U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Weigering WAO-uitkering. Geen sprake van een toegenomen arbeidsongeschiktheid, voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak, in de zin van artikel 43a van de WAO . Het onderzoek door de verzekeringsartsen is voldoende uitgebreid en voldoende zorgvuldig uitgevoerd. Geen rechtens relevant oorzakelijk verband tussen de lichamelijke en psychische beperkingen die ten grondslag hebben gelegen aan de WAO-uitkering die appellante eerder heeft ontvangen enerzijds en de beperkingen die voortvloeien uit de CVA waardoor zij in 2008 is getroffen anderzijds. Onvoldoende objectief-medische aanknopingspunten dat de psychische problemen nimmer zijn verdwenen en juist zijn verergerd door nieuwe problemen in de privésfeer.

Uitspraak



10/4375 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 juni 2010, 09/1271 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak 25 mei 2012.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.W.M. Hendriks, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hendriks. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.J.H.M. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1. In 2002 is appellante wegens klachten van lichamelijke en psychische aard uitgevallen voor haar toenmalige werkzaamheden als buschauffeur. In verband hiermee is zij met ingang van 5 mei 2003 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Die uitkering is met ingang van 1 december 2003 ingetrokken, daar zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft aansluitend een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Nadien heeft zij geen andere uitkering meer ontvangen en evenmin loonvormende werkzaamheden verricht.

1.2. Met een door het Uwv op 18 november 2008 ontvangen schrijven heeft appellante het Uwv verzocht opnieuw voor een WAO-uitkering in aanmerking te worden gebracht.

1.3. In een medisch onderzoeksverslag van 24 december 2008 wordt door de verzekeringsarts vermeld dat appellante destijds in 2003 een WAO-uitkering heeft ontvangen in verband met psychische klachten, masthopathie (waarvoor zij meerdere ingrepen heeft ondergaan) en een medicamenteus behandelde hypothyreoidie. Voorts is appellante al jaren bekend met fibromyalgie. Ook zijn er allergieën en is er sprake van een beperkte longfunctie als gevolg van COPD. In augustus 2008 - ter zitting heeft appellante aangegeven dat dit 28 augustus is geweest - heeft appellante een herseninfarct gehad, wat geleid heeft tot een tijdelijke rechtszijdige verlamming en tot een vermindering van de visus aan de rechterzijde. Er heeft een ziekenhuisopname plaatsgevonden en appellante heeft medicijnen voorgeschreven gekregen.

1.4. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat niet is kunnen blijken van een toename van de beperkingen ten gevolge van ziekteoorzaken die aan de in 2003 verstrekte WAO-uitkering ten grondslag hebben gelegen. Naar het oordeel van de verzekeringsarts is er geen verband tussen de beperkingen ten gevolge van de in 2003 vastgestelde ziekteoorzaken en de later vastgestelde beperkingen als gevolg van het herseninfarct. Wel is er sprake van een toename van beperkingen, maar die toename is het gevolg van een andere ziekteoorzaak.

2.1. Bij besluit van 7 januari 2009 heeft het Uwv geweigerd appellante met toepassing van de verkorte wachttijd van 4 weken, als bedoeld in artikel 43a van de WAO, met ingang van 29 augustus 2008 in aanmerking te brengen voor de door haar verzochte WAO-uitkering, om reden dat zij niet binnen een periode van vijf jaar na 1 december 2003 toegenomen arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. Voorts is daarbij aangegeven dat de door de verzekeringsarts vastgestelde toegenomen beperkingen zijn ontstaan in een niet-verzekerde periode.

2.2. Nadat appellante bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 7 januari 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts een nader onderzoek ingesteld, bestaande uit dossieronderzoek en eigen medisch onderzoek van appellante. Op grond van de resultaten daarvan heeft hij zich in een rapport van 10 juni 2009 kunnen stellen achter de conclusies van de verzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconstateerd dat zich bij de psychische klachten, waarmee appellante te kampen had in 2003, nieuwe psychische klachten hebben gevoegd, die zijn gerelateerd aan recente problemen met haar dochter en kleindochter. Appellante heeft daarvoor behandeling gezocht, die inmiddels is afgesloten. Ook is de daarvoor verstrekte medicatie afgebouwd.

2.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij eigen medisch onderzoek bij appellante geen afwijkingen op psychisch gebied kunnen vaststellen. Ook wat betreft andere gezondheidsklachten van appellante, onder meer betreffende haar schildklierproblematiek en fibromyalgie, heeft de bezwaarverzekeringsarts zich kunnen stellen achter het oordeel van de verzekeringsarts dat ten opzichte van 2003 geen sprake is van toegenomen beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft ten slotte nog in aanmerking genomen dat appellante in 2008 is getroffen door een cerebrovasculair incident (CVA) dat tot verlammingsverschijnselen heeft geleid, maar welke verschijnselen, naar door appellante ter hoorzitting is bevestigd, in de loop van de tijd weer zijn verdwenen.

2.4. Bij besluit van 18 juni 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

3. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om de verzekeringsartsen niet te volgen in hun oordeel dat de beperkingen die ten grondslag hebben gelegen aan de WAO-uitkering van appellante in 2003 niet zijn toegenomen. Voorts heeft de rechtbank, onder verwijzing naar het aanvullende rapport van de bezwaarverzekeringsarts van

17 september 2009, zich kunnen verenigen met de zienswijze van de verzekeringsartsen dat aan de ingetreden arbeidsongeschiktheid in 2008 een andere ziekteoorzaak ten grondslag ligt, te weten de appellante overkomen CVA, dan de ziekteoorzaak die ten grondslag heeft gelegen aan de WAO-uitkering die appellante in 2003 heeft ontvangen. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

4. In hoger beroep heeft appellante haar opvatting gehandhaafd dat de in 2008 ingetreden arbeidsongeschiktheid is terug te voeren op dezelfde ziekteoorzaak als bedoeld in artikel 43a van de WAO . Appellante voert in dit verband aan dat zij “nooit is opgeknapt” van de psychische problemen waarmee zij in 2003 in de WAO is beland. Die problemen, die zijn verergerd als gevolg van latere gebeurtenissen rond haar dochter en kleindochter, vormen in de opvatting van appellante, tezamen met in 2008 nog daarbij gekomen gezondheidsproblemen als gevolg van de doorgemaakte CVA, een samenhangend complex van gezondheidsklachten dat als dezelfde ziekteoorzaak moet worden gezien. Voor zover sprake zou zijn van twijfel daarover, dient volgens appellante ingevolge vaste rechtspraak van de Raad haar het voordeel van die twijfel te worden gegeven. Appellante voert ook nog aan dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onvoldoende is geweest.

5.1. De Raad verenigt zich met de overwegingen en het daarop gegronde oordeel van de rechtbank. De Raad heeft in hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht en aan nadere stukken heeft overgelegd geen aanknopingspunten aangetroffen om tot een andersluidend oordeel te komen.

5.2. Aan hetgeen de rechtbank heeft overwogen voegt de Raad nog in de eerste plaats toe dat hij geen aanleiding heeft gevonden om appellante te kunnen volgen in haar opvatting dat het onderzoek door de verzekeringsartsen als onvoldoende uitgebreid of anderszins als onvoldoende zorgvuldig zou moeten worden aangemerkt. De verzekeringsarts heeft appellante gesproken op het spreekuur en heeft een dossieronderzoek verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft - aansluitend aan de hoorzitting op 13 mei 2009 - de psychische gezondheidssituatie van appellante onderzocht. Naast de aldus verkregen resultaten hebben de verzekeringsartsen hun oordeelsvorming met name ook doen steunen op de overige beschikbare medische gegevens. Appellante is er niet in geslaagd duidelijk te maken wat er aan het ingestelde onderzoek zou schorten, in het bijzonder niet welke relevante medische informatie door de verzekeringsartsen zou zijn gemist.

5.3. Voorts acht de Raad het op grond van het geheel van de voorliggende medische gegevens niet aan gerede twijfel onderhevig dat er geen rechtens relevant oorzakelijk verband aanwijsbaar is tussen de lichamelijke en psychische beperkingen die ten grondslag hebben gelegen aan de WAO-uitkering die appellante heeft ontvangen van 5 mei 2003 tot 1 december 2003 enerzijds en de beperkingen die voortvloeien uit de CVA waardoor zij in 2008 is getroffen anderzijds. Hierin ligt besloten dat appellante ook tevergeefs een beroep doet op de in de rechtspraak van de Raad neergelegde regel dat bij twijfel over zodanig oorzakelijk verband, die twijfel ten gunste van de betrokken verzekerde dient te worden uitgelegd.

5.4. Voorts is de Raad van oordeel dat door de verzekeringsartsen van het Uwv terecht is geconcludeerd dat de beperkingen die ten gevolge van de in 2003 vastgestelde ziekteoorzaak ten grondslag hebben gelegen aan de WAO-uitkering van appellante in 2003 niet zijn toegenomen.

5.5. Appellante heeft in dit verband in het bijzonder gesteld dat haar psychische problemen nimmer zijn verdwenen en juist zijn verergerd door nieuwe problemen in de privésfeer. De Raad ziet voor die stelling onvoldoende objectief-medische aanknopingspunten. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat uit het medisch onderzoeksverslag van 24 december 2008 naar voren komt dat appellante bij het onderzoek door de verzekeringsarts anamnestisch geen melding heeft gemaakt van een toename van problemen op het psychische vlak. Appellante heeft blijkens hetgeen onder het kopje anamnese in het verslag is opgenomen, wel de CVA, de beperkte longfunctie, haar allergieën en de fibromyalgie bij de verzekeringsarts ter sprake gebracht. Bij de bezwaarverzekeringsarts heeft appellante wel aangegeven het psychisch moeilijk te hebben, maar tevens dat ze inmiddels weer is gestopt met door de huisarts verstrekte antidepressieve medicatie.

5.6. Voorts wijst ook de in beroep overgelegde informatie van de huisarts van appellante niet op een toename van psychische beperkingen. In zijn schrijven van 7 augustus 2009 geeft de huisarts immers aan dat vanaf eind 2003 tot heden sprake is van een chronisch depressief toestandsbeeld met wisselende intensiteit. In lijn hiermee is voorts dat het psychische toestandsbeeld van appellante voor het laatst in 2004 tot een psychotherapeutische behandeling heeft geleid. De Raad verenigt zich, ten slotte, met hetgeen de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 21 september 2010 heeft opgemerkt over de psychische problematiek van appellante.

5.7. Gelet op het overwogene onder 5.3 tot en met 5.6 is door het Uwv terecht het standpunt ingenomen dat van een toegenomen arbeidsongeschiktheid, voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak, in de zin van artikel 43a van de WAO , geen sprake is.

5.8. Het overwogene onder 5.1 tot en met 5.7 voert tot de slotsom dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.

6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2012.

(get.) J.W. Schuttel.

(get.) G.J. van Gendt.

EK


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature