Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

1) Korting op salaris wegens arbeidsongeschiktheid langer dan 26 weken. 2) Korting op het vakantieverlof. 3) Bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om een intern onderzoek in te stellen naar de wijze waarop het dossier van appellante, in het bijzonder het zogeheten MEP-dossier, tot stand is gekomen en hoe dit dossier onder haar collega’s is verspreid, is terecht niet ontvankelijk verklaard door de korpschef. Niet gericht op rechtsgevolg. Niet rechtstreeks in belang getroffen. 1 en 2) Geen sprake van beroepsziekte. Niet gebleken dat de korpschef onzorgvuldig met de persoonsgegevens van appellante is omgegaan. Ten aanzien van feitelijke onjuistheden in het dossier kan appellante correctie vragen.

Uitspraak



10/4632 AW, 10/4672 AW, 11/4333 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 juli 2010, 09/3431 en 09/8032 (aangevallen uitspraak 1) en op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 juni 2011, 10/7416 (aangevallen uitspraak 2)

Partijen:

[A. te B. ] (appellante)

de Korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden, thans de korpschef van politie (korpschef)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H. Drenth, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.

De korpsbeheerder heeft verweerschriften ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Drenth. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.C. van den Brekel, advocaat, en mr. M.W. Kolkman.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.

2.1. De Raad gaat uit van de in de aangevallen uitspraken vermelde feiten en omstandigheden. Hij volstaat hier met het volgende.

2.2. Appellante was werkzaam bij de unit MEP van Bureau DOEN van het politiekorps Haaglanden. Op 11 april 2008 is zij wegens ziekte uitgevallen.

2.3. Bij besluit van 4 september 2008 heeft de korpschef op grond van artikel 38 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) met ingang van 11 oktober 2008 een korting van 6,5% toegepast op het salaris van appellante, aangezien zij op dat moment langer dan

26 weken arbeidsongeschikt is.

2.4. Bij besluit van 29 januari 2009 heeft de korpschef in verband met de duur van appellantes arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 19, vijfde lid, sub a, onder 3, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) een korting toegepast over het over 2008 toegekende vakantieverlof.

2.5. Appellante heeft betoogd dat haar ziekte werkgerelateerd is en dat er daarom geen korting op haar salaris en vakantieverlof mag worden toegepast. Volgens appellante zijn gegevens over haar huwelijksproblemen, die in verband met bedreiging door haar (ex-)echtgenoot waren vastgelegd, op ruime schaal bekend geworden binnen het politiekorps en waren haar gegevens voor te veel collega’s raadpleegbaar.

2.6. Bij besluit van 1 april 2009 (bestreden besluit 1) heeft de korpschef het bezwaar van appellante tegen de salariskorting ongegrond verklaard. Bij besluit van 5 oktober 2009 (bestreden besluit 2) heeft de korpschef het bezwaar van appellante tegen de korting op het vakantieverlof ongegrond verklaard.

2.7. Bij brief van 19 april 2010 heeft appellante de korpschef verzocht om een intern onderzoek in te stellen naar de wijze waarop het dossier van appellante, in het bijzonder het zogeheten MEP-dossier, tot stand is gekomen en hoe dit dossier onder haar collega’s is verspreid. Dit verzoek heeft de korpsbeheerder bij brief van 21 juni 2010 afgewezen. Bij besluit van 10 september 2010 (bestreden besluit 3) heeft de korpschef het bezwaar tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard.

3.1. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat de korpschef ernstig is tekort geschoten in de zorg voor de bescherming van appellante betreffende persoonsgegevens. De door appellante gestelde privacyschending leidt bovendien niet tot de conclusie dat er sprake zou zijn van een beroepsincident of beroepsziekte.

3.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 2 het beroep van appellante tegen bestreden besluit 3 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de weigering om een intern onderzoek in te stellen niet op rechtsgevolg is gericht en geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Evenmin was er sprake van een aan een besluit gelijk te stellen handeling als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Awb .

4.1 Over aangevallen uitspraak 2 overweegt de Raad als volgt.

4.2. De beslissing om geen intern onderzoek in te stellen is niet op rechtsgevolg gericht. Hoewel het onderzoek voor appellante persoonlijk van belang was, kan evenmin gezegd worden dat de weigering van het onderzoek haar rechtstreeks in haar belangen in de hoedanigheid van ambtenaar heeft getroffen. Van een besluit in de zin van artikel 1:3 of een daaraan gelijk te stellen handeling als bedoeld in art. 8:1 van de Awb is geen sprake. Verwezen wordt naar de uitspraken van 25 oktober 2001, LJN AD6378, en 26 februari 2009, LJN BH5624.

4.3. De conclusie is dan ook dat aangevallen uitspraak 2 moet worden bevestigd.

5.1. Over aangevallen uitspraak 1 overweegt de Raad het volgende.

5.2. Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of er sprake is van een beroepsziekte als bedoeld in artikel 38b, in verbinding met artikel 38 van het Bbp en artikel 19, vijfde lid, van het Barp . Als dat het geval is, kan geen salariskorting worden toegepast en stopt de verlofopbouw niet.

5.3. Op grond van vaste rechtspraak (zie onder meer CRvB 21 juli 2011, LJN BR4097) moeten voor de toepassing van deze regelingen de in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren die de beroepsziekte zouden hebben veroorzaakt worden geobjectiveerd. Wanneer de ziekte, zoals in dit geval, van psychische aard is, geldt daarbij als eis dat het werk of de werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter hadden. Eerst indien aan deze eis is voldaan, komt de vraag aan de orde of er tussen de werkzaamheden of werkomstandigheden en de ontstane psychische arbeidsongeschiktheid een oorzakelijk verband aanwezig is. Het antwoord op deze laatste vraag dient te worden gegeven op basis van gegevens van medische aard. Het ligt op de weg van appellante om aannemelijk te maken dat dergelijke omstandigheden zich voordoen.

5.4. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat er van dergelijke buitensporige in de werkzaamheden of werkomstandigheden gelegen omstandigheden sprake is geweest.

5.5. Daarbij is van belang dat niet gebleken is dat de korpschef onzorgvuldig met de persoonsgegevens van appellante is omgegaan. Naar aanleiding van een melding van bedreiging van appellante door haar echtgenoot is met appellante gesproken en zijn voor haar bescherming noodzakelijke gegevens vastgelegd. In de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank uiteengezet dat deze gegevensverwerking noodzakelijk was in verband met de aan appellante mogelijk te verlenen politiebescherming en dat de korpsbeheerder voldoende maatregelen heeft genomen om de vertrouwelijkheid van die gegevens te waarborgen. De Raad ziet geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Mede in het licht van de uitvoerige en gemotiveerde toelichting die de korpschef in beroep en ook in hoger beroep heeft gegeven op de gevolgde werkwijze, de vaststelling en de toegankelijkheid van de gegevens, heeft appellante niet aannemelijk kunnen maken dat de korpschef in ernstige mate is tekortgeschoten in de zorg voor haar privacy.

5.6. Daaraan kan niet afdoen dat, zoals appellante heeft gesteld, haar dossier een aantal feitelijke onjuistheden bevat. In de Wet politiegegevens is voorzien in een procedure om onjuistheden op verzoek van degene wiens gegevens zijn geregistreerd te corrigeren. De enkele omstandigheid dat appellante als ambtenaar werkzaam is voor de politie, leidt er niet toe de korpschef van deze procedure zou moeten afwijken.

5.7. Evenmin kan tot een ander oordeel leiden dat er volgens appellante na haar terugkeer op het werk door collega’s over haar zou zijn geroddeld en dat onzorgvuldig met haar gegevens is omgesprongen, zodat zij haar werkomgeving niet langer als veilig heeft ervaren. Het betreft hier immers de perceptie van appellante, waarvoor de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende feitelijke ondersteuning bieden.

5.8. Los van het voorgaande is het de vraag of eventuele fouten in de wijze waarop de korpschef met vertrouwelijke gegevens van appellante is omgegaan haar wel in de hoedanigheid van ambtenaar heeft getroffen. De gegevensverwerking heeft immers plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van de politiezorg die iedereen die het slachtoffer dreigt te worden van, kort gezegd, huiselijk geweld en bedreiging toekomt en hield geen verband met haar dienstverband bij de politie.

5.9. Gelet op de hiervoor aangehaalde rechtspraak komt de omstandigheid dat in verschillende medische rapportages is aangenomen dat de ziekte van appellante het gevolg is van een arbeidsconflict (naar aanleiding van de schending van haar privacy) niet aan de orde bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een beroepsziekte.

5.10. De door appellante aangevoerde gronden over het niet voegen van de bezwaarprocedures voorafgaand aan het nemen van de bestreden besluiten 1 en 2 kunnen niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Niet is gebleken dat appellante daardoor in haar belangen is geschaad. Dat geldt ook voor het niet per post toezenden, maar overhandigen van het besluit over de verlofopbouw van 29 januari 2009 na afloop van een gesprek. Niet valt in te zien waarom die handelwijze - en het verzoek voor ontvangst te tekenen - onzorgvuldig zou zijn.

5.11. De slotsom is dat ook aangevallen uitspraak 1 moet worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.

Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.N.A. Bootsma en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2013.

(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans

(getekend) J.T.P. Pot

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature