U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Geen recht op WAO-uitkering. Geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak sinds 2008. Geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts.

Uitspraak



11/930 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2010, 10/820 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 19 oktober 2012

PROCESVERLOOP

Namens appellante is hoger beroep ingesteld en zijn stukken ingediend.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, een vraag van de Raad beantwoord en gereageerd op van de zijde van appellante in het geding gebrachte stukken.

Het onderzoek ter zitting is gehouden op 27 juli 2012. Namens appellante is verschenen mr. M.H.J. van Geffen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.P.A. Loogman.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 14 januari 2010 (bestreden besluit). Bij dit besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen een besluit van 25 september 2009 ongegrond verklaard. Bij het besluit van 25 september 2009 heeft het Uwv beslist dat appellante geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), nadat zij vier weken toegenomen arbeidsongeschikt is geweest sinds 2008. Bij de aangevallen uitspraak is eveneens appellantes verzoek om toekenning van schadevergoeding afgewezen.

2. Ingevolge artikel 43a, eerste lid, van de WAO vindt toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd, indien degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken of aan wie per einde wachttijd niet een zodanige uitkering werd toegekend, binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na ommekomst van de wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken.

3. Appellante betoogt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak onvoldoende rekening heeft gehouden met de bij haar aanwezige beperkingen tengevolge van medische klachten. Ten onrechte heeft de rechtbank het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv gevolgd, inhoudende dat er op 19 januari 2008 geen sprake is van beperkingen als gevolg van de bij appellante op 13 maart 2004 bestaande ziekteoorzaak.

4.1. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen dient volgens vaste rechtspraak van de Raad buiten twijfel te staan dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid moet voortvloeien uit een andere ziekteoorzaak, wil artikel 43a, eerste lid, van de WAO niet van toepassing zijn (CRvB 7 januari 2009, LJN BH1047). Voorts dient bij de toepassing van artikel 43a, eerste lid, van de WAO in het onderhavige geval te worden bezien of de per 19 november 2008 toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid welke bestond voorafgaande aan 13 maart 2004, de datum met ingang waarvan appellante voor minder dan 15% arbeidsongeschikt is geacht omdat zij met haar beperkingen gangbare arbeid kon verrichten.

4.2. Appellante is voorafgaande aan 13 maart 2004, als gevolg van rug- en hoofdpijnklachten beperkt geacht ten aanzien van zware rugbelasting, uitgesproken stresserend werk en blootstelling aan lawaai en trillingen.

4.3. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv komt in een rapport van 7/14 januari 2010 tot de conclusie dat de rug- en hoofdpijnklachten nog altijd aanwezig zijn en dat bij appellante sinds het najaar van 2008 een nieuwe stoornis bekend is, sarcoïdose (stadium II), die klachten en beperkingen geeft. Appellante heeft geen duidelijke symptomen kunnen noemen die in een eerder stadium als suspect zouden kunnen worden opgevat ten aanzien van een bestaande aandoening die zich al eerder ongemerkt zou hebben ontwikkeld, aldus de bezwaarverzekeringsarts. In aanvullende bevindingen, zoals van de revalidatiearts in 2005, zijn hiervoor geen aanknopingspunten te vinden. Dat geldt evenzeer voor de van de huisarts verkregen informatie waaruit blijkt dat in de periode 2003 tot 2008 geen consult is verricht in verband met hoest- of andere pulmonale klachten.Uit het rapport blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts deze conclusie heeft gebaseerd op bestudering van de dossiergegevens. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts appellante gezien op de hoorzitting van 7 januari 2010. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij kennis genomen van het rapport van de verzekeringsarts van 24 september 2009, die appellante op haar spreekuur heeft gezien, en van de medische informatie van de behandelend longarts, oogarts, cardioloog en huisarts.

4.4. De vraagstelling van de Raad aan het Uwv, bedoeld onder procesverloop, heeft betrekking op een rapport van de verzekeringsarts, waar deze wel vermeldt dat de migraine/hoofdpijn en chronische aspecifieke rugklachten los moeten worden gezien van de nieuwe diagnose, terwijl zij is niet is ingegaan op de vraag óf de hoofdpijn- en rugklachten, als gevolg waarvan in 2004 beperkingen zijn aangenomen en waarvan appellante claimt dat deze klachten zijn toegenomen, als zodanig aanleiding geven thans meer beperkingen aan te nemen dan bij de beoordeling in 2004. De bezwaarverzekeringsarts heeft in antwoord daarop vermeld dat er geen aanwijzingen zijn voor bijkomende provocerende factoren met betrekking tot de in 2004 tot beperkingen leidende spanningshoofdpijn. Een relatie met sarcoïdose is niet direct te leggen. Dit standpunt vindt steun in de in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelend neuroloog. De rugklachten zijn volgens de bezwaarverzekeringsarts tendomyogeen bepaald en kunnen deels in relatie met de spanningshoofdpijn worden gezien.

4.5.1. De in hoger beroep door appellante opgeworpen stelling dat, anders dan waarvan het Uwv uitgaat, de klachten in 2004 wél vanuit de sarcoïdose verklaarbaar zijn, dient te worden verworpen, voor zover het de rugklachten betreft. In geen van de voorhanden medische informatiebronnen is een relatie gelegd tussen de rugklachten en sarcoïdose. Terzake zijn geen beperkingen voor het verrichten van arbeid vastgesteld.

4.5.2. De door appellante in hoger beroep ingeschakelde deskundige, de neuroloog J.W. Stenvers, komt tot de conclusie dat de hoofdpijnklachten van appellante vermoedelijk - dit is niet met zekerheid te onderbouwen, volgens de deskundige - een verergering betreffen van de klachten in 2003. Daartegen voert de bezwaarverzekeringsarts, onder verwijzing naar de bevindingen van de behandelend longarts en oogarts in 2008, aan dat een relatie met de sarcoïdose niet aannemelijk is. In de periode van 2003 tot 2008 wordt niets gerapporteerd over sinusitis. Uit de onderzoeksbevindingen in 2008 zijn voorts de kaak- en voorhoofdsholtes als aangedane organen uitgesloten.

4.5.3. Gezien hetgeen is overwogen in 4.5.1 en in 4.5.2 vermelde, naar behoren gemotiveerde, beschouwing van de bezwaarverzekeringsarts, staat buiten twijfel dat de in 2008 vermelde arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak.

4.6. De rechtbank heeft derhalve terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts. Evenzeer terecht heeft zij het bestreden besluit in stand gelaten. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2012.

(getekend) T. Hoogenboom

(get.) J.R. Baas


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature