in aanmerking gebracht voor een WAZ-uitkering. Terecht heeft de rechtbank uit de in het dossier voorhanden zijnde stukken niet af kunnen leiden dat er in de periode vanaf 23 februari 2003 tot 1 augustus 2004 een wijziging is gekomen in de medische toestand van appellante die aanleiding geeft tot het aannemen van verdergaande beperkingen dan die welke zij op de datum van het einde wachttijd had. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Uwv zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft gedaan. Alle door appellante naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de beoordeling door de verzekeringsartsen. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat bij de onderhavige beoordeling door de verzekeringsartsen kon worden volstaan met dossieronderzoek, omdat het hier gaat om de medische situatie van appellante tot 1 augustus 2004. Uit de in het dossier aanwezige stukken en hetgeen appellante in bezwaar, in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet worden afgeleid dat haar gezondheidstoestand voor 1 augustus 2004 is gewijzigd. Wat betreft de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op goede gronden vermeld dat appellante in 2008 psychisch is gedecompenseerd. Nu de toename van de psychische klachten geruime tijd na 1 augustus 2004 heeft plaatsgevonden kan in het midden worden gelaten of er sprake is van dezelfde ziekteoorzaak. Daarbij heeft de rechtbank er terecht op gewezen dat bij de beoordeling in 2003 geen beperkingen zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst in verband met de psychische klachten. Ten aanzien van de lichamelijke klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat uit de stukken blijkt dat appellante slijtage in de knieën heeft. Dit betekent echter niet dat appellante andere beperkingen heeft dan die in 2003 reeds zijn aangenomen in verband met de knieklachten. Voorts komt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit de medische informatie geen beeld naar voren van fors toegenomen knieproblematiek. Uit een schrijven van de orthopedisch chirurg van 15 december 2009 volgt dat er milde klachten zijn. Op de röntgenfoto’s van 2013 zijn geen afwijkingen van de knieën te zien. Als er al toegenomen beperkingen zijn in verband met de knieklachten dan is dit sinds medio 2009, nu uit de medische informatie blijkt dat de klachten van appellante sindsdien zijn toegenomen. Echter volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is appellante in het geheel niet meer beperkt dan in 2003 wegens haar knieproblematiek. Hetgeen appellante heeft aangevoerd en de in het dossier aanwezige medische stukken geven geen aanleiding te twijfelen aan deze visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook uit de door appellante in hoger beroep overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat er sprake is geweest van een toename van de beperkingen voor 1 augustus 2004. De stukken dateren van ruim na de datum in geding en geven geen medische informatie die betrekking heeft op de periode 2003/2004. De brief van Slachtofferhulp Nederland van 23 december 2013 vermeldt dat appellante in het jaar 2002/2003 heeft deelgenomen aan een gespreksgroep ‘lotgenoten van een ernstig geweldsdelict’, ook hieruit kan niet worden afgeleid dat appellantes beperkingen zijn toegenomen voor 1 augustus 2004. De brief geeft geen informatie over de medische toestand van appellante toentertijd. Net als de rechtbank wordt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding gezien om het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen te honoreren.

4.2.

Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.

(getekend) Ch. van Voorst

(getekend) W. de Braal

AP


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature